ECLI:NL:RBROT:2022:6746

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 augustus 2022
Publicatiedatum
12 augustus 2022
Zaaknummer
10/710192-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door een 17-jarige verdachte met messteken op slachtoffer tijdens conflict

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 augustus 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 17-jarige verdachte, die beschuldigd werd van doodslag. De verdachte heeft op 30 september 2020 in Rozenburg het slachtoffer, [naam slachtoffer], meermalen gestoken met een mes, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De aanleiding voor het geweld was een conflict over een geleende Playstation-controller. De verdachte en het slachtoffer hadden afgesproken op een parkeerplaats, waar een confrontatie ontstond. De verdachte heeft verklaard dat hij niet in het bezit was van een mes, maar getuigen hebben verklaard dat hij met een mes uit de auto stapte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk het slachtoffer heeft verwond, wat resulteerde in de fatale steekwonden. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer, omdat de verdachte niet als slachtoffer van een aanval kon worden beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer en legde een gevangenisstraf van zeven jaar op. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoedingen voor affectieschade en shockschade aan de nabestaanden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/710192-20
Datum uitspraak: 11 augustus 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 2002,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht te Dordrecht,
raadsvrouw mr. A.B.M. Nohl, advocaat te ’s-Gravenhage.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 28 juli 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Samengevat bestaat de verdenking erin dat de verdachte [naam slachtoffer] (hierna ook: het slachtoffer) door één of meer messteken opzettelijk van het leven heeft beroofd.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.H.I. van Dongen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs en bewezenverklaring.

InleidingOnderstaande feiten en omstandigheden kunnen als vaststaand worden aangenomen en zijn voor de rechtbank uitgangspunt bij de beoordeling van de zaak.
De verdachte heeft op de avond van 30 september 2020 afgesproken met het slachtoffer op de parkeerplaats van de Lidl in Rozenburg. De aanleiding voor die afspraak was de ontstane onenigheid met betrekking tot een aan de verdachte uitgeleende Playstation-controller, waarvan de verdachte vond dat hij deze niet hoefde terug te geven omdat deze aan hem zou zijn geschonken. De verdachte is in het bijzijn van een vriend (hierna: [naam persoon] ) met een door hem geleende auto naar de parkeerplaats gereden. Al spoedig was ook [voornaam slachtoffer] ter plaatse, in het bijzijn van enkele vrienden. Op de beschikbare camerabeelden is te zien dat het slachtoffer probeert het portier van de auto te openen en de verdachte tracht te bewegen om zijn auto te verlaten. Het komt tot een treffen zodra de verdachte de auto verlaat. Zowel de verdachte als het slachtoffer blijken gewond te zijn geraakt bij die schermutseling. De verdachte heeft verklaard [voornaam slachtoffer] één maal te hebben gestoken met een mes. Uit het sectierapport van de patholoog-anatoom blijkt dat het slachtoffer twee steekletsels heeft opgelopen aan de linkerzijde van het lichaam. Daarbij zijn onder meer de lichaamsslagader en de lever geperforeerd, hetgeen heeft geleid tot het overlijden van [voornaam slachtoffer] .
Het mes waarmee het slachtoffer is gestoken, is niet terug gevonden.
