ECLI:NL:RBROT:2022:6907

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 augustus 2022
Publicatiedatum
18 augustus 2022
Zaaknummer
10/223203-21 en 10/263553-21 (gev. ttz) vordering TUL: 10/131071-18 en 10/176196-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodslag, poging tot doodslag, huisvredebreuk en vernieling met tbs-maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 augustus 2022 uitspraak gedaan in een meervoudige kamer voor strafzaken. De verdachte is veroordeeld voor doodslag, poging tot doodslag, huisvredebreuk en vernieling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 19 augustus 2021 [naam slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd door hem in de hals te steken met een mes. De verdachte heeft tijdens zijn eerste politieverhoor een bekennende verklaring afgelegd, die door de rechtbank als bewijs is geaccepteerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de waarborgen voor het verhoren van een kwetsbare verdachte zijn nageleefd en dat er geen sprake was van suggestieve vragen.

Daarnaast is de verdachte ook schuldig bevonden aan de poging tot doodslag van [naam 1], waarbij hij deze met een mes heeft aangevallen. De rechtbank heeft het beroep op noodweer(exces) verworpen, omdat niet aannemelijk was dat er sprake was van een noodweersituatie. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar, met aftrek van voorarrest, en de tbs-maatregel met dwangverpleging is opgelegd. De rechtbank heeft ook vorderingen tot tenuitvoerlegging toegewezen in andere zaken van de verdachte.

De rechtbank heeft de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht, gezien zijn psychische problemen en het gebruik van middelen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte een hoog recidiverisico heeft en dat behandeling in een beveiligde setting noodzakelijk is. De benadeelde partijen hebben vorderingen ingediend, waarvan er enkele zijn toegewezen en andere niet-ontvankelijk zijn verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummers: 10/223203-21 en 10/263553-21 (gev. ttz)
Parketnummers vordering TUL: 10/131071-18 en 10/176196-20
Datum uitspraak: 4 augustus 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting Haaglanden,
raadsman mr. W. Suttorp, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 21 juli 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E van Veen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 impliciet subsidiair en onder 2 ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/223203-21 en bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/263553-21;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar met aftrek van voorarrest, alsmede ter beschikkingstelling van de verdachte met bevel tot dwangverpleging;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaken met parketnummers 10/131071-18 en 10/176196-20.

