ECLI:NL:RBROT:2022:7002

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
C/10/592744 / HA ZA 20-255
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis na deskundigenbericht over scheiding en verdeling van een gemeenschap van een vennootschap onder firma

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 juli 2022 een eindvonnis uitgesproken in een geschil tussen [naam eiser] en de vennoten [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] van een vennootschap onder firma (VOF). De zaak betreft de scheiding en verdeling van de gemeenschap van de VOF, waarbij [naam eiser] aanspraak maakt op een deel van de waarde van de onderneming. De rechtbank heeft vastgesteld dat de VOF per 31 december 2019 is ontbonden en dat de onderneming door [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] is voortgezet. De rechtbank heeft een deskundigenbericht in acht genomen, waarin de waarde van het aandeel van [naam eiser] in de onderneming is beoordeeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat [naam eiser] recht heeft op een bedrag van € 36.587,00 ten titel van onderbedeling, dat door [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hoofdelijk aan hem moet worden betaald. Daarnaast zijn de proceskosten aan de zijde van [naam eiser] begroot op € 5.621,38, die ook door [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] moeten worden vergoed. De rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. In reconventie zijn de vorderingen van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/592744 / HA ZA 20-255
Vonnis van 13 juli 2022
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. S. Yntema te Amsterdam,
tegen

1..[naam gedaagde 1],

wonende te [woonplaats gedaagde 1],
2.
[naam gedaagde 2],
wonende te [woonplaats gedaagde 2],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. H.A. Stein te Breda.
Partijen zullen hierna [naam eiser], [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 14 april 2021 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • het deskundigenbericht van 25 februari 2022;
  • de conclusies na deskundigenbericht van partijen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De verdere beoordeling

in conventie
Het deskundigenbericht
2.1.
Aan de orde is de vraag naar de waarde van het aandeel van [naam eiser] in het vermogen van de VOF. Ter beantwoording van die vraag en daaraan gerelateerde vragen is in het tussenvonnis van 14 april 2021 [naam 1], waarderingsdeskundige bij Meer-Waerde B.V. ([naam 1]), tot deskundige benoemd.
2.2.
Uit het deskundigenbericht volgt, voor zover voor de verdere beoordeling van belang, het volgende:

5.2 Waarderingsmethoden
(…)
APV methode
De Adjusted Present Value methode (APV methode) vindt haar oorsprong in de DCF methode. Hierbij wordt aangenomen dat de onderneming volledig met eigen vermogen gefinancierd is. Bij de APV methode worden de vrije geldstromen contant gemaakt tegen de kostenvoet voor het eigen vermogen. Rente op vreemd vermogen is geheel aftrekbaar van het fiscale resultaat. Het belastingvoordeel op de rentelasten wordt gescheiden berekend en eveneens gedisconteerd tegen de kostenvoet voor het eigen vermogen. Een voordeel van de APV methode ten opzichte van de DCF methode is dat de disconteringsvoet niet wordt beïnvloed door de verhouding tussen eigen vermogen en vreemd vermogen. De APV methode wordt reeds geruime tijd in de praktijk gezien als de meest correcte waarderingsmethode. Derhalve is voor de waardering van Héroine gekozen voor de APV methode.

6..Prognose

6.1
Inleiding
In dit hoofdstuk is een prognose van Héroine gegeven voor jaren 2020 t/m 2024. Het belangrijkste uitgangspunt is de continuering van de activiteiten op het moment van 31 december 2019. Dit betekent dat de intentie en de verwachtingen die er eind 2019 waren bepalend zijn voor de prognose. (…)
Personeelskosten
De personeelskosten van 2019 zijn in beginsel als uitgangspunt genomen voor 2020 en de daaropvolgende jaren. De personeelskosten bedroegen in 2019 € 420.393. Dit betrof 37,8% van de omzet. Voor de prognose is een correctie gemaakt voor het nieuwe personeelslid dat als sommelier is aangetrokken om diverse werkzaamheden van [naam eiser] over te nemen en uit te voeren. Op 6 maart 2019 is [naam 2] gestart. De kosten van het nieuwe personeelslid bedroegen in 2019 € 36.098. Dit betreft een deel van het jaar, namelijk de periode van 6 maart t/m 31 december 2019. De komende jaren zal de sommelier echter het volledige jaar werkzaam zijn. Indien zij het gehele jaar 2019 in dienst was geweest, zouden de personeelskosten afgerond € 7.000 hoger bedragen en uitkomen op € 427.393. Dit betreft 38,4% van de omzet.
