ECLI:NL:RBROT:2022:6807

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 augustus 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2022
Zaaknummer
C/10/630190 / FA RK 21-9292
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en beoordeling draagkracht in het kader van bewindvoering

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 11 augustus 2022, wordt de wijziging van de kinderalimentatie van de man aan de vrouw behandeld. De man, die onder bewind staat, verzoekt om de kinderalimentatie op nihil te stellen of te verlagen naar € 25,- per kind per maand, met ingang van 10 december 2021. Hij stelt dat zijn financiële situatie is gewijzigd door de onderhoudsplicht voor vier kinderen en zijn arbeidsongeschiktheid. De vrouw verzet zich tegen dit verzoek en stelt dat er geen wijziging van omstandigheden is die de verlaging rechtvaardigt.

De rechtbank heeft de relevante stukken in de procedure bekeken, waaronder het verzoekschrift van de man en het verweerschrift van de vrouw. Tijdens de mondelinge behandeling op 30 juni 2022 zijn beide partijen gehoord. De rechtbank oordeelt dat de man vanaf 1 september 2022 een kinderalimentatie van € 25,- per kind per maand moet betalen. De rechtbank baseert deze beslissing op de gewijzigde omstandigheden, waaronder de schuldenlast van de man en zijn beperkte draagkracht. De rechtbank benadrukt dat de man zijn onderhoudsplicht voor zijn kinderen moet nakomen, ook al heeft hij andere financiële verplichtingen.

De rechtbank legt uit dat de kinderalimentatie steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet worden betaald en verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. De proceskosten worden door beide partijen zelf gedragen. De beschikking kan worden aangevochten bij het gerechtshof in Den Haag binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Familierecht
Zaaknummer: C/10/630190 / FA RK 21-9292
Kinderalimentatie
Beschikking van 11 augustus 2022
in de zaak van:
FIDIMA BUDGETBEHEER & BESCHERMINGSBEWIND
statutair gevestigd in Noordwijkerhout (gemeente Noordwijk),
hierna te noemen: de bewindvoerder,
ten dezen handelend als bewindvoerder over de goederen van:
[naam man],
wonende in [woonplaats man],
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. E.M. Kooij,
t e g e n
[naam vrouw],
wonende in [woonplaats vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.P. Biesbroek.

1..De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift van de man met producties 1 tot en met 11, binnengekomen op 10 december 2021;
de brief van de man inhoudende de geboorteakten van de kinderen van 7 februari 2022;
het verweerschrift van de vrouw;
e brief van de man inhoudende de huwelijksakte en het bewijs inzake de inschrijving van de echtscheiding, binnengekomen op 4 maart 2022;
de brief van de man met producties 12 tot en met 17 van 16 juni 2022, en;
de brief van de zoon van partijen van 29 juni 2022.
1.2.
Het verzoek en verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 30 juni 2022. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt.
1.3.
Tijdens deze behandeling zijn via videobellen gehoord:
de man, bijgestaan door zijn advocaat en zijn bewindvoerder, mevrouw E. Heemskerk, en
de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

2..Waar gaat het over?