4..Waardering van het bewijs

Parketnummer 10/223203-21

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte van feit 1 en 2 moet worden vrijgesproken. De bekennende verklaring van de verdachte dient van het bewijs te worden uitgesloten omdat de verdachte tijdens zijn eerste verhoor in een psychose verkeerde en om die reden niet verhoord had mogen worden. Subsidiair is deze bekennende verklaring een ongemotiveerde en onvoldoende concreet onderbouwde bekentenis, zodat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring van feit 1 te komen. Ook voor feit 2 is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier. De verklaringen van het slachtoffer en de verdachte staan haaks op elkaar en er is gebleken dat het slachtoffer onbetrouwbaar is. De verdachte moet in zijn latere verklaring worden gevolgd en hem komt een beroep op noodweer(exces) toe.
4.1.2.
Beoordeling feit 1
Inleiding
Op 19 augustus 2021 krijgt de politie in de nacht een melding over twee vechtende mannen op de galerij aan de [straatnaam] te [plaatsnaam]. Ter plaatse worden de verdachte en [naam 1] aangetroffen. Zij geven beiden aan dat zij geen contact kunnen krijgen met [naam slachtoffer 1] (hierna: [naam slachtoffer 1]), de bewoner van de [adres 1]. De politie besluit de woning te betreden en treft in de woning in een plas bloed het levenloze lichaam van [naam slachtoffer 1] aan.
Uit het pathologisch onderzoek naar de doodsoorzaak van [naam slachtoffer 1] blijkt het volgende. Aan de hals rechts en rechtsvoor bevonden zich snij- en steekletsels passend bij stekende krachtsinwerkingen. Zowel de halsader als de halsslagader rechts waren doorklieft. De patholoog concludeert dat het overlijden zonder meer verklaard wordt door bloedverlies ten gevolge van het doorgemaakte steekletsel aan de hals rechts.
Uit het pathologisch onderzoek blijkt voorts het volgende. Aan de hals van het slachtoffer waren linkszijdig, centraal en rechtszijdig letsels zoals passend bij oplopen door stomp botsende dan wel samendrukkende krachtsinwerking. In combinatie van de aangetroffen stipvormige bloeduitstortingen in de bindvliezen van de oogleden en in het gelaat kunnen de letsels zeer wel passen bij samendrukkend geweld aan de hals. Linkszijdig toonden de letsels een wat lijnvormig aspect. De letsels kunnen derhalve mogelijk passen bij zowel samendrukkend geweld in het kader van verwurging met handen als in het kader van aanbrengen van een zogenaamde ligatuur zoals bijvoorbeeld de afsnoerende rand van een zak.
Door middel van het Nomogram van Henssge is het tijdstip van overlijden van [naam slachtoffer 1] bepaald. Er wordt een tijdstip van overlijden rond 17:30 uur aangegeven met een interval tussen 15:00 uur en 20:30 uur. Uit camerabeelden blijkt dat [naam slachtoffer 1] om 19:38 uur voor het laatst op straat is gezien en dat hij toen de portiek van zijn woning is binnengegaan. De verdachte is 9 minuten daarvoor, om 19:29 uur, de portiek binnengegaan. Op die beelden is voorts te zien dat de verdachte eerst om 20.40 uur het portiek weer verlaat. Op basis daarvan kan vastgesteld worden dat op het moment van overlijden van [naam slachtoffer 1] de verdachte en [naam slachtoffer 1] zich beiden in het wooncomplex bevonden.
Verweer strekkende tot bewijsuitsluiting
Op 19 augustus 2021 is de verdachte voor de eerste keer bij de politie verhoord en hij heeft meteen een bekennende verklaring afgelegd. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring voor het bewijs kan worden gebruikt. Op grond van de artikelen 28b en 28c van het Wetboek van Strafvordering dienen in het geval van een kwetsbare verdachte, zoals verdachte, extra waarborgen in acht te worden genomen bij diens verhoor. Zo dient er een advocaat te worden ingeschakeld en heeft de verdachte het recht om met zijn advocaat te overleggen voorafgaand aan het verhoor. Bovendien is in het geval van een kwetsbare verdachte de audiovisuele registratie van het verhoor verplicht.
De rechtbank constateert dat aan deze wettelijke waarborgen is voldaan. Daar komt bij dat de rechtbank – na het bekijken van de beelden van het verhoor – niet tot het oordeel komt dat de verdachte dermate kwetsbaar was dat hij niet in vrijheid en weloverwogen heeft kunnen verklaren. De verdachte was niet zodanig in de war dat hij in het geheel geen realiteitsbesef meer had. De destijds toegewezen raadsman van de verdachte heeft voorafgaand aan het verhoor telefonisch contact gehad met de verdachte (zo blijkt uit de audiovisuele opname) en de raadsman heeft het verhoor telefonisch bijgewoond. Het had op de weg van de raadsman gelegen om in te grijpen indien hij van mening was dat de verdachte niet in staat was om verhoord te worden dan wel het verhoor voort te zetten. De rechtbank constateert dat de raadsman niet heeft ingegrepen omdat daar kennelijk geen aanleiding voor was. De rechtbank is van oordeel dat de eerste verklaring van de verdachte voor het bewijs gebruikt kan worden.
