ECLI:NL:RBROT:2022:6891

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2022
Publicatiedatum
18 augustus 2022
Zaaknummer
ROT 21/6404
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de stopzetting van de Ziektewetuitkering van een werknemer met medische beperkingen

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 19 augustus 2022, wordt het beroep van eiser tegen de stopzetting van zijn Ziektewet (ZW-)uitkering beoordeeld. Eiser, die als operator werkzaam was, is sinds 11 juni 2019 uitgevallen door medische klachten. Het primaire besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat de ZW-uitkering per 15 januari 2021 stopte, werd door eiser bestreden. De rechtbank heeft op 9 augustus 2022 de zaak behandeld, waarbij verweerder werd vertegenwoordigd door mr. S. Roodenburg.

De rechtbank concludeert dat de medische situatie van eiser correct is vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapportages aangegeven dat er geen aanleiding is voor aanvullende beperkingen, en dat eiser in staat is om meer dan 65% van zijn eerdere loon te verdienen met de geduide functies. Eiser voerde aan dat hij meer beperkt is dan vastgesteld, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de verzekeringsarts een onjuist beeld van zijn situatie heeft gehad. De rechtbank oordeelt dat de geduide functies geschikt zijn en dat eiser vanaf 15 januari 2021 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering. Het beroep wordt ongegrond verklaard en het bestreden besluit blijft in stand.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de rol van de arbeidsdeskundige in het vaststellen van de geschiktheid van functies voor de betrokken werknemer. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/6404

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats] , eiser
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. N. Libari).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de stopzetting van zijn Ziektewet (ZW-)uitkering. Met het primaire besluit van 14 december 2020 heeft verweerder bepaald dat deze uitkering vanaf 15 januari 2021 stopt.
Met het bestreden besluit van 17 november 2021, op het bezwaar van eiser, is verweerder bij dat besluit gebleven. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 9 augustus 2022 op zitting behandeld. Namens verweerder is mr. S. Roodenburg verschenen.

Totstandkoming van het besluit

1.1.
Eiser is werkzaam geweest als operator en is voor dit werk uitgevallen op 11 juni 2019. Vanwege een eerstejaars ziektewetbeoordeling heeft een primaire arts onderzoek verricht. In de rapportage van 27 november 2020 heeft de primaire arts toegelicht dat eiser werkzaamheden kan verrichten die voldoen aan de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 25 november 2020, geldig vanaf 6 oktober 2020. Voor eiser zijn beperkingen vastgesteld voor persoonlijk functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen.
1.2.
Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens toegelicht dat eiser, gelet op de FML, niet zijn eigen arbeid kan verrichten en heeft functies geselecteerd die hij zou kunnen verrichten. Dat zijn de functies productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180), inpakker (handmatig) (SBC-code 111190) en medewerker intern transport (SBC-code 111220). Aanvullend zijn de functies machinebediende inpak-/verpakkingsmachine (SBC-code 271093) en koerier, pakketbezorger (auto) (SBC-code 282102) geselecteerd. De arbeidsdeskundige heeft met deze functies vastgesteld dat eiser meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd, namelijk 73,54%. Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen.
1.3.
Vanwege eisers bezwaar tegen het primaire besluit heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep opnieuw onderzoek verricht. In de rapportage van 2 november 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat, op basis van eisers medisch dossier, geen aanleiding bestaat om aanvullende beperkingen vast te stellen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 12 november 2021 geconcludeerd dat de eerder geduide functies nog steeds geschikt zijn voor eiser. Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen.

Het beroep van eiser

2. Eiser voert in beroep aan dat hij meer beperkt is dan verweerder heeft vastgesteld. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met de rug- en psychische klachten van eiser. Zo moeten meer beperkingen worden vastgesteld voor onder meer concentreren en het verdelen van de aandacht. Eiser is verder aangewezen op werk waarbij geen hoog handelingstempo is en geen veelvuldige onderbrekingen en storingen plaatsvinden. Eiser is aangewezen op een voorspelbare werksituatie. Eiser betoogt verder dat hij voor bepaalde houdingen, zoals geknield of gehurkt actief zijn, ook is beperkt. Eiser is niet in staat om fulltime, ‘s avonds of ’s nachts te werken. Ter onderbouwing heeft eiser een brief van de huisarts van 29 maart 2021 ingediend.
Ten aanzien van de geduide functies voert eiser het volgende aan. De arbeidsdeskundige heeft beoordeeld of eiser op 7 juni 2021 meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Om die reden moest eisers ZW-uitkering tot die datum doorlopen. Eiser voert verder aan dat hij de geduide functies niet kan verrichten omdat zijn fysieke en psychische belastbaarheid wordt overschreden op onder meer duwen en trekken, tillen en dragen, gebogen en getordeerd actief zijn en knielen en hurken. Ook is het handelingstempo hoog en wordt zijn rug te veel belast. Eiser heeft verder moeite met het afleggen van lange afstanden met de auto en hij kan niet fulltime werken.

