ECLI:NL:RBROT:2022:6796

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 augustus 2022
Publicatiedatum
15 augustus 2022
Zaaknummer
ROT 21/6320
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de stopzetting van een Ziektewetuitkering en de medische beoordeling van beperkingen

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 17 augustus 2022, wordt het beroep van eiseres tegen de stopzetting van haar Ziektewet (ZW-)uitkering beoordeeld. Eiseres, die als winkelmedewerker werkte, was sinds 28 oktober 2020 uitgevallen en ontving een ZW-uitkering. Verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, heeft op 18 mei 2021 besloten om de uitkering per 19 juni 2021 te stoppen, wat eiseres aanvecht. De rechtbank behandelt het beroep en de medische onderbouwing van de beperkingen van eiseres, die stelt dat haar rugklachten en migraine niet correct zijn beoordeeld.

De rechtbank concludeert dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat de medische situatie van eiseres goed in kaart is gebracht. De rechtbank oordeelt dat er geen aanwijzingen zijn dat eiseres op de datum in geding, 19 juni 2021, daadwerkelijk migraineklachten had die de stopzetting van de uitkering zouden kunnen beïnvloeden. De rechtbank wijst het beroep van eiseres af en bevestigt dat de verzekerde in staat is om meer dan 65% van haar eerdere loon te verdienen, waardoor de stopzetting van de ZW-uitkering terecht is.

De rechtbank concludeert dat er geen onrechtmatig besluit is genomen en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de verzekeringsarts een onjuist beeld heeft gehad van haar medische situatie, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/6320

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 augustus 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [woonplaats eiser], eiseres

(gemachtigde: mr. R.M. Duijn),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: [naam]).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de stopzetting van haar Ziektewet (ZW-)uitkering. Met het primaire besluit van 18 mei 2021 heeft verweerder bepaald dat deze uitkering vanaf 19 juni 2021 stopt.
Met het bestreden besluit van 22 november 2021, op het bezwaar van eiseres, is verweerder bij dat besluit gebleven. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Eiseres heeft een aanvullend beroepschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 9 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigden van partijen.

Totstandkoming van het besluit

1.1.
Eiseres is werkzaam geweest als winkelmedewerker en is voor dit werk uitgevallen op 28 oktober 2020 waarna aan haar een ZW-uitkering is toegekend. Vanwege een eerstejaars ziektewetbeoordeling heeft een primaire arts onderzoek verricht. In de rapportage van 22 april 2021 heeft de primaire arts toegelicht dat eiseres werkzaamheden kan verrichten die voldoen aan de functionele mogelijkhedenlijst van 22 april 2021.
1.2.
Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens met die FML onderzoek verricht en heeft in de rapportage van 18 mei 2021 uiteengezet dat eiseres haar eigen arbeid niet meer kan verrichten. De arbeidsdeskundige heeft passende functies geselecteerd en met deze functies geconcludeerd dat eiseres meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd, namelijk 100%. Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen.
1.3.
In de bezwaarprocedure heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep opnieuw onderzoek verricht. In de rapportage van 17 november 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat er geen aanleiding is om aanvullende beperkingen vast te stellen omdat de primaire arts een juist beeld had van de medische situatie van eiseres. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder geen aanwijzingen gevonden voor aanvullende psychische beperkingen. Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen.