Eerste politieverhoor redengevend voor het bewijs
Ten aanzien van de inhoud van het eerste politieverhoor overweegt de rechtbank als volgt. De verdachte heeft tijdens zijn eerste verhoor verklaard dat hij [naam slachtoffer 1] heeft gedood. Dat hij hem eerst met zijn vuisten heeft gemept, toen heeft gewurgd met zijn hand en daarna met een zak. Vervolgens heeft de verdachte verklaard dat hij [naam slachtoffer 1] heeft afgemaakt door hem in zijn nek te steken. Dit komt geheel overeen met de bevindingen in het pathologisch rapport. Het is niet aannemelijk geworden dat de verdachte op enige wijze informatie van de verbalisanten of ambulancepersoneel zou hebben ontvangen op grond waarvan hij zijn verklaring heeft kunnen inkleuren. Uit het dossier blijkt slechts dat door een ambulancebroeder is op de galerij gezegd dat het slachtoffer vermoedelijk door het hoofd is geschoten. Dit komt niet overeen met de door de verdediging veronderstelde daderwetenschap die de verdachte voorafgaand aan zijn eerste verhoor bij de politie zou hebben verkregen.
Door de verdediging is voorts aangevoerd dat er sturende en suggestieve vragen zijn gesteld tijdens het verhoor. Na het bekijken van de audiovisuele opname van het verhoor komt de rechtbank tot het oordeel dat niet is gebleken dat hiervan sprake is geweest. De bekennende verklaring is weliswaar kort, doch vindt verankering in de rest van het dossier, wat maakt dat de rechtbank het verhoor tot het bewijs zal gebruiken.
Gelet op de bekennende verklaring die de verdachte heeft afgelegd, het aantreffen van het levenloze lichaam van [naam slachtoffer 1] in zijn woning in een plas bloed en de bevindingen van de patholoog, komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte [naam slachtoffer 1] om het leven heeft gebracht door in de nek/hals te steken/snijden.
Ook de overige handelingen die in de tenlastelegging onder feit 1 zijn opgenomen acht de rechtbank bewezen, maar nu die handelingen volgens de bevindingen van de patholoog niet hebben geleid tot de dood van [naam slachtoffer 1], zal verdachte hiervan worden vrijgesproken.
Voorbedachte raad
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat op basis van de inhoud van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. Dit maakt dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag van [naam slachtoffer 1].
4.1.3.
Beoordeling feit 2
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 19 augustus 2021 heeft de politie ter plaatse de verdachte en [naam 1] aangetroffen. Uit het onderzoek van de politie is gebleken dat het om [naam 1] (geboren op [geboortedatum 1]) gaat en dat hij gebruik maakt van de identiteit van zijn broer [naam 2] (geboren op [geboortedatum 2]). [1] Er is geen discussie over het feit dat [naam 1] (hierna: [naam 1]) de persoon is die ter plaatse werd aangetroffen door de politie.
De verdachte had op het moment dat de politie ter plaatse kwam een mes in zijn handen. Bij [naam 1] constateerden de verbalisanten letsel. [naam 1] heeft verklaard dat de verdachte hem uit het niets met een mes heeft aangevallen en dat de verdachte hem heeft geprobeerd te verwurgen. Uit de FARR-verklaring blijkt dat sprake is van letsel als gevolg van het steken dan wel snijden met een mes. Ook zijn huidbeschadigingen aan de linkerzijde van de hals waargenomen.
Noodweer(exces)
Door de verdediging is aangevoerd dat [naam 1] een onbetrouwbare verklaring heeft afgelegd en dat daarmee van de verklaring van de verdachte moet worden uitgegaan en dat hij uit noodweer dan wel uit noodweerexces heeft gehandeld.
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd niet aannemelijk geworden. Het geconstateerde letsel past één op één bij de verklaring van [naam 1]. Bovendien bevat het dossier geen aanknopingspunten die het door de verdediging geschetste scenario ondersteunen. Het is de verdachte die is aangetroffen met een mes in zijn handen. Bovendien ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de inhoud van de verklaring die door [naam 1] is afgelegd. Dat [naam 1] zich heeft uitgegeven voor zijn broer, maakt dit niet anders. Aldus is niet aannemelijk geworden dat sprake was van een noodweersituatie, waardoor de verdachte geen geslaagd beroep op noodweer dan wel op noodweerexces toekomt. Het verweer wordt verworpen.
Opzet en potentieel dodelijk letsel