Verklaring van de verdachte
De verdachte is bij de politie meerdere keren gehoord en heeft verklaard dat hij niet in het bezit was van een mes toen hij naar de parkeerplaats bij de Lidl reed. Hij heeft geprobeerd de parkeerplaats met de auto te verlaten toen bleek dat het slachtoffer niet alleen was gekomen, maar in het bijzijn was van meerdere vrienden. Het slachtoffer en zijn vrienden verhinderden dit echter door steeds vóór de auto te lopen. Bovendien wilde hij zijn vriend [naam persoon] , die uit de auto was gestapt, niet alleen achter laten. De verdachte is de parkeerplaats afgereden en is ook weer terug gekeerd. Op dat moment had [voornaam slachtoffer] een pot met verf in zijn hand die hij dreigde over de auto te gooien. Na opnieuw een aantal rondjes over de parkeerplaats te hebben gereden is ook de verdachte uiteindelijk uit de auto gestapt en is op het slachtoffer afgelopen. Tijdens de ontstane schermutseling was het [voornaam slachtoffer] die een mes trok waarmee hij probeerde de verdachte te steken. Deze heeft het mes van [voornaam slachtoffer] afgepakt, als gevolg waarvan hij verwondingen aan zijn vingers heeft opgelopen. Vervolgens heeft het slachtoffer een tweede mes getrokken. Met dat tweede mes heeft het slachtoffer de verdachte in de schouder gestoken. Opnieuw probeerde het slachtoffer de verdachte te steken. Deze heeft geprobeerd de aanval af te weren, waarbij hij met het eerder door hem afgepakte mes in een reflex een beweging naar voren maakte en [voornaam slachtoffer] raakte. Ter terechtzitting heeft de verdachte in gelijke zin verklaard.
Standpunt van de verdedigingDe raadsvrouw heeft aangevoerd dat door de getuigen [naam getuige 1] , [naam getuige 2] en [naam getuige 3] , met betrekking tot het bezit van een mes bij de verdachte, wisselend is verklaard. Die verklaringen dienen als onbetrouwbaar en ongeloofwaardig te worden aangemerkt en om die reden van het bewijs te worden uitgesloten.
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat - anders dan door de officier van justitie is gesteld - op de beelden geen mes zichtbaar is bij de verdachte. De op die beelden zichtbare oplichtende streep is van de rits of witte streep op de broek van de verdachte, dan wel de witte broeksband van zijn boxershort. De verdediging heeft voorts vrijspraak bepleit op de grond dat bij de verdachte het opzet op de dood van het slachtoffer heeft ontbroken. Gelet op de plaats van de bij het slachtoffer aangetroffen verwondingen is het aannemelijk dat deze in de worsteling onbewust en dus zonder het vereiste opzet door de verdachte zijn aangebracht. Ook van voorwaardelijk opzet is volgens de verdediging geen sprake.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om toepassing te geven aan het strafrecht voor jeugdigen ex artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht.
Was de verdachte in het bezit van een mes?De getuige [naam getuige 3] heeft zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris verklaard te hebben gezien dat de verdachte een mes in zijn rechterhand had toen hij uit de auto stapte. De getuige [naam getuige 1] heeft in gelijke zin verklaard. Op een daartoe strekkende vraag heeft de getuige [naam getuige 1] geantwoord 100% zeker te weten dat “ [bijnaam verdachte] ” (verdachte) uit de auto stapte met een mes in zijn hand. Dat de getuigen aanvankelijk terughoudend zijn geweest om te verklaren vindt zijn oorzaak in het feit dat zij bevreesd waren voor de gevolgen van een voor de verdachte belastende verklaring. Voor de getuige [naam getuige 3] geldt bovendien dat hij een contactverbod had met het slachtoffer en om die reden aanvankelijk heeft verklaard niet bij het incident aanwezig te zijn geweest. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van deze met betrekking tot het mes afgelegde getuigenverklaringen te twijfelen. Ten aanzien van de verklaring van de getuige [naam getuige 2] heeft de verdediging er terecht op gewezen dat zij wisselend heeft verklaard omtrent de vraag of de verdachte reeds bij het uitstappen uit de auto over een mes beschikte. Bij de rechter-commissaris heeft zij twijfels geuit over haar eigen waarneming. Haar verklaring zal dan ook niet voor het bewijs worden gebezigd.
De uitleg die de verdediging geeft aan de lichte streep die op de camerabeelden aan de rechterzijde van het lichaam van de verdachte is te zien volgt de rechtbank niet. Die lezing volgend zou het een verticale streep moeten betreffen. Een rits op de broekspijp volgt immers de richting van het been.
