ECLI:NL:RBROT:2022:7040

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 augustus 2022
Publicatiedatum
23 augustus 2022
Zaaknummer
ROT 20/6473
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toepassing van de Mededingingswet op drinkwaterfacturatie door een drinkwaterbedrijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Autoriteit Consument & Markt (ACM) over de toepassing van de Mededingingswet (Mw) op de kosten van toezending van papieren drinkwaterfacturen door een drinkwaterbedrijf. De eiser betoogde dat het in rekening brengen van € 1,50 voor de toezending van een drinkwaterfactuur per post door het drinkwaterbedrijf een misbruik van economische machtspositie vormde en dat de ACM hierop had moeten toezien. De rechtbank oordeelde echter dat het in rekening brengen van deze kosten niet kan worden aangemerkt als een economische activiteit in de zin van de Mw, omdat drinkwaterbedrijven geen economische activiteiten verrichten in het kader van hun wettelijke taak tot drinkwatervoorziening. De rechtbank verwees naar Europese rechtspraak die stelt dat activiteiten die voortvloeien uit de uitoefening van bevoegdheden van openbaar gezag geen economisch karakter hebben. De rechtbank concludeerde dat de ACM niet bevoegd was om te toetsen of het drinkwaterbedrijf misbruik maakte van een economische machtspositie, en verklaarde het beroep van de eiser ongegrond. Tevens werd het beroep tegen het eerdere besluit van 16 november 2020 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het drinkwaterbedrijf geen economische activiteit uitoefent en de kosten voor de facturatie onderdeel zijn van de wettelijke taak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/6473

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 augustus 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], eiser,

en

de Autoriteit Consument & Markt, verweerder,

gemachtigden: mr. K.W.J. Osinga en mr. B.W. Trompenaars.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde-partij],
gemachtigde: mr. L. van de Geer.