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de FARR-verklaring niet blijkt van potentieel dodelijk letsel en dat geen sprake was van opzet hierop. De rechtbank verwerpt dit verweer. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat een bepaald gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
De verdachte heeft het slachtoffer uit het niets aangevallen met een mes, waarbij – zo blijkt uit de FARR-verklaring – het slachtoffer onder meer een snijwond op zijn hoofd en huidbeschadiging in de hals heeft opgelopen. Ook de verbalisanten hebben geconstateerd dat het slachtoffer letsel in zijn hals heeft opgelopen. Zij omschrijven dit als een rode schram van ongeveer 15 centimeter diagonaal in de hals van het slachtoffer. Daarnaast wordt in het dossier gesproken over een vleesmes dat leek op een broodmes, maar dan zonder kartels, van ongeveer 30 cm tot 35 cm lang.
Door met een mes van genoemde lengte te steken/snijden in kwetsbare gebieden als de hals en het hoofd, bestaat de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel. De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken. De handelingen zijn dusdanig op de dood gericht, dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het intreden van de dood heeft aanvaard. Het ten laste gelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
Voorbedachte raad
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat op basis van de inhoud van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. Dit maakt dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag van [naam 1].
4.1.4.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag van [naam slachtoffer 1] en aan poging tot doodslag van [naam 1].
Parketnummer 10/263553-21
4.2.
Vrijspraak feit 2
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde, te weten vernieling van planten en plantenbakken in de tuin van [naam slachtoffer 2] (hierna: [naam slachtoffer 2]).
4.2.2.
Beoordeling
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier weliswaar blijkt dat de verdachte in de tuin van [naam slachtoffer 2] is geweest en daar het een en ander overhoop heeft gehaald, maar dat onvoldoende vast is komen te staan dat daadwerkelijk sprake is van (onherstelbare) schade of het onbruikbaar maken van goederen. Dat er planten en plantenbakken kapot zouden zijn, blijkt enkel uit de aangifte. Er bevindt zich onvoldoende ondersteunend bewijs hiervoor in het dossier, wat maakt dat de rechtbank tot het oordeel komt dat er onvoldoende wettig bewijs voorhanden is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan vernieling.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.3.
Bewijswaardering feit 3
4.3.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat het handelen van de verdachte niet als vernieling kan worden aangemerkt, nu de cel en de camera schoongemaakt kunnen worden. Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan huisvredebreuk en vernieling van een celdeur en een camera. Het verweer van de verdediging dat het handelen van de verdachte niet als vernieling kan worden aangemerkt, wordt verworpen. Het is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat het tijdelijk onbruikbaar maken onder vernieling als bedoeld in artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht valt.
4.3.2.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan vernieling van een celdeur en camera.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
In de zaak met parketnummer 10/223203-21:
1
hij
opde periode van 18 augustus 2021 tot en met 19 augustus 2021 te Rotterdam [naam slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een mes, in de hals / nek van die [naam slachtoffer 1] te snijden en/of te steken;
2
hij op 19 augustus 2021 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 1] opzettelijk van het leven te beroven,
- een arm om de hals van die [naam 1] heeft geklemd en (aldus) heeft getracht die [naam 1] te verwurgen
en(daarbij)
- met een mes, meermalen, in de hals en/het hoofd van die [naam 1] heeft gesneden en/of
gestoken
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
In de zaak met parketnummer 10/263553-21:
1
hij, op 9 augustus 2021 te Rotterdam, in de woning, gelegen aan de [adres 2], bij een ander, te weten bij [naam 3], , in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen;
2
hij, op 22 augustus 2021 te Rotterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een celdeur eneen camera, , die aan Nationale Politie Regionale Eenheid Rotterdam toebehoorden heeft onbruikbaar gemaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
In de zaak met parketnummer 10/223203-21:

1..Doodslag;

2.
Poging tot doodslag.
In de zaak met parketnummer 10/263553-21:

1..In de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen;

2.
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort onbruikbaar maken.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De rechtbank acht de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten in de zaak met parketnummer 10/223203-21 leidend ten aanzien van het bepalen van de strafmaat. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag en aan poging tot doodslag. De verdachte maakte gebruik van de woning van [naam slachtoffer 1] en heeft hem in zijn eigen woning op wrede wijze om het leven gebracht. [naam 1] maakte ook gebruik van de woning van [naam slachtoffer 1]. Toen hij na zijn werk thuiskwam en probeerde om de deur van de woning van [naam slachtoffer 1] open te maken, heeft de verdachte hem uit het niets aangevallen met een mes en hem geprobeerd te verwurgen. De rechtbank rekent het handelen van de verdachte hem ten zeerste aan.
Het opzettelijk nemen van het leven van een ander – diens meest kostbare bezit – behoort tot de zwaarste categorie strafbare feiten die het Wetboek van Strafvordering kent. Door dergelijke gewelddadige feiten wordt de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar verdriet aangedaan. Meer in het algemeen geldt dat dit soort feiten sterke gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweegbrengen.
Verder heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan huisvredebreuk en vernieling.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 23 juni 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsfeiten en vernieling.
7.3.2.
Rapportages
De rechtbank heeft kennis genomen van de Pro Justitia Rapportage van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) van 17 maart 2022. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven en voor zover van belang – het volgende in.
De verdachte heeft zijn medewerking aan het onderzoek in het PBC geweigerd. Volledige diagnostiek is om die reden niet mogelijk. Door de ingestelde hoge dosering antipsychotica heeft hij op de afdeling geen afwijkend gedrag laten zien. Met de beschikbare uitgebreide informatie is er wel het nodige in diagnostische zin te zeggen.
De verdachte heeft al in de kinderjaren gedragsproblemen vertoond. Deze gedragsproblemen hielden aan, hetgeen de indruk wekt dat er sprake is geweest van een antisociale ontwikkeling. Retrospectief kan worden gesproken van een normoverschrijdende gedragsstoornis, waarvan vanuit de theorievorming bekend is dat die zich in de volwassenheid bij uitblijven van bijsturing vaak ontwikkelt tot een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en/of narcistische trekken. Sinds zijn volwassenheid kent het leven van de verdachte beperkingen in het maatschappelijk en sociaal functioneren. Dit geeft aanwijzingen voor het bestaan van problemen op het gebied van de persoonlijkheid. Het is echter niet mogelijk geweest nadere persoonlijkheidsdiagnostiek te verrichten, gelet op de weigerende houding van de verdachte.
Naast de mogelijke persoonlijkheidsproblematiek zijn er evidente aanwijzingen dat er sprake is van problematisch middelengebruik, te weten een stoornis in het gebruik van cocaïne. Uit onderzoek is gebleken dat er sprake is van een recidiverende tijdelijke paranoïd psychische toestandsbeelden (psychische stoornis) naar alle waarschijnlijkheid geïnduceerd door overmatig middelengebruik (cocaïne), hoewel niet volledig kan worden uitgesloten dat de verdachte ook zonder het gebruik van cocaïne psychotisch zou kunnen zijn geraakt. Dit kan pas op langere termijn worden bezien als de verdachte langere tijd abstinent is van middelen en geen antipsychotica meer gebruikt. Overigens kan een door cocaïne geïnduceerde psychose bij mensen met psychosegevoeligheid ook langere tijd aanhouden. Er is bij de verdachte in elk geval sprake van een psychotische kwetsbaarheid.