Voor de prognose is gekozen om de personeelskosten te relateren aan de netto-omzet. Als het aantal gasten toeneemt respectievelijk meer couverts worden verkocht, dan zal er in beginsel meer personeel worden ingezet. Behalve bij een omzetstijging als gevolg van een prijsverhoging, in dit geval is geen extra personeel benodigd. De personeelskosten voor 2020 zijn begroot op 38,0% van de omzet. Dit percentage ligt in lijn met bovenstaande en ook met de prognose die per augustus 2018 door Flynth is opgesteld. In deze prognose zijn de personeelskosten ook begroot op 38% (…). Voor de jaren na 2020 zijn de personeelskosten geprognosticeerd op 37,5% van de omzet. Deze daling wordt als volgt onderbouwd. Na een onrustige periode als gevolg van de situatie rondom de vennoot [naam eiser] en de start van de nieuwe sommelier is het personeel eind 2019 goed ingewerkt en op elkaar ingespeeld. De verwachting is dat in 2020 een efficiëntere inzet van personeel mogelijk zal zijn en de processen verder geoptimaliseerd kunnen worden, waardoor de personeelskosten kunnen dalen. Daarentegen is in het algemeen in de horecabranche sprake van een verwacht tekort aan personeel voor 2020 en de daaropvolgende jaren, waarbij het zoeken, vinden en behouden van voldoende goed gekwalificeerd personeel als uitdaging wordt gezien (…). Hierdoor zullen de personeelskosten stijgen.
Kortom, als gevolg van bovenstaande verwachtingen zijn de personeelskosten voor 2020 begroot op 38,0% van de omzet en voor de daaropvolgende jaren op 37,5% van de omzet.
Arbeidsbeloning vennoten
Bij een vennootschap onder firma wordt de vergoeding van de verrichte arbeid van de vennoten niet als kosten in de winst-en-verliesrekening opgenomen, maar is de arbeidsvergoeding een onderdeel van de resultaatverdeling. Echter in het kader van een waardebepaling van een onderneming moeten de arbeidskosten van de vennoten wel in aanmerking worden genomen, omdat deze onderdeel uitmaken van de operationele geldstroom. Derhalve is de arbeidsbeloning van de vennoten [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] voor de komende jaren geprognosticeerd.
Ter bepaling van een arbeidsbeloning voor 2020 is allereerst aansluiting gezocht met CAO Horeca (…). Op basis van de werkzaamheden en verantwoordelijkheden kunnen [naam gedaagde 1] als bedrijfsleidster en [naam gedaagde 2] als chef-kok in de hoogste functieschaal worden ingedeeld. Dit betreft functieschaal 11. Het brutoloon in deze schaal bedraagt per 1 januari 2020 € 4.352,35 per maand ofwel € 52.228 per jaar. De vakantiebijslag bedraagt conform de CAO Horeca 8%. De sociale lasten betreffen als eigenaren van een onderneming alleen de lage bijdrage van de Zorgverzekeringswet (ZVW). Andere sociale werknemersverzekeringspremies zijn in deze situatie niet van toepassing. In 2020 bedroeg het lage percentage van de ZVW 5,45% met en maximale grondslag van € 57.232. De kosten van een arbeidsbeloning overeenkomstig de CAO Horeca bedraagt aldus € 59.481 per vennoot oftewel afgerond € 119.000 voor beide vennoten.
(…)
Opgemerkt wordt dat de hierboven berekende arbeidsbeloning geldt bij een normale gemiddelde arbeidstijd van 38 uur per week bij voltijd (…). Uit bijlage 2 volgt echter dat het gemiddeld aantal uren per week van [naam gedaagde 1] en van [naam gedaagde 2] aanzienlijk hoger is, namelijk 58,25 uren respectievelijk 60 uren. Indien de hierboven berekende arbeidsbeloning van € 119.000 wordt herrekend op basis van het gemiddeld aantal uren per week dan komt de totale arbeidsbeloning van de beide vennoten uit op een bedrag van ruim € 181.000. Echter, hierbij kan het volgende opgemerkt worden. Zouden deze overuren in geval van een dienstverband ook volledig uitbetaald worden of is een deel wellicht onderdeel van de functie als bedrijfsleidster respectievelijk chef-kok. Bovendien kan opgemerkt worden of het overwerk wellicht gedeeltelijk wordt verricht in de hoedanigheid als eigenaar van de onderneming. In dit geval betreft het geen vergoeding van de arbeid, maar kan het deels worden gezien als overwinst, een vergoeding voor het ondernemersrisico. Het onderscheid tussen de vergoeding van arbeid en de vergoeding van het ondernemingsrisico is een dunne scheidslijn en is lastig om exact te kunnen maken.
