ECLI:NL:RBROT:2022:6941
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing ontnemingsvordering na vrijspraak van de betrokkene
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 mei 2022 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen de betrokkene, die eerder was vrijgesproken van de haar verweten feiten. De vordering was ingediend door de officier van justitie, mr. E. Loppé, en strekte tot het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel, met een maximum van € 10.785,50. De rechtbank heeft de vordering afgewezen, omdat de betrokkene was vrijgesproken in de aan de vordering ten grondslag liggende strafzaak. Zowel de officier van justitie als de verdediging, vertegenwoordigd door mr. L.J.H.M. Achten, hebben zich uitgesproken voor afwijzing van de ontnemingsvordering. De rechtbank heeft in haar beoordeling bevestigd dat, gezien de vrijspraak, er geen grond is voor het opleggen van een betalingsverplichting aan de staat. Het vonnis is uitgesproken in tegenwoordigheid van griffier mr. U. Ramdihal-Poeran, en de oudste en jongste rechter waren niet in staat om het vonnis mede te ondertekenen. Dit vonnis is een bevestiging van de rechtsprincipes dat ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel niet kan plaatsvinden zonder een veroordeling voor de feiten die aan de vordering ten grondslag liggen.