2.1.
De man en de vrouw zijn de ouders van:
  • [naam kind 1](hierna: [naam kind 1]), geboren op [geboortedatum kind 1] 2006 in [geboorteplaats kind 1] en
  • [naam kind 2](hierna: [naam kind 2]), geboren op [geboortedatum kind 2] 2008 in [geboorteplaats kind 2].
2.2.
[naam kind 1] en [naam kind 2] staan ingeschreven op het adres van de vrouw. Bij de beschikking van 21 december 2017 heeft de rechtbank Rotterdam het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigd. De vrouw oefent sindsdien alleen het gezag uit over de kinderen.
2.3.
De man is daarnaast ook de vader van:
  • [naam kind 3](hierna: [naam kind 3]), geboren op [geboortedatum kind 3] 2013 in [geboorteplaats kind 3] en
  • [naam kind 4](hierna: [naam kind 4]), geboren op [geboortedatum kind 4] 2020 in [geboorteplaats kind 4].
[naam kind 4] is zijn zoon uit zijn huidige relatie met zijn nieuwe partner. [naam kind 4] is uithuisgeplaatst en woont bij een pleeggezin.
2.4.
De man en de vrouw hebben toen zij uit elkaar gingen afspraken gemaakt over [naam kind 1] en [naam kind 2]. Deze afspraken zijn vastgelegd in het ouderschapsplan dat zij op 25 september 2010 hebben ondertekend. Hierin hebben zij afgesproken dat de man met ingang van 1 november 2010 een bedrag van € 150,- per kind per maand dient te betalen aan de vrouw voor de kosten van verzorging en opvoeding van [naam kind 1] en [naam kind 2]. Dit ouderschapsplan is gehecht aan de echtscheidingsbeschikking van 13 december 2010 van de rechtbank Rotterdam.
2.5.
Op 2 december 2015 heeft de rechtbank Rotterdam de kinderalimentatie gewijzigd en beslist dat de man met ingang van 16 juli 2015 een bedrag van € 37,- per kind per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam kind 1] en [naam kind 2].
2.6.
De man wil dat de kinderalimentatie op nihil wordt gesteld dan wel wordt gewijzigd in € 25,- per kind per maand, met ingang van 10 december 2021. Volgens hem zijn de omstandigheden gewijzigd. De man is namelijk onderhoudsplichtig geworden voor vier kinderen. Verder stelt de man dat hij arbeidsongeschikt is en niet in staat is om te voldoen aan de eerder vastgestelde bijdrage. Zijn bewindvoerder is bezig met een aanvraag om toegelaten te kunnen worden tot de minnelijke schuldhulpverlening natuurlijke personen (hierna: MSNP) en hiervoor dient de kinderalimentatie eerst op nihil te worden gesteld.
2.7.
De vrouw is het niet eens met het verzoek. Zij wil dat het verzoek wordt afgewezen. Zij vindt dat er geen sprake is van een wijziging van omstandigheden waardoor de man de kinderalimentatie niet meer kan betalen. De man heeft, ondanks zijn onderhoudsverplichtingen, meerdere schulden gemaakt. Hij had zich moeten onthouden van deze gedragingen. Overigens ziet de vrouw niet in waarom de kosten van levensonderhoud van de nieuwe partner van de man prevaleren boven de onderhoudsverplichting jegens [naam kind 1] en [naam kind 2].
3.
De beoordeling
conclusie
3.1.
De rechtbank beslist dat de man vanaf 1 september 2022 een kinderalimentatie van € 25,- per kind per maand aan de vrouw moet betalen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
reden voor de wijziging
3.2.
De rechtbank kan de alimentatie opnieuw berekenen als de omstandigheden - zoals hier het geval is - zijn gewijzigd. [1] De man heeft sinds de laatste wijziging van de kinderalimentatie een hoop schulden en deze schuldenlast vormt voldoende grond om de kinderalimentatie opnieuw te beoordelen.
ingangsdatum
3.3.
De wet laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. [2] De rechter kan een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit flinke gevolgen voor partijen kan hebben.
3.4.
Hier hanteert de rechtbank 1 september 2022 als ingangsdatum. Dit is de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de rechtbank deze beschikking wijst. Gelet op het feit dat behoedzaam gebruik moet worden gemaakt van de bevoegdheid de kinderalimentatie met terugwerkende kracht te wijzigen, zal de rechtbank bepalen dat een wijziging in dient te gaan per datum van deze beschiking.
meerdere onderhoudsverplichtingen
3.5.
De man is onderhoudsplichtig voor al zijn kinderen en als iemand onderhoudsplichtig is voor meer dan één kind, dan moet de rechtbank beoordelen wat diegene in totaal kan betalen voor zijn kinderen en dat over al zijn kinderen verdelen. De Hoge Raad heeft daarbij bepaald dat het beschikbare geld gelijk over de kinderen moet worden verdeeld, tenzij er bijzondere redenen zijn waarom dit anders verdeeld moet worden. [3] Een reden voor zo’n andere verdeling kan zijn dat het ene kind aantoonbaar meer kost dan het andere kind.
behoefte [naam kind 1] en [naam kind 2]
3.6.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van het kind genoemd. De hoogte van de behoefte hangt af van de hoogte van het gezinsinkomen. Kinderen raken namelijk gewend aan het uitgavenpatroon en de welstand in hun gezin: hoe meer ouders te besteden hebben, hoe meer zij uitgeven aan hun kinderen.
3.7.
Eerder is bepaald dat de behoefte van de kinderen € 694,- per maand bedroeg in 2015. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van dit bedrag. Gecorrigeerd voor de inflatie (geïndexeerd) is dat nu € 799,- per maand, dus € 400,- per kind per maand. [4]
behoefte [naam kind 3]
3.8.
Om te kunnen beoordelen wat de behoefte van [naam kind 3] is, moet de rechtbank vaststellen wat zijn ouders te besteden hadden voordat zij uit elkaar gingen. Daarvan heeft de rechtbank geen informatie. Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat de behoefte van [naam kind 3] gelijk is aan de behoefte van [naam kind 1] en [naam kind 2], dus € 400,- per maand.