In het gesprek met [naam eiser] en in het gesprek met [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] is de vraag gesteld: “Wat zou een reële bruto arbeidsbeloning per maand van de vennoten zijn in een dienstverband in 2019?” (…)
Voor de beantwoording van deze vraag heeft [naam eiser] voorgesteld om aansluiting te maken met de CAO Horeca en voor een eigenaar van een horeca onderneming te kijken naar de hoogste functieschalen (…). Dit voorstel is hierboven uitgewerkt.
Voor de beantwoording van deze vraag hebben [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] navraag gedaan bij anderen in de branche met een vergelijkbare functie en gelet op de werkzaamheden, werkervaring, uren en verantwoordelijkheid. Op basis hiervan is gesteld dat een brutoloon per maand van € 4.500 voor [naam gedaagde 1] en € 5.000 voor [naam gedaagde 2] reëel is. Wanneer rekening wordt gehouden met de vakantiebijslag en sociale lasten, dan komen de kosten van een arbeidsbeloning uit op afgerond € 129.000 voor beide vennoten.
(…)
Op basis van bovenstaande achten wij een arbeidsbeloning voor de vennoten van € 124.000 representatief voor 2020. Dit bedrag is een gemiddelde van de hierboven berekende arbeidsbeloningen welke door partijen zijn voorgesteld (…), zijnde:
  • een arbeidsbeloning op basis van de CAO Horeca ad € 119.000, waarbij gezien de gemaakte opmerkingen de vergoeding inclusief het overwerk ad € 181.000 niet wordt meegenomen; en
  • een arbeidsbeloning op basis van een vergelijkbare functie in de branche, alsmede werkzaamheden, werkervaring, uren en verantwoordelijkheid ad € 129.000.
Voor de daaropvolgende jaren is aangenomen dat de arbeidsbeloning van de vennoten toeneemt overeenkomstig de middellange termijn inflatiedoelstelling van de ECB van 2,0% (…).
7.5
Waarde ondernemingsdeel [naam eiser]
(…)
Voor de waarde van het ondernemingsdeel van [naam eiser] is ook zijn kapitaalrekening van belang. In de kapitaalrekening worden privéopnamen en -stortingen verwerkt, alsmede de verdeling van de winst bestaande uit arbeidsvergoeding, rente over de kapitaalrekening en de resterende overwinst van de onderneming. De kapitaalrekening per 31 december 2019 van [naam eiser] bedraagt volgens de concept jaarrekening 2019 €-11.338 negatief(…).
Arbeidsvergoeding
(…) De Rechtbank Rotterdam oordeelt dat [naam eiser] aldus gerechtigd is tot een arbeidsvergoeding over 2019 overeenkomstig de onderlinge afspraken in het addendum bij de vennootschapsakte, behoudens de periode van 11 februari tot 5 april 2019 (…).
Echter in de conceptjaarrekening 2019 is voor [naam eiser] over het jaar 2019 een arbeidsvergoeding van € 2.500 verantwoord overeenkomend met één maand arbeidsvergoeding (…). Dit betekent dat de arbeidsvergoeding gecorrigeerd dient te worden. De arbeidsvergoeding is herrekend op basis van het aantal dagen waarop het recht op arbeidsvergoeding bestaat. De berekening van de arbeidsvergoeding van [naam eiser] over 2019 kan als volgt worden weergegeven.
Aantal dagen
Arbeids-vergoeding
Arbeidsvergoeding 2019 conform addendum per maand
€ 2.500
Arbeidsvergoeding 2019 conform addendum per jaar
365
€ 30.000
Periode 11 februari tot 5 april 2019 niet gerechtigd tot arbeidsvergoeding
53
€ 4.356
Periode 2019 gerechtigd tot arbeidsvergoeding
312
€ 25.644
De arbeidsvergoeding van [naam eiser] over 2019 bedraagt aldus € 25.644. Als gevolg van de gewijzigde arbeidsvergoeding zullen tevens de resultaatverdeling over 2019 en de kapitaalrekeningen per 31 december 2019 van de vennoten aangepast dienen te worden.