Op de camerabeelden ziet de rechtbank echter dat het voorwerp/de streep aan de rechterzijde van het lichaam van de verdachte een horizontale richting heeft; een richting die niet correspondeert met de verticale stand van het been van de verdachte op dat moment. Bovendien is de streep een fractie van een seconde later in een schuine stand te zien, hetgeen evenzeer een aanwijzing is dat deze zich niet op de kleding van de verdachte bevindt, maar dat het om een voorwerp moet gaan.
Tot slot blijkt uit de camerabeelden dat het slachtoffer onmiddellijk nadat de verdachte uit de auto is gestapt, terug deinst en achteruit loopt. Ook dat is een aanwijzing dat de verdachte op dat moment in het bezit was van een mes.
De verklaringen van de getuigen in combinatie met de camerabeelden brengen de rechtbank tot de conclusie dat de op die camerabeelden zichtbare, oplichtende streep een mes is geweest.
Had de verdachte opzet op de dood van het slachtoffer?
Zoals hiervoor uiteengezet staat voor de rechtbank vast dat de verdachte een mes bij zich had toen hij op de parkeerplaats arriveerde. Volgens getuigenverklaringen en blijkens de camerabeelden moet het lemmet van het mes een lengte hebben gehad van ongeveer 20 tot 30 cm. De getuige [naam getuige 1] spreekt over een “kapmes” en een “machete” met een lengte van een A4-tje. Vervolgens is de verdachte met dit mes in zijn hand uit de auto gestapt en is op [voornaam slachtoffer] toegesneld waarna een schermutseling is ontstaan. Tijdens die schermutseling is het slachtoffer dodelijk getroffen door een tweetal messteken aan de linkerzijde van het lichaam.
Door op deze wijze te handelen heeft de verdachte minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [voornaam slachtoffer] dodelijk letsel zou oplopen. De verdachte heeft dan ook voorwaardelijk opzet gehad op de dood van [voornaam slachtoffer] . Overigens acht de rechtbank tevens bewezen dat beide messteken door de verdachte zijn toegebracht. Er is immers geen andere logische verklaring voor het tweede steekletsel. Ook uit de camerabeelden volgt dat de beide steekletsels slechts het gevolg kunnen zijn van de schermutseling tussen de verdachte en het slachtoffer.
4.1.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
op 30 september 2020 te Rozenburg, gemeente Rotterdam,
opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven
heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk
met kracht met een mes meermalen in linkerzij/linkerflank
van die [naam slachtoffer] gestoken, ten gevolge waarvan
voornoemde [naam slachtoffer] is overleden;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op
doodslag.
Er zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte.

6.1
Standpunt verdediging
Voor het geval de rechtbank het tenlastegelegde bewezen mocht achten is namens de verdachte subsidiair een beroep gedaan op noodweer en - voor zover niet mocht zijn voldaan aan de proportionaliteitseis - op noodweerexces. Bepleit is dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Ter onderbouwing van het beroep op noodweer is aangevoerd dat [voornaam slachtoffer] de agressor was. Hij heeft de verdachte in zijn schouder gestoken, waarna de verdachte moest vrezen voor zijn leven.
De aanval van [voornaam slachtoffer] kan volgens de verdediging worden beschouwd als zodanig bedreigend voor de verdachte, dat deze kan worden aangemerkt als een (dreigende) ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht, waartegen de verdachte zich mocht verdedigen.
6.2
Beoordeling van het beroep op noodweer c.q. noodweerexces.
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer dient te worden voldaan aan de eisen die artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht stelt, te weten: de gedraging moet geboden zijn door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding. Een beroep op noodweer kan volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad niet worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als “verdediging”, maar – naar de kern bezien – als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op confrontatie of deelneming aan een gevecht.
In dat kader stelt de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen (die als bijlage II aan dit vonnis zijn gehecht) en het verhandelde ter zitting het volgende vast.