behoefte [naam kind 4]
3.9.
Nu [naam kind 4] uit huis is geplaatst en hier vooralsnog geen verandering in lijkt te komen, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de man een bijdrage levert in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam kind 4]. De rechtbank zal dan ook bij het berekenen van de draagkracht van de man geen rekening houden met [naam kind 4].
draagkracht ouders
3.10.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien [5] .
draagkracht man
3.11.
Voor het bepalen van de draagkracht rekent de rechtbank op basis van de overlegde uitkeringsspecificaties van zijn ZW-uitkering van de maanden maart tot en met mei 2022 waarin een inkomen van € 2.132,- bruto per maand staat genoemd. Het NBI is dan € 1.561,-. [6]
3.12.
De man stelt dat de aanleiding van onderhavig verzoek de (mogelijke) toetreding tot de MSNP is. Hij en zijn partner hebben namelijk hoge schulden. Momenteel betaalt de man enkel af op zijn schuld bij zijn zorgverzekeraar met € 10,- per maand. Met de overige schuldeisers is (nog) geen afbetalingsregeling getroffen, dus de vrije ruimte van de man is (nog) niet bekend. Gelet op de nijpende financiële situatie dient de rechtbank te beoordelen of en in hoeverre rekening wordt gehouden met de schulden bij het bepalen van de draagkracht van de man.
3.13.
Anders dan de man houdt de rechtbank geen rekening met de schulden van zijn nieuwe partner en neemt enkel de schuld van de man (€ 7.526,-) in aanmerking. Tussen de man en zijn nieuwe partner is er geen sprake van een huwelijk/geregistreerd partnerschap, dus de man is wettelijk niet onderhoudsplichtig voor zijn partner. Al zou de man onderhoudsplichtig zijn, volgens artikel 1:400 lid 1 BW gaat de onderhoudsverplichting jegens zijn kinderen voor op die van zijn (ex-)partner.
3.14.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er veel onduidelijk is. Zo is onder andere niet duidelijk óf de man toe zal treden tot de MSNP, op welke termijn dit plaats zal vinden en met welk bedrag er zal worden afgelost op de schulden. Deze onduidelijkheid zet zich voort in de arbeidsperspectieven van de man: voorheen was de man ziek, is daarna weer gaan werken en is nu weer ziek.
3.15.
Gelet op de geringe inkomsten van de man, de onduidelijkheden over het MSNP-traject en de onvoorspelbare vooruitzichten van de man op het gebied van arbeid houdt de rechtbank in redelijkheid rekening met een minimale draagkracht van € 25,- per kind per maand. Mocht de man in de toekomst een MSNP-traject starten, dan ligt het op zijn weg om een nihilstelling aan te vragen via de rechtbank.
3.16.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat het uitgangspunt is dat schulden onderbouwd en - bij een gemotiveerde betwisting - bewezen moeten worden om een nihilstelling te rechtvaardigen. Het enkele bestaan van de schulden en een verzoek van de gemeente om, vooruitlopend op toelating tot een minnelijk traject, alvast een nihilstelling te vragen aan de rechtbank is niet voldoende. Daarbij komt dat de vrouw onevenredig wordt belast met een nihilstelling (zonder een toelating tot de MSNP), omdat een herleving van de kinderalimentatie enkel zal optreden middels een rechtens relevante wijziging van omstandigheden terwijl bij een nihilstelling ingevolge een MSNP (of WSNP) de kinderalimentatie automatisch wordt hervat.
draagkracht vrouw
3.17.
Nu de draagkracht van de man de beperkende factor is, ziet de rechtbank geen aanleiding om de draagkracht van de vrouw te behandelen.
alimentatie vooruitbetalen
3.18.
De man moet de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
uitvoerbaar bij voorraad
3.19.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de kinderalimentatie betaald moet worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.
proceskosten
3.20.
De man en de vrouw moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn.

4..De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie, zoals die was vastgelegd in de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 2 december 2015, en bepaalt dat deze kinderalimentatie vanaf 1 september 2022 € 25,- per kind per maand bedraagt;
4.2.
beslist dat de man vanaf vandaag deze alimentatie steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet betalen;
4.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
beslist dat de man en de vrouw allebei hun eigen proceskosten moeten betalen, en;
4.5.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Dit is de beslissing van rechter mr. A.E. Sutorius-van Hees, tot stand gekomen in samenwerking met mr. T. Öztoprak, griffier. Deze is in het openbaar uitgesproken door de rechter op 11 augustus 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in Den Haag. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlagen:
Bijlage 1: indexering van de behoefte van [naam kind 1] en [naam kind 2]
Bijlage 2: het netto besteedbaar maandinkomen van de man

Voetnoten

1.Artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek
2.Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek
3.HR 13 december 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0451
4.Bijlage 1: indexering van de behoefte van [naam kind 1] en [naam kind 2]
5.Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek
6.Bijlage 2: het netto besteedbaar maandinkomen van de man