Het beroep van eiseres

2. In beroep voert eiseres aan dat haar beperkingen niet juist zijn vastgesteld. De verzekeringsarts heeft zich slechts gericht op de rugklachten en andere klachten (zoals hoofdpijn) zijn niet meegenomen in de beoordeling. Eiseres heeft naast rugklachten ook klachten door migraine en zwangerschap-gerelateerde klachten. Ter onderbouwing heeft eiseres een brief van de huisarts van 15 juni 2022 ingediend. Op basis van de richtlijn ‘Mensen met migraine – aan het werk!’ moet een verzekeringsarts bepaalde onderzoeksmethoden gebruiken om beperkingen door migraine te kunnen vaststellen. Deze methoden heeft de verzekeringsarts niet gebruikt. Eiseres betoogt verder dat zij een hoog stressniveau heeft dat vergelijkbaar is met overspanningsklachten. Op basis van de ‘Multidisciplinaire richtlijn overspanning en burn-out voor eerstelijns professionals’ zouden beperkingen moeten worden vastgesteld als gevolg van overspanning. Gelet op de medische situatie van eiseres moeten beperkingen worden vastgesteld voor persoonlijk en sociaal functioneren, dynamische handelingen, statische houdingen en moet een urenbeperking worden aangenomen. Omdat de mogelijkheden en beperkingen van eiseres niet juist zijn vastgesteld in de FML, kan zij de geduide functies niet verrichten. Eiseres verzoekt ten slotte om een schadevergoeding.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht heeft bepaald dat eiseres vanaf 19 juni 2021 (de datum in geding) geen recht meer heeft op een ZW-uitkering. De voor dit beroep relevante wet- en regelgeving is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
3.2.
De grond dat de beperkingen van eiseres niet juist zijn vastgesteld, slaagt niet. Het medisch onderzoek door de verzekeringsarts is gebaseerd op dossieronderzoek, een fysiek onderzoek, een anamnese, wat in bezwaar en op de hoorzitting is aangevoerd, als ook op informatie van de bedrijfsarts. Het medisch onderzoek is, gelet op wat eiseres heeft aangevoerd, zorgvuldig verricht. In de rapportage van 17 november 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd dat eiseres rug- en bekkenklachten heeft, maar dat hiervoor geen neurologische oorzaak kan worden gevonden. Hoewel eiseres spanningsklachten ervaarde, konden geen aanvullende beperkingen in het persoonlijk of sociaal functioneren worden vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uiteengezet dat eiseres gesprekken heeft met de praktijkondersteuner van de huisarts, zonder ondersteunende medicatie. Uit de medische informatie volgt – anders dan eiseres stelt – niet dat sprake was van burn-out of overspannenheid, of daarmee vergelijkbare klachten.
Voor wat betreft de hoofdpijnklachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk toegelicht dat eiseres in staat is om fysiek licht werk te verrichten. Uit de medische informatie volgt niet dat de hoofdpijnklachten op de datum in het geding migraineklachten waren of dat medicatie voor migraine was voorgeschreven. De door eiseres aangehaalde richtlijn is daarom niet van toepassing. In de brief van de huisarts van 15 juni 2022 wordt weliswaar aan migraine gerefereerd, maar hieruit volgt niet dat daar op 19 juni 2021 sprake van was.
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk heeft uiteengezet dat alle klachten zijn meegenomen in de beoordeling en dat de mogelijkheden en beperkingen van eiseres correct zijn vastgesteld. Eiseres heeft in beroep niet aannemelijk gemaakt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld heeft gehad van de medische situatie van eiseres.

Conclusie en gevolgen

4. Gelet op wat hiervoor is besproken is de rechtbank van oordeel dat verweerder juist heeft vastgesteld wat de mogelijkheden en beperkingen van eiseres zijn. Met haar mogelijkheden en beperkingen kan eiseres meer dan 65% verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Verweerder heeft daarmee terecht bepaald dat eiseres geen recht meer heeft op een ZW-uitkering vanaf 19 juni 2021.
5. Het beroep is ongegrond en het bestreden besluit blijft daarmee in stand.
6. Er is geen sprake van een onrechtmatig besluit. Het verzoek om schadevergoeding wordt dan ook afgewezen.
7. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2022.
De griffier en rechter zijn verhinderd de uitspraak te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: relevante wet- en regelgeving

Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW, voor zover hier van belang, heeft de verzekerde die geen werkgever heeft, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld indien de verzekerde (a) ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en (b) wegens een rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid van dit artikel heeft de verzekerde, indien hij in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen, recht op ziekengeld tot een maand na de dag waarop hij hiertoe in staat is geacht.
In het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) zijn regels gesteld voor de beoordeling van het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen.