ECLI:NL:RBROT:2022:6987

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 augustus 2022
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
10044290
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid verzoekschrift tot voorlopig getuigenverhoor en verwijzing naar andere rechtbank

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 18 augustus 2022 uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Verzoeker, die zelf procedeert, heeft verzocht om een voorlopig getuigenverhoor van verweerster, die niet is verschenen in de procedure. Verzoeker stelt dat verweerster op 28 januari 2020 een valse aangifte heeft gedaan bij de politie van Amsterdam, wat heeft geleid tot zijn onrechtmatige aanhouding op 30 april 2020. Hij claimt hierdoor inkomsten te hebben misgelopen en reputatieschade te hebben opgelopen, en overweegt een procedure tegen verweerster aanhangig te maken.

De kantonrechter heeft ambtshalve beoordeeld of zij relatief bevoegd is om van de zaak kennis te nemen. Op basis van de wetgeving, met name artikel 110 lid 1 en artikel 187 Rv, concludeert de kantonrechter dat zij vermoedelijk niet bevoegd is, aangezien verzoeker stelt dat verweerster in de gemeente Waterland woont. Dit betekent dat de rechtbank Noord-Holland in beginsel bevoegd is. Daarnaast is er een mogelijkheid dat de rechtbank in Amsterdam ook bevoegd is, gezien het feit dat de aangifte in Amsterdam heeft plaatsgevonden.

Uiteindelijk verklaart de kantonrechter zich onbevoegd en verwijst de zaak naar de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland, waarbij de zaak in de stand waarin zij zich bevindt wordt voortgezet. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. K.J. Bezuijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10044290 VZ VERZ 22-10570
datum uitspraak: 18 augustus 2022
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
[verzoeker],
woonplaats: [woonplaats verzoeker],
verzoeker,
die zelf procedeert,
tegen
[verweerster],
woonplaats: [woonplaats verweerster],
verweerster,
die niet is verschenen in deze procedure.
De partijen worden hierna ‘[verzoeker]’ en ‘[verweerster]’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift van [verzoeker] tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor, dat op 10 augustus 2022 op de griffie ontvangen is.

2..De beoordeling

2.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter om een voorlopig getuigenverhoor van [verweerster] te bevelen, op grond van artikel 186 Rv. Hij stelt dat [verweerster] op 28 januari 2020 een valse aangifte heeft gedaan bij de politie van Amsterdam en dat hij vervolgens om die reden onrechtmatig is aangehouden op 30 april 2020. [verzoeker] stelt dat hij hierdoor inkomsten is misgelopen en reputatieschade heeft opgelopen en dat hij daarom overweegt een procedure aanhangig te maken tegen [verweerster]. Het gaat daarbij (in zijn woorden) om “een verklaring voor recht en/of een schadestaatprocedure en/of een reguliere aansprakelijkheidsprocedure”.
2.2.
De kantonrechter dient eerst ambtshalve te beoordelen of zij relatief bevoegd is om van deze zaak kennis te nemen (art. 110 lid 1 Rv). Uit artikel 187 Rv volgt dat bevoegd is ofwel (1) de rechter die vermoedelijk bevoegd zal zijn van de hoofdzaak kennis te nemen, ofwel (2) de absoluut bevoegde rechter van de woonplaats van [verweerster]. Ten aanzien van deze situaties wordt het volgende overwogen.
2.3.
De kantonrechter oordeelt dat zij vermoedelijk niet bevoegd zal zijn van de hoofdzaak kennis te nemen. Omdat [verzoeker] een procedure wil starten tegen [verweerster] en hij stelt dat zij in de gemeente Waterland woonachtig is, is rechtbank Noord-Holland in beginsel bevoegd kennis te nemen van de zaak. Uit artikel 99 Rv volgt namelijk als hoofdregel dat de rechter van de woonplaats van de gedaagde bevoegd is. Verder overweegt de kantonrechter dat [verzoeker] aanvoert zijn vordering in de hoofdzaak mogelijk te willen baseren op onrechtmatige daad. Op grond van artikel 102 Rv is de rechtbank in Amsterdam in dat geval mede bevoegd van de vordering kennis te nemen. Het (eventuele) schadebrengende feit, namelijk de aangifte, heeft zich immers voorgedaan in Amsterdam. Er zijn geen aanknopingspunten waaruit zou volgen dat rechtbank Rotterdam mede bevoegd is (art. 100 e.v. Rv).
2.4.
De absoluut bevoegde rechter van de woonplaats van [verweerster] betreft evenmin de kantonrechter in Rotterdam. Weliswaar is de kantonrechter absoluut bevoegd, aangezien [verzoeker] stelt dat het geldelijk belang van zijn vordering minder bedraagt dan € 25.000,-. Gezien de woonplaats van [verweerster] is de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland echter bevoegd om deze zaak te behandelen en te beslissen.
2.5.
Op grond van het voorgaande verklaart de kantonrechter zich onbevoegd om kennis te nemen van dit verzoek. De zaak wordt verwezen naar de kantonrechter van Rechtbank Noord-Holland (art. 110 Rv). De zaak wordt daar in de stand waarin zij zich bij verwijzing bevindt voortgezet (art. 74 lid 3 Rv).

3..De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
verklaart zich relatief onbevoegd om van het verzoek kennis te nemen;
3.2.
verwijst de zaak, in de stand waarin deze zich bevindt, naar de kantonrechter van Rechtbank Noord-Holland.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.J. Bezuijen en in het openbaar uitgesproken.
33394