Kosten
Op 6 maart 2019 is een nieuwe personeelslid [naam 2] gestart voor de uitvoering van de werkzaamheden als sommelier. Daarnaast hebben de vennoten (…) en het personeel diverse overige werkzaamheden die voorheen door [naam eiser] werden uitgevoerd, overgenomen. In het vonnis van 28 oktober 2020 oordeelt de Rechtbank Rotterdam onder meer dat de kosten van [naam 2] vanaf 5 april 2019 (…), voor rekening en risico komen van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2], omdat [naam eiser] zich vanaf 5 april 2019 weer beschikbaar heeft gesteld voor het verrichten van arbeid (…).
[naam 2] is op 6 maart 2019 in dienst getreden. Dit betekent dat de kosten van [naam 2] in de periode van 6 maart tot 5 april 2019 derhalve wel voor rekening van alle drie de vennoten komen, aangezien [naam eiser] in de periode van 11 februari tot 5 april 2019 zelf ervoor gekozen heeft om geen arbeid te verrichten. (…)
De personeelskosten van [naam 2] bedroegen vanaf 6 maart 2019 tot en met 31 december 2019 € 36.098. (…)
Voor een juiste verdeling van de kosten tussen de vennoten zijn de totale kosten van [naam 2] over 2019 gesplitst over de genoemde periodes. Dit kan als volgt worden weergegeven.
Kosten [naam 2] in 2019
Aantal dagen
Kosten
Kosten 6 maart t/m 31 december 2019 totaal
300
€ 36.098
Kosten 6 maart t/m 5 april 2019 voor rekening van alle vennoten
30
€ 3.610
Kosten 5 april t/m 31 december 2019 voor rekening van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2]
270
€ 32.488
Doordat de kosten van [naam 2] niet gelijkelijk voor rekening van de vennoten komen, zullen de resultaatverdeling over 2019 en de kapitaalrekeningen per 31 december 2019 van de vennoten aangepast dienen te worden.
Aangepaste resultaatverdeling 2019 en kapitaalrekening per 31 december 2019
Opgemerkt wordt dat de hierboven genoemde aanpassingen met betrekking tot de arbeidsvergoeding en de kosten geen invloed hebben op de waardering van de onderneming, maar wel invloed hebben op de resultaatverdeling over 2019 en de kaptiaalrekeningen van de vennoten per 31 december 2019. Allereerst is de resultaatverdeling over 2019 herrekend.
(…)
Als gevolg van de aanpassingen wordt de resultaatverdeling over 2019 als volgt:
EUR
Aandeel overwinst
Arbeids-vergoeding
Berekende rente
Kosten nieuwe sommelier
Totaal
[naam gedaagde 1]
-1.875
36
1.721
-17.447
18.399
[naam gedaagde 2]
-1.875
42
233
-17.447
22.911
[naam eiser]
-1.875
25.644
-294
-1.204
22.271
-5.625
103.644
1.66
-36.098
63.581
Als gevolg van de herrekende resultaatverdeling van 2019 wijzigt tevens de kapitaalrekening van [naam eiser] per 31 december 2019. Een verloopoverzicht van de kapitaalrekening over 2019 is hieronder weergegeven, waarbij zowel het overzicht conform de (concept)jaarrekening 2019 als het aangepaste overzicht is vermeld.
EUR
Jaarrekening 2019
Aangepast 2019
Stand per 1 januari 2019
-4.625
-4.625
Aandeel in het resultaat
-3.987
22.271
-8.612
17.646
Privéstortingen en -onttrekkingen
-2.726
-2.726
Stand per 31 december 2019
-11.338
14.92
Kortom, op basis van bovenstaande bedraagt de kapitaalrekening van [naam eiser] € 14.290 per 31 december 2019.”
2.3.
[naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hebben geen bezwaren gericht tegen de inhoud van het deskundigenbericht. [naam eiser] heeft dat wel gedaan. Die bezwaren richten zich niet tegen de gehanteerde waarderingsmethode (APV) op zich, maar volgens [naam eiser] heeft [naam 1] in zijn berekeningen een onrealistisch hoog percentage personeelskosten gehanteerd door uit te gaan van CAO-lonen, voortzetting van de payrolling van personeel en door de in de branche gebruikelijke 30 procent personeelskosten naast zich neer te leggen. Daar komt volgens [naam eiser] bij dat onjuist is dat de lagere administratieve kosten bij payrolling de hogere personeelskosten compenseren, dat de aanzienlijk gestegen arbeidsvergoeding in verhouding tot lagere CAO-lonen ten aanzien van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] voor lief wordt genomen en de kosten van de nieuwe sommelier ten onrechte via de kapitaalstand zijn verrekend. Volgens [naam eiser] wekt [naam 1] ten slotte schijn van partijdigheid door de positie van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] met woorden als “sleutelrol” te verdedigen, terwijl [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2], nu het ontwikkelde concept staat, als manager en kok vervangbaar zijn.
Algemene bezwaren (onderdelen 5.ii), 5.iii), 7.i), 7.v) en 7.vii))
2.4.
De rechtbank stelt voorop, dat zij haar oordeel in het algemeen niet baseert op bijlagen bij een deskundigenbericht, maar op de conclusies uit het deskundigenbericht. [naam eiser] verwijst naar een bijlage waarin wordt gereageerd op een eerdere brief van [naam eiser]. Het is echter niet aan de rechtbank om stellingen te formuleren op basis van, of te destilleren uit, correspondentie van partijen of de deskundige. De rechtbank doet het met de stellingen die door partijen in de conclusies worden betrokken.
2.5.
De rechtbank wijst er verder op dat algemeenheden partijen weinig verder brengen: stellingen moeten concreet, specifiek en onderbouwd zijn en tot een conclusie leiden. Voor zover hieraan niet wordt voldaan, worden zij genegeerd. Het had op de weg van [naam eiser] gelegen om zijn stellingen met betrekking tot de voortzetting van payrolling materieel te maken en bijvoorbeeld te documenteren met praktijkvoorbeelden van vergelijkbare gevallen waarin in het overgrote deel zou zijn overgegaan van payrolling naar personeel in eigen loondienst. Bij het aan de deskundige gemaakte verwijt dat ten onrechte geen landelijke kengetallen in het voorspelde percentage personeelskosten zijn betrokken, ontbreekt eveneens een specifiek op Héroine gerichte onderbouwing. Aan deze punten gaat de rechtbank dan ook voorbij.
Personeelskosten [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] (onderdelen 5.i), 7.ii), 7.iv), en 7.vi))
2.6.
Bij de waardering van de onderneming heeft de deskundige beloning moeten bepalen voor [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2].
2.6.1.
[naam eiser] heeft de deskundige voorgesteld uit te gaan van CAO-beloning voor [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2], voor de functies van bedrijfsleider en chef-kok. Dit komt, inclusief vakantiebijslag en bijdrage Zorgverzekeringswet, neer op (afgerond) € 119.000,00 per jaar. [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hebben de deskundige bericht navraag te hebben gedaan “bij anderen in de branche met een vergelijkbare functie” en bruto maandlonen voorgesteld van € 4.500,00 en € 5.000,00. Dit komt, doorgerekend met vakantiebijslag en bijdrage Zorgverzekeringswet neer op € 129.000,000 per jaar.
2.6.2.
De deskundige heeft deze bedragen gemiddeld en heeft verder gerekend met een bedrag van € 124.000,00. Dat is naar het oordeel van de rechtbank niet terecht. Een concrete, verifieerbare onderbouwing voor de door [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] genoemde bedragen ontbreekt. Er is daarom geen reden deze opgave in de berekening te betrekken. De rechtbank zal dan ook de berekening corrigeren en uitgaan van € 119.000,00 per jaar.
2.7.
Voor andere correcties ziet de rechtbank geen aanleiding. De suggestie dat de deskundige partijdig is, door te benoemen dat [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] sleutelrollen vervullen, laat de rechtbank voor wat zij is. [naam eiser] heeft hier geen concrete gevolgen aan verbonden, terwijl hij zelf is gekomen met het uitgangspunt van CAO-beloning en de rechtbank dat uitgangspunt volgt.
2.8.
De aanpassing werkt als volgt door in de berekening van het rapport.
2.8.1.
Het bedrag van € 124.000,00 aan arbeidsbeloning vennoten (tabel op pagina 23 van het deskundigenbericht, tweede regel onder kosten, linkerkolom) wordt aangepast naar € 119.000. Dit bedrag wordt in de jaren na 2020 telkens met 2% inflatiecorrectie verhoogd. De rechtbank merkt hierbij ambtshalve op dat zij natuurlijk niet blind is voor de veel hogere inflatie van deze tijd. Echter: het gaat niet om werkelijke inflatie, maar om verwachte inflatie en daarom is er geen reden om een ander percentage te nemen dan de deskundige heeft gebruikt en waartegen ook geen bezwaren zijn aangevoerd.
2.8.2.
De tabel op pagina 23 van het deskundigenbericht moet dus als volgt worden gelezen:
EUR 2020 2021 2022 2023 2024
Netto-omzet 1.183.000 1.230.320 1.254.926 1.280.025 1.305.625
Kostprijs omzet
372.645 381.399 389.027 396.808 404.744
Brutomarge 810.355 848.921 865.899 883.217 900.882
68,5% 69,0% 69,0% 69,0% 69,0%
Kosten:
Personeelskosten 449.540 461.370 470.597 480.009 489.610
Arbeidsbeloning vennoten 119.000 121.380 123.808 126.284 128.809
Afschrijvingen 72.000 75.000 78.000 37.000 35.000
Huisvestingskosten 66.416 67.744 69.099 70.481 71.891
Kosten inventaris 41.208 42.032 42.873 43.730 44.605
Kantoorkosten 15.618 15.930 16.249 16.574 16.905
Autokosten 2.786 2.842 2.899 2.957 3.016
Verkoopkosten 33.851 34.528 35.219 35.923 36.641
Algemene kosten
24.111 24.593 25.085 25.587 26.099
824.530 845.419 863.829 838.545 852.576
Bedrijfsresultaat (EBIT) -14.175 3.502 2.070 44.672 48.306
Financiële lasten
-17.012 -13.874 -11.361 -9.544 -8.333
Resultaat
-31.187 -10.372 -9.291 35.128 39.973
(de vetregel is in het origineel ook vet; de geel gemarkeerde zijn de bedragen die zijn aangepast ten opzichte van het origineel)
2.8.3.
De bedragen in de regel EBIT zijn overgenomen in de tabel op pagina 29 van het deskundigenbericht (derde regel). Daarom moet deze tabel worden aangepast en (voor zover van belang) als volgt worden gelezen:
EUR 2020 2021 2022 2023 2024
[…]
EBIT / NOPLAT -14.175 3.502 2.070 44.672 48.306
Afschrijvingen 72.000 75.000 78.000 37.000 35.000
Investeringen materiële vaste activa -15.000 -15.000 -20.000 -25.000 -35.000
Mutatie netto werkkapitaal
21.161 3.211 1.617 1.650 1.683
Operationele geldstroom63.986 66.713 61.687 58.322 49.989
[…]
(de vetregel is in het origineel ook vet; de geel gemarkeerde bedragen zijn de bedragen die zijn aangepast ten opzichte van het origineel)
2.8.4.
De operationele geldstroom is overgenomen in de tabel op pagina 33 van het deskundigenbericht (eerste regel onder prognoseperiode). Deze tabel moet dan ook als volgt worden gelezen:
EUR 2020 2021 2022 2023 2024
Disconteringsvoet18,5%
Prognoseperiode
1. Vrije geldstroom (FCF) 63.986 66.713 61.687 58.322 49.989
2 Disconteringsvoet
1,19 1,40 1,66 1,97 2,34
3 Contante waarde vrije geldstroom (DCF) 53.997 47.509 37.072 29.577 21.393
Restperiode
4 Vrije geldstroom (FCF) 49.989
5 Vrije geldstroom restperiode 50.988 2,0%
6 Contante waarde restperiode 309.022
7 Disconteringsvoet
2,34
8 Contante waarde vrije geldstroom (DCF) 132.251
Totaal
9 Waarde onderneming prognoseperiode 189.548
10 Waarde onderneming restperiode 132.251
Waarde belastingvoordelen
2.942
11 Waarde onderneming 324.740
Waarde vreemd vermogen
-259.748
12 Waarde ondernemingsvermogen 64.992
Overtollige liquide middelen
Totale waarde ondernemingsvermogen
64.992
2.8.4.1. In rij 1 zijn de bedragen overgenomen zoals ze volgen uit de aangepaste tabel van rechtsoverweging 2.8.3.
2.8.4.2. In rij 2 zijn de disconteringsvoeten uit de oorspronkelijke tabel overgenomen. Dit zijn afgerond weergegeven factoren; 1,19 is de afronding van 100%+18,5%=118,5%=1,185. De factoren voor de latere jaren zijn telkens de voorgaande factor vermenigvuldigd met 1,185. De rechtbank heeft met de onafgeronde factoren gerekend.
2.8.4.3. In rij 3 staan de resultaten van de delingen van de bedragen in rij 1 door de factoren genoemd in rechtsoverweging 2.8.4.2
2.8.4.4. In rij 4 is, zoals dat ook in de oorspronkelijke tabel het geval is, het bedrag van rij 1, kolom 2024 overgenomen.
2.8.4.5. In rij 5 is, zoals dat ook in de oorspronkelijke tabel het geval is, het bedrag uit rij 4 vermenigvuldigd met 1,02.
2.8.4.6. Het bedrag van € 275.556,00 in rij 6 van de oorspronkelijke tabel heeft de rechtbank niet kunnen herleiden. Het bedrag komt niet uit een andere tabel en de rechtbank heeft ook geen optelling van andere bedragen kunnen vinden die leidt tot dit bedrag. Daarom neemt de rechtbank aan dat de contante waarde van de restperiode – in welke periode de vrije geldstroom “de geldstroom [vertegenwoordigt] die eeuwigdurend representatief wordt geacht” (pagina 22 van het deskundigenbericht) – is gebaseerd op het bedrag in rij 5, vermenigvuldigd met een bepaalde factor. Die is berekend, op basis van de oorspronkelijke tabel, op 6,060638052. De rechtbank heeft dan ook in deze tabel het bedrag in rij 5 met die factor vermenigvuldigd en opgenomen in rij 6.
2.8.4.7. De disconteringsvoet is kennelijk de disconteringsvoet die bij 2024 hoort. De rechtbank heeft gerekend met de niet-afgeronde factor uit rechtsoverweging 2.8.4.2.
2.8.4.8. In rij 8 is het resultaat opgenomen van de deling van rij 6 door de disconteringsfactor.
2.8.4.9. In rij 9 is in de oorspronkelijke tabel de som van de bedragen in rij 1 opgenomen. De rechtbank heeft hier dus de som van de aangepaste bedragen uit rij 1 opgenomen.
2.8.4.10. In rij 10 is het bedrag uit rij 8 overgenomen, net als in de oorspronkelijke tabel.
2.8.4.11. De rechtbank heeft geconstateerd dat in de oorspronkelijke tabel rij 11 de som is van rijen 9 en 10, maar dat – anders dan de opmaak van de tabel doet vermoeden – de waarde van de belastingvoordelen
nietis meegerekend. De rechtbank gaat ervan uit dat dit een omissie van de deskundige betreft, die immers wel de post toelicht onder de tabel, wat zinloos zou zijn als het geen element van de berekening zou zijn. Daarom heeft de rechtbank rij 11 berekend als som van de drie erboven genoemde posten, dus inclusief de waarde belastingvoordelen.
2.8.4.12. Rij 12 is, net als in de oorspronkelijke tabel, de som van de waarde van de onderneming en de negatieve waarde van het vreemd vermogen.
2.8.5.
Dit alles betekent dat de waarde van de onderneming uitkomt op € 64.992,00; afgerond € 65.000,00. Het aandeel van [naam eiser] in de waarde van de onderneming komt uit op (afgerond) € 21.667,00.
2.8.6.
Gelet op onderdeel 4.12.1. van het tussenvonnis zullen [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] worden veroordeeld om dit bedrag ten titel van onderbedeling aan [naam eiser] te betalen. Aan de onder V door [naam eiser] gevorderde veroordeling tot medewerking aan de vereffening en verdeling, met daaraan verbonden dwangsom, komt de rechtbank gelet op het voorgaande niet toe.
2.9.
Vordering IV beschouwt de rechtbank niet als een vordering waarop bij eindvonnis dient te worden beslist, nu dit feitelijk een vraag naar een bepaalde procedeerwijze betreft die gedurende de procedure is ingevuld en tot dit vonnis heeft geleid.
Kapitaalrekening / arbeidsvergoeding / kosten vervangende sommelier (onderdeel 7.iii))
2.10.
De opvatting van [naam eiser] dat de kosten voor de vervangende sommelier op grond van het tussenvonnis in het geheel niet voor zijn rekening dienen te komen, berust op een onjuiste lezing van het deskundigenrapport en onderdeel 4.15.1.3 van het tussenvonnis. De deskundige heeft dit onderdeel wel juist geïnterpreteerd door erin te lezen dat de kosten voor een vervangende sommelier alleen niet voor rekening van [naam eiser] dienen te komen in de periode waarin hij zich wel voor werk beschikbaar hield, wat in de zin “
zij werden veroorzaakt doordat [naam gedaagde 1] c.s. [naam eiser] niet meer toelieten tot de werkplek” besloten ligt. Hetgeen [naam eiser] op dit punt heeft aangevoerd faalt dan ook.
2.11.
Nu tegen de door de deskundige opgemaakte stand van de kapitaalrekening verder geen bezwaren zijn gericht, volgt de rechtbank de deskundige. Dit betekent dat op grond van de stand van de kapitaalrekening, de gecorrigeerde arbeidsvergoeding daaronder begrepen, € 14.920,00 toewijsbaar is.
Hoofdelijkheid
2.12.
[naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hebben geen verweer gevoerd tegen de gevorderde hoofdelijkheid van de veroordelingen. De rechtbank zal hen dan ook hoofdelijk veroordelen.
Conclusie
2.13.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vorderingen van [naam eiser] strekkende tot scheiding en verdeling van de VOF worden toegewezen, waarbij aan [naam eiser] ten titel van onderbedeling een bedrag van € 36.587,00 wordt toegewezen.
Proceskosten
2.14.
Weliswaar wordt een deel van de vorderingen van [naam eiser] afgewezen, maar de verdeling van de waarde van de VOF valt in zijn voordeel uit. Gelet hierop worden [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] als de in grotere mate dan [naam eiser] in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten veroordeeld. Aan de zijde van [naam eiser] worden deze kosten, op basis van het toe te wijzen bedrag, begroot op:
  • kosten dagvaarding € 83,38
  • griffierecht € 1.639,00
  • salaris advocaat
Totaal € 5.621,38
2.15.
Nu alle partijen, gelet op de beëindigde samenwerking, belang hebben bij het deskundigenbericht, en zij bovendien in de vennootschapsakte zijn overeengekomen in geval van een geschil over de waardering een deskundige in te schakelen, draagt ieder van de partijen daarvan de eigen kosten. Dit betekent dat het door ieder betaalde deel van het voorschot niet wordt verrekend.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.16.
Een verklaring voor recht laat zich in het algemeen niet tenuitvoerleggen en kan dus ook niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. In deze zaak is geen reden voor een ander oordeel. Ten aanzien van de veroordelingen wordt het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, nu de daartoe strekkende vordering op de wet is gegrond en daartegen geen afzonderlijk verweer is gevoerd.
in reconventie
2.17.
Uit hetgeen de rechtbank in conventie in het tussenvonnis onder 4.11.2 en in dit vonnis onder 2.8.5 en 2.8.6 heeft geoordeeld volgt dat de vorderingen van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] zullen worden afgewezen.
Proceskosten
2.18.
[naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] worden als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten veroordeeld. Vanwege de samenhang tussen conventie en reconventie wordt alleen een vergoeding toegekend voor de proceshandeling die slechts in reconventie is verricht (conclusie van antwoord in reconventie), ter hoogte van een half punt in tarief II. De akte met betrekking tot de benoeming van de deskundige en de conclusie na deskundigenbericht maken geen onderscheid tussen conventie en reconventie en worden daarom niet ook in reconventie vergoed.

3..De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
verklaart voor recht dat de VOF met ingang van 31 december 2019 is ontbonden, waarna de onderneming van de VOF door [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] is voortgezet;
3.2.
beveelt de scheiding en verdeling van de gemeenschap van de VOF in de zin dat alle activa en passiva worden toegewezen aan [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] en veroordeelt [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2], hoofdelijk, tot betaling aan [naam eiser] van € 36.587,00 ten titel van onderbedeling;
3.3.
veroordeelt [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2], hoofdelijk, tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [naam eiser] tot op heden begroot op € 5.621,38, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na het vonnis;
3.4.
verklaart het vonnis ten aanzien van de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst af het meer of anders gevorderde
in reconventie
3.6.
wijst het gevorderde af;
3.7.
veroordeelt [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] in de proceskosten, aan de zijde van [naam eiser] tot op heden begroot op € 281,50.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J. van den Bos en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2022.
3268/1407