Op de beschikbare camerabeelden van de periode voorafgaand aan het steekincident is te zien dat de verdachte met de auto arriveert, een aantal rondjes rijdt over de parkeerplaats en daarna de parkeerplaats verlaat. De verdachte kiest er dan niet voor om van de afspraak af te zien, maar keert terug op de parkeerplaats om daar opnieuw enige tijd rondjes te rijden. Op enig moment brengt de verdachte de auto tot stilstand en stapt met een mes in de hand uit de auto (zie het eerder in dit vonnis door de rechtbank daarover overwogene). Te zien is ook dat de verdachte dan, voorzien van een mes en met aanzienlijke snelheid op [voornaam slachtoffer] afloopt. Op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging van de verdachte, kan deze niet anders dan als aanvallend worden aangemerkt, gericht op een confrontatie.
De verklaring van de verdachte, dat hij eerst door [voornaam slachtoffer] is gestoken en vervolgens een mes van hem heeft afgepakt waarmee hij zichzelf heeft verdedigd, wordt als ongeloofwaardig verworpen. Tussen het moment waarop de verdachte uit de auto stapt en het moment waarop het slachtoffer zich van de verdachte verwijdert, zijn slechts vijf a zes seconden verlopen. Hetgeen door de verdachte is beschreven kan niet binnen dit korte tijdsbestek hebben plaats gevonden, terwijl dit ook niet op de camerabeelden is te zien.
Het beroep op noodweer wordt verworpen.
Nu geen sprake is geweest van een noodweersituatie komt de verdachte ook geen beroep op noodweerexces toe.
Conclusie
Zowel het beroep op noodweer als het beroep op noodweerexces wordt verworpen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.2.1
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 juli 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
7.2.2
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 13 juli 2021. Daarin wordt ten aanzien van de mogelijke toepassing van het jeugdstrafrecht het volgende overwogen: ”Op basis van de aanwezige informatie wordt duidelijk dat er weinig indicaties zijn voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. Betrokkene functioneert niet op een verstandelijk beperkt niveau en vertoont geen kinderlijker gedrag dan men gezien zijn kalenderleeftijd zou mogen verwachten. Ook de mogelijkheid tot pedagogische beïnvloeding lijkt niet aanwezig”.
Door psychiater dr. [naam psychiater] is een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 26 april 2021. Dat rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte is opgegroeid in inadequate opvoedingsomstandigheden, ten gevolge waarvan
hij reactieve hechtingsproblemen heeft gekregen en vanaf de kinderleeftijd in
toenemende mate oppositionele opstandigheid en norm-overschrijdende gedragingen heeft laten zien. Tussen zijn 11e en 16e levensjaar bracht hij grotendeels door in gesloten jeugdzorg instellingen, maar ook in justitiële jeugdinrichtingen. In de afgelopen jaren leek enige stabilisatie en groei zichtbaar, en lukte het verdachte een aantal ontwikkelingstaken van de adolescentie alsnog te volbrengen. Desondanks hebben de problematische omstandigheden in zijn jeugd nog altijd objectiveerbare gevolgen voor zijn
persoonlijkheidsontwikkeling, maar niet zodanig dat gesproken kan worden van een persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast is sprake van forse stemmings- en angstklachten, die kunnen worden geclassificeerd als een aanpassingsstoornis.
De beschreven aanpassingsstoornis met gemengde stemmings- en angstklachten, en de
bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling waren ook ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig.
Door onduidelijkheden in het delict-scenario onthoudt de psychiater zich van een concreet advies omtrent doorwerking en toerekenbaarheid. Wel kan in algemene zin worden gesteld dat er bij betrokkene geen sprake was van een evidente stoornis in de realiteitstoetsing, en dat het dus onwaarschijnlijk is dat hij allesomvattend en onontkoombaar vanuit een stoornis is gekomen tot zijn handelingen. Volledig niet toerekenen wordt dus niet geadviseerd.