De wet

3. Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW, voor zover hier van belang, heeft de verzekerde die geen werkgever heeft, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld indien de verzekerde (a) ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en (b) wegens een rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid van dit artikel heeft de verzekerde, indien hij in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen, recht op ziekengeld tot een maand na de dag waarop hij hiertoe in staat is geacht.
In het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) zijn regels gesteld voor de beoordeling van het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen.

Beoordeling door de rechtbank

4.1.
De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht heeft vastgesteld of eiser vanaf 15 januari 2021 (de datum in geding) geen recht meer heeft op een ZW-uitkering. Daarbij merkt de rechtbank op dat eisers stelling, dat hij tot 7 juni 2021 recht heeft op een ZW-uitkering heeft, niet kan slagen. Verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat sprake is geweest van een verschrijving en dat de arbeidsdeskundige heeft beoordeeld of eiser op 7 juni 2020 (en niet 2021) passende functies kon verrichten, omdat hij in juni 2020 één jaar ziek was.
4.2.
Over de grond dat eiser meer is beperkt dan verweerder heeft vastgesteld overweegt de rechtbank het volgende. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 2 november 2021 inzichtelijk gemotiveerd dat eiser rugklachten heeft zonder een aantoonbare medische oorzaak. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder toegelicht dat geen psychische stoornissen konden worden vastgesteld bij het medisch onderzoek. Voor eisers rug zijn al beperkingen vastgesteld in de FML waarmee rekening wordt gehouden met de pijnklachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanvullende beperkingen kunnen vaststellen op basis van eisers medisch dossier.
Over eisers stelling dat hij niet fulltime kan werken overweegt de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de aanvullende rapportage van 22 maart 2022 inzichtelijk heeft toegelicht dat geen urenbeperking kan worden aangenomen. Bij eiser is namelijk geen sprake van een ernstige hart-, long- of ernstig psychisch ziektebeeld waardoor eiser minder energie heeft. Er kan op basis van de medische gegevens ook geen preventieve urenbeperking worden aangenomen. Ten slotte kan geen urenbeperking worden aangenomen omdat eiser niet is verhinderd door bijvoorbeeld een dagbehandeling.
De rechtbank overweegt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitvoerig heeft uiteengezet dat bij eiser geen aanvullende beperkingen kunnen worden vastgesteld. In beroep heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld heeft gehad van zijn medische situatie. De grond dat eiser meer beperkt is dan verweerder heeft vastgesteld slaagt daarmee niet.
4.3.
Ten aanzien van de grond dat eiser de geduide functies niet kan verrichten overweegt de rechtbank dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek heeft verricht en daarvan een rapportage heeft opgemaakt op 12 november 2021. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft hierin uitvoerig toegelicht dat eiser in de FML niet is beperkt voor werken met een hoog handelingstempo en het aantal te werken uren. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft verder inzichtelijk gemotiveerd dat eisers belastbaarheid niet wordt overschreden voor duwen en trekken, tillen en dragen, gebogen en getordeerd actief zijn en knielen en hurken. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft verder toegelicht dat eiser niet is beperkt voor het besturen van een voertuig of zitten. Deze grond slaagt daarmee niet.

Conclusie en gevolgen

5. Met de geduide functies kan eiser meer dan 65% verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd, namelijk 73,54%. Verweerder heeft daarom terecht bepaald dat eiser vanaf 15 januari 2021 geen recht heeft op een ZW-uitkering. Het beroep is ongegrond en het bestreden besluit blijft daarmee in stand.
6. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V. van Dorst, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2022.
De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.