Het opstellen van een delictscenario is niet mogelijk en het is niet volledig duidelijk wat de drijfveren van de verdachte zijn geweest. Er kan wel worden meegegeven dat de psychische stoornis de keuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde naar alle waarschijnlijkheid hebben beïnvloed. Uitgaande van de verklaringen van de verdachte komt vooral een paranoïd psychotisch motief naar voren. Wat betreft de doorwerking van de psychotische stoornis in de ten laste gelegde feiten kan worden gezegd dat er al vanaf 24 april 2020 geregeld sprake is geweest van verwardheid die paranoïd psychotische vormen heeft aangenomen. Er is vanaf deze periode regelmatig sprake geweest van psychotische ontregeling. Alle informatie samennemend kan er worden gesteld dat er in ieder geval sprake is geweest van een psychotische ontregeling met oordeels- en kritiekstoornissen, hetgeen moet hebben doorgewerkt in de ten laste gelegde feiten die de verdachte in zijn keuzevrijheid moet hebben beperkt.
Wat betreft het recidiverisico kan vanuit klinisch beeld worden gesteld dat dit hoog moet worden geacht: de kans op terugval in middelengebruik en de kans op terugval in psychotische episoden met bijkomende ernstige agressieregulatieproblematiek dient bij uitblijven van behandeling hoog worden geacht. Tevens komt een hoog risico naar voren zowel op historische als toekomstige items. Zo is er sprake van een geschiedenis van geweld, antisociale gedragingen, instabiliteit van relaties, werkproblemen, problemen met middelengebruik, een psychische stoornis en heeft de verdachte zich eerder onttrokken aan toezicht. Er is voorts sprake van een gebrek aan zelfinzicht en beperkte behandelrespons. Daarbij is er op dit moment geen ondersteuning, geen zorgkader, heeft de verdachte geen huisvesting en beperkte sociale steun.
Gezien de complexe, ernstige problematiek van de verdachte is het advies om het ten laste gelegde in een verminderende mate toe te rekenen en de voorgaande risicoprognose waaruit een hoog recidiverisico volgt op de feiten is het advies om betrokkene in een beveiligde setting klinisch te behandelen. De behandeling dient gericht te zijn op het middelengebruik en de antisociale gedragingen. Nadere persoonlijkheidsdiagnostiek en de eventuele samenhang met middelengebruik is daarbij noodzakelijk, evenals nader intelligentie-onderzoek en onderzoek naar de aetiologie van de psychische stoornis. Door het beperkte inzicht van de verdachte in zijn problematiek en het gebrek aan motivatie wordt een voorwaardelijk kader niet haalbaar geacht. Daarbij heeft de verdachte zich in het verleden reeds meerdere malen niet aan voorwaarden gehouden en heeft hij een geschiedenis met antisociale gedragingen en overmatig middelengebruik. Het advies is om de verdachte de maatregel van tbs met verpleging op te leggen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Toerekeningsvatbaarheid
Nu de conclusies van de onderzoekers van het PBC gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over. De verdachte wordt dus in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens in verband waarmee hij in verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht. De rechtbank constateert dat de rapportage van het PBC enkel ziet op de ten laste gelegde feiten in de zaak met parketnummer 10/223203-21. Uit eerdere rapportages uit 2020 blijkt dat destijds al sprake was van stoornissen. Het PBC constateert dat nu ook. Het is derhalve zeer aannemelijk dat de verdachte ook op 9 augustus 2021 in verminderde mate toerekeningsvatbaar was, temeer nu hij zelf heeft aangegeven dat hij die dag cocaïne had gebruikt en in een psychose verkeerde. De rechtbank concludeert dat de verdachte voor alle ten laste gelegde feiten in verminderde mate toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
Straffen en maatregel
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Voorts onderschrijft de rechtbank de conclusie dat oplegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege noodzakelijk is. Aan de wettelijke eisen voor het opleggen van die maatregel is voldaan. De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen eisen de terbeschikkingstelling van de verdachte met verpleging van overheidswege. Dat oordeel is gegrond op de ernst en aard van de bewezen verklaarde feiten in de zaak met parketnummer 10/223203-21 en het gevaar voor herhaling.
Vastgesteld wordt dat de strafbare feiten ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd misdrijven betreffen die gericht
zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Daartoe zijn de aard en de kwalificatie van de bewezen verklaarde feiten redengevend. De totale duur van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Aan de verdachte zal gelet op het voorgaande terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.