Procesverloop

Voor een weergave van het procesverloop tot aan de tussenuitspraak van 12 januari 2022 verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
Bij de tussenuitspraak heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om het gebrek in het besluit van 16 november 2020 te herstellen.
Bij besluit van 25 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de besluiten van 24 augustus 2020 en 16 november 2020 herroepen, eisers bezwaar gegrond verklaard voor zover zijn bezwaar niet in behandeling is genomen en het bezwaar van eiser voor het overige ongegrond verklaard.
Eiser heeft hierop bij brief van 4 april 2022 gereageerd. Verweerder heeft hierop bij brief van 20 april 2022 gereageerd.
Bij brief van 12 mei 2022 heeft [naam derde-partij] haar zienswijze gegeven.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1
Eiser heeft verweerder verzocht handhavend op te treden jegens [naam derde-partij]. [naam derde-partij] brengt namelijk een bedrag van € 1,50 in rekening voor de toezending van een drinkwaterfactuur per post aan een afnemer en maakt daarmee volgens eiser misbruik van een economische machtspositie en overtreedt daarmee artikel 24 van de Mededingingswet (Mw).
1.2
In de tussenuitspraak is overwogen dat verweerder eiser ten onrechte niet als belanghebbende heeft aangemerkt en dat eisers bezwaar tegen het primaire besluit van 24 augustus 2020, waarbij het handhavingsverzoek was afgewezen, bij het besluit op bezwaar van 16 november 2020 ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Hierop heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat hij niet bevoegd is te toetsen of [naam derde-partij] misbruik maakt van een economische machtspositie in de zin van artikel 24 van de Mw. Daartoe heeft verweerder overwogen dat drinkwaterbedrijven, voor zover zij zorgdragen voor de openbare drinkwatervoorziening, geen economische activiteit verrichten en daarom geen onderneming zijn in de zin van de Mw. Het versturen van drinkwaterfacturen is niet los te koppelen van de wettelijke taak tot drinkwatervoorziening, zodat de Mw daarop niet van toepassing is. Ook indien verweerder wel bevoegd zou zijn onderzoek te doen, komt verweerder op basis van een initieel inventariserend onderzoek tot de conclusie dat er onvoldoende aanwijzingen zijn voor een overtreding van artikel 24 van de Mw. Volgens verweerder hanteert [naam derde-partij] geen onredelijke (contract)voorwaarden door het in rekening brengen van kosten voor papieren facturatie en is geen sprake van een excessief tarief. Ook weegt het belang van verder onderzoek minder zwaar dan het belang van (het continueren van het) onderzoek in andere zaken, zodat verweerder geen voorrang zou geven aan eisers verzoek tot handhaving en tot afwijzing daarvan zou zijn overgegaan.
3. Eiser handhaaft zijn stelling dat [naam derde-partij] misbruik maakt van haar machtspositie door haar afnemers € 1,50 in rekening te brengen voor het opstellen en toezenden van een papieren drinkwaterfactuur. Door deze handelwijze worden mensen die hun drinkwaterfactuur per post ontvangen ongelijk behandeld. Voorts betoogt eiser dat het facturatiebeleid van [naam derde-partij] geheel los moet worden gezien van de primaire taak, het leveren van water en dat deze activiteit dus wel onder de mededingingsregels valt.
De beoordeling door de rechtbank
4.1
Uit Europese rechtspraak volgt dat voor de toepassing van het mededingingsrecht, een onderneming elke eenheid is die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd. Volgens vaste rechtspraak vormt elke activiteit die bestaat in het aanbieden van goederen en diensten op een bepaalde markt, een economische activiteit. Dat is echter anders als het gaat om activiteiten in het kader van de uitoefening van bevoegdheden van openbaar gezag. Dergelijke activiteiten hebben geen economisch karakter dat de toepassing van mededingingsregels rechtvaardigt (zie o.a. het arrest van 12 juli 2012 van het Hof van Justitie EU (HvJ), zaak C-138/11, Compass-Datenbank GmbH, ECLI:EU:C:2012:449, punten 35-36).
4.2
Drinkwater is een primaire levensbehoefte en het algemene belang van de volksgezondheid is dan ook onmiskenbaar gediend met een duurzame veiligstelling van de drinkwatervoorziening, hetgeen ook in artikel 2, tweede lid, van de Drinkwaterwet met zoveel woorden wordt onderschreven. Ingevolge artikel 2 van de Drinkwaterwet dragen bestuursorganen zorg voor de duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening. De zorg daarvoor binnen een distributiegebied berust op grond van artikel 3 bij de eigenaar van het drinkwaterbedrijf die bevoegd en, overeenkomstig artikel 8, verplicht is tot levering van drinkwater in dat gebied. In algemene zin houdt dit in dat de eigenaar van een drinkwaterbedrijf de plicht heeft tot levering van voldoende en deugdelijk drinkwater binnen het voor zijn bedrijf exclusief vastgestelde distributiegebied. Voor zover drinkwaterbedrijven zorgdragen voor de openbare watervoorziening oefenen zij aldus een dienst van algemeen belang uit. Nu enkel het daartoe aangewezen waterleidingbedrijf drinkwater kan leveren in het voor zijn bedrijf vastgestelde distributiegebied, is van marktwerking in Nederland voor drinkwater geen sprake en oefenen drinkwaterbedrijven, waaronder [naam derde-partij], in zoverre geen economische activiteit uit en gelden zij om die reden niet als onderneming in de zin van de Mw. Verweerder is terecht tot de conclusie gekomen dat de drinkwatervoorziening geen economische activiteit is waarop de mededingingsregels van toepassing zijn.
4.3
Kosten die zijn of worden gemaakt ten behoeve van de wettelijke taak tot drinkwatervoorziening worden op grond van artikel 8, eerste lid, van het Drinkwaterbesluit meegenomen in het drinkwatertarief. Anders dan eiser stelt, kan de facturatie niet los worden gezien van deze wettelijke taak (vgl. Compass-Datenbank GmbH, ECLI:EU:C:2012:449, punt 42). Verweerder heeft derhalve terecht geconcludeerd dat het in rekening brengen van een vergoeding voor de kosten van toezending van een papieren drinkwaterfactuur niet is aan te merken als een economische activiteit en dat de Mw daarop niet van toepassing is. Verweerder was dan ook niet bevoegd te toetsen of [naam derde-partij] misbruik maakt van een economische machtspositie in de zin van artikel 24 van de Mw.
5. Dit betekent dat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is.
6. Met het bestreden besluit heeft verweerder het besluit van 16 november 2020 herroepen zodat het beroep tegen dat besluit niet-ontvankelijk is omdat eiser geen belang meer heeft bij zijn beroep tegen dat besluit.
7. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek bestaat aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. Eiser heeft de rechtbank in een formulier proceskosten verzocht om vergoeding van kosten die hij in verband met het beroep heeft moeten maken: € 30,- aan reiskosten en € 150,- aan andere kosten. De reiskosten komen, gelet op de tarieven voor het openbaar vervoer, niet onredelijk voor, zodat verweerder deze kosten aan eiser dient te vergoeden. Ter zitting van 29 oktober 2021 heeft eiser verklaard dat hij, anders dan het formulier proceskosten vermeldt, geen overnachtingskosten heeft gemaakt. Gelet hierop en nu eiser de overige kosten niet heeft gespecificeerd en onderbouwd met stukken, komen deze niet voor vergoeding in aanmerking. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 16 november 2020 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 178,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 30,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.V. van Baaren, voorzitter, en mr. A.C. Rop en mr. S.A. de Vries, leden, in aanwezigheid van mr. N.S.J. Letschert, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 24 augustus 2022.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.