Ook kan in algemene zin worden gesteld dat betrokkene ten opzichte van gemiddelde leeftijdsgenoten vanuit zijn stoornis en bedreigde ontwikkeling makkelijker krenkbaar is, minder frustratietolerantie heeft, minder in staat is tot emotieregulatie en bij oplopende spanningen impulsiever reageert.
De psychiater ziet geen redenen om te adviseren tot toepassing van het jeugdstrafrecht
Ter reductie van het matige recidiverisico op geweld wordt voorgesteld om verdachte in een ambulant/poliklinisch traject in het kader van een deels voorwaardelijke straf met een passende gedragstherapeutische behandeling en begeleiding handvatten te bieden ter
versterking van zijn emotieregulatie en het flexibeler kunnen inzetten van (meer) adequate
copingstrategieën.
Indien de strafmaat de vier jaar zal overstijgen, wordt geadviseerd de voorgestelde begeleiding en behandeling aan het einde van de vrijheidsstraf vorm te geven in het kader van de voorwaardelijke invrijheidsstelling.
Door psycholoog drs. [naam psycholoog] is een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 16 april 2021.
In dit rapport worden de bevindingen van de psychiater ten aanzien van de achtergronden van de verdachte en de bij de verdachte ontwikkelde aanpassingsstoornis met een gemengd angstige en sombere stemming en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling onderschreven. Ook de psycholoog ziet geen indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht en adviseert het volwassenstrafrecht toe te passen.
Omdat het niet mogelijk is om tot een (volledig) delict-scenario te komen onthoudt ook
de psycholoog zich van een concreet advies omtrent doorwerking en de mate van toerekenen. In algemene zin kan wel het volgende worden gesteld dat er geen sprake was van een evidente stoornis in de realiteitstoetsing en verdachte niet onontkoombaar vanuit een stoornis tot zijn handelingen kwam. Er wordt derhalve niet geadviseerd het ten laste gelegde volledig niet toe te rekenen.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapportages.
7.3
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan één van de ernstigste misdrijven die ons Wetboek van Strafrecht kent.
Met als aanleiding een ruzie over het niet teruggeven van een geleende controller van een Playstation heeft de verdachte afgesproken met het slachtoffer op de parkeerplaats van de Lidl. Daar heeft hij zijn auto tot stilstand gebracht en is hij met een mes in de hand op het slachtoffer toegesneld. De verdachte heeft het slachtoffer daarna twee maal in de linkerzij gestoken, ten gevolge waarvan deze korte tijd later ter plaatse is komen te overlijden.
Aan de toen 17-jarige [voornaam slachtoffer] is het meest fundamentele recht, het recht op leven, door de verdachte ontnomen. Het is niet moeilijk voor te stellen welk een impact de dood van [voornaam slachtoffer] op de nabestaanden moet hebben. De ter zitting voorgedragen slachtofferverklaringen vormen een illustratie van het verdriet en de pijn die zij moeten doormaken. De nabestaanden zullen de gevolgen van dit onherroepelijke en volkomen onverwachte verlies altijd met zich mee moeten dragen.
De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij met een mes op zak naar de afspraak met het slachtoffer is gegaan. Daarmee het risico op een gewelddadige escalatie voor lief nemend.
Conclusies van de rechtbank
Met betrekking tot het verzoek van de verdediging om toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht, stelt de rechtbank vast dat de verdachte het bewezenverklaarde feit heeft gepleegd toen hij de leeftijd van 18 jaren had bereikt. Het uitgangspunt is dan dat berechting plaatsvindt volgens het volwassenenstrafrecht.
De vraag of er, in afwijking van dit uitgangspunt, aanleiding bestaat om toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht beantwoordt de rechtbank, met verwijzing naar de Pro Justitia-rapportage en het advies van de reclassering, ontkennend.
De rechtbank is van oordeel dat het tenlastegelegde volledig aan de verdachte kan worden toegerekend.
De op te leggen straf
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een volledig onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur. Bij de bepaling van de strafmaat heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd, waarbij moet worden aangetekend dat zaken als de onderhavige, waarbij een dodelijk slachtoffer is te betreuren, zich niet gemakkelijk laten vergelijken.
De rechtbank heeft in haar overwegingen betrokken dat ook het slachtoffer heeft bijgedragen aan de escalatie van het conflict. Ook hij had immers een mes bij zich en blijkens de camerabeelden heeft hij zich onmiddellijk provocerend gedragen toen de verdachte met zijn auto de parkeerplaats op reed. In strafmatigende zin is tevens rekening gehouden met het feit dat de verdachte nog relatief jong is. Daar staat echter tegenover dat hij zijn aandeel in de gebeurtenissen lijkt te bagatelliseren en geen blijk geeft van enige zelfreflectie door zich soms als slachtoffer te presenteren.
Dat het op zak hebben van een mes gemakkelijk leidt tot het gebruik ervan, is in deze zaak wel duidelijk geworden. Feit is dat het aantal steekincidenten met soms fatale afloop, onder jongeren nog steeds toeneemt. Ook uit een oogpunt van generale preventie is daarom – ondanks de relatief jeugdige leeftijd van de verdachte – een gevangenisstraf van langere duur aangewezen.
De rechtbank acht de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren passend en geboden. Die straf maakt een voorwaardelijk strafdeel, in het kader waarvan voorgestelde voorwaarden of vormen van behandeling zouden kunnen worden opgelegd, niet mogelijk.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..Vorderingen benadeelde partijen/schadevergoedingsmaatregelen

8.1
De vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] :
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde 1] (vader van het slachtoffer). De benadeelde partij vordert een immateriële vergoeding van € 20.000,00 ten titel van affectieschade en een vergoeding van € 40.000,00 ten titel van shockschade. Daarnaast vordert de benadeelde partij een vergoeding van € 25.000,00 aan materiële schade (“toekomstschade”).
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de vordering van de benadeelde partij voldoende is onderbouwd en dat de vordering, met uitzondering van de gevorderde toekomstschade, waarvoor de benadeelde partij niet ontvankelijk is te achten, voor toewijzing vatbaar is.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair het standpunt ingenomen dat de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak, dient te worden afgewezen. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat beoordeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en de benadeelde partij om die reden in de vordering niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
Beoordeling
Affectieschade:
De gevorderde affectieschade is toewijsbaar, nu de benadeelde partij de vader van het slachtoffer is en het slachtoffer door het handelen van de verdachte om het leven is gekomen. De hoogte van de gevorderde affectieschade is in overeenstemming met het ‘Besluit vergoeding affectieschade’.
De rechtbank zal daarom het gevorderde bedrag van € 20.000,00 geheel toewijzen.
Shockschade:
Naast affectieschade kan een secundair slachtoffer, als naaste van het primaire slachtoffer, ook aanspraak maken op vergoeding van shockschade.
Het recht op vergoeding van de schade die is veroorzaakt is beperkt tot de schade die volgt uit, naar objectieve maatstaven vast te stellen, geestelijk letsel, dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar.
Nu de benadeelde partij geen medische gegevens heeft overgelegd waaruit de aanwezigheid van enig geestelijk letsel kan blijken, zal deze in zijn vordering tot vergoeding van shockschade niet ontvankelijk worden verklaard.
Toekomstschade:
De gevorderde vergoeding voor toekomstige schade komt niet voor vergoeding in aanmerking en de benadeelde partij zal ook in dit deel van de vordering niet ontvankelijk worden verklaard.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank zal dienovereenkomstig bepalen dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 30 september 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 20.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
8.2
De vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] :
Als benadeelde partij heeft zich tevens in het geding gevoegd [naam benadeelde 2] (zus van het slachtoffer). De benadeelde partij vordert een vergoeding ten titel van shockschade tot een bedrag van € 20.000,- aan immateriële schade, en een vergoeding van materiële