8..Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregel

Benadeelde partij [naam benadeelde 1]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer 10/223203-21: [naam benadeelde 1]. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 15.000,- ter vergoeding van affectieschade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot gehele toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering, nu op geen enkele wijze uit de vordering blijkt dat [naam benadeelde 1] daadwerkelijk de moeder is van het slachtoffer.
8.3.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de rechtbank met de stukken die voorhanden zijn niet kan vaststellen dat de benadeelde partij de moeder van het slachtoffer [naam slachtoffer 1] is en zodoende recht heeft op vergoeding van affectieschade.
Benadeelde partij [naam benadeelde 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer 10/223203-21: [naam benadeelde 2]. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 2.500,- ter vergoeding van immateriële schade.
8.4.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot gehele toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.5.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen dan wel dat de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu deze niet door het slachtoffer is ingediend, maar op naam van [naam 2]. Voorts is de vordering niet voldoende onderbouwd, nu de zaak waarnaar verwezen wordt onvoldoende vergelijkbaar is met onderhavige zaak.
8.6.
Beoordeling
Ter zitting is vast komen te staan dat de vordering feitelijk is ingediend door [naam 1].
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid – en gelet op soortelijke zaken – worden vastgesteld op € 1.750,-. De rechtbank constateert dat niet is onderbouwd waar de geleden immateriële schade uit bestaat. De onderbouwing van de vordering is thans ontoereikend. De vordering zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 19 augustus 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.7.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding van [naam benadeelde 3] geen inhoudelijke beslissing genomen.
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 2] een schadevergoeding betalen van € 1.750,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 augustus 2021.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnissen waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 12 oktober 2018 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte ter zake van de Wet Wapens en Munitie en vernieling veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan een gedeelte groot 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 27 oktober 2018 en eenmaal verlengd met 1 jaar.
Bij vonnis van 19 oktober 2020 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte ter zake van vernieling, bedreiging en mishandeling veroordeeld – voor zover van belang – tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan een gedeelte groot 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 3 november 2020 en eenmaal verlengd met 1 jaar.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht de vorderingen af te wijzen, gelet op de bepleitte vrijspraken. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld – in het geval van een bewezenverklaring – dat tenuitvoerlegging niet opportuun is en geen toegevoegde waarde heeft.
9.3.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van deze vonnissen en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan de vonnissen verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij deze vonnissen aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke straffen.

10.. Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 57, 138, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer 10/263553-21 heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten in de zaak met parketnummer 10/223203-21 en de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten in de zaak met parketnummer 10/263553-21, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege wordt verpleegd;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] (geboren op [geboortedatum 1]) te betalen een bedrag van
€ 1.750,- (zegge: duizendzevenhonderdvijftig euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 19 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde 2] (geboren op [geboortedatum 1]) te betalen €
1.750,-(
hoofdsom, zegge:
duizendzevenhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.750,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
27 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte, groot 2 maanden, van de bij vonnis van 12 oktober 2018 van de meervoudige kamer van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf;
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte, groot 1 maand, van de bij vonnis van 19 oktober 2020 van de meervoudige kamer van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ch. Vogtschmidt, voorzitter,
en mrs. K. Bakker en J. Montijn, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.H. Frerichs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging parketnummer 10/223203-21
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij in of omstreeks de periode van 18 augustus 2021 tot en met 19 augustus 2021 te Rotterdam [naam slachtoffer 1] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door de keel van die [naam slachtoffer 1] dicht te knijpen en/of een zak over en/of om het hoofd en/of de hals van die [naam slachtoffer 1] te doen en/of (aldus) die [naam slachtoffer 1] te verwurgen en/of verstikken en/of meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de hals/nek van die [naam slachtoffer 1] te snijden en/of te steken;
2
hij op of omstreeks 19 augustus 2021 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 1] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- op en/of tegen het hoofd van die [naam 1] heeft gestompt en/of
- een arm om de hals van die [naam 1] heeft geklemd en/of (met zijn arm) de keel van
die [naam 1] heeft dicht geknepen en/of (aldus) heeft getracht die [naam 1] te verwurgen
en/of (daarbij)
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans
eenmaal in de hals / keel en/of het hoofd van die [naam 1] heeft gesneden en/of
gestoken en/of
- met dat mes / voorwerp een of meer snijdende en/of stekende beweging(en) heeft gemaakt naar de hals / keel en/of het hoofd van die [naam 1] en/of meermalen, althans eenmaal op en/of tegen het hoofd van die [naam 1] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Tekst tenlastelegging parketnummer 10/263553-21
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij, op of omstreeks 9 augustus 2021 te Rotterdam, in de woning, gelegen aan de [adres 2], bij een ander, te weten bij [naam 3], althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen;
2
hij, op of omstreeks 9 augustus 2021 te Rotterdam, opzettelijk en wederrechtelijk planten en/of plantenbakken, in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan [naam slachtoffer 2], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
3
hij, op of omstreeks 22 augustus 2021 te Rotterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een celdeur en/of een camera, in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan Nationale Politie Regionale Eenheid Rotterdam, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2021257065-140 van de politie Eenheid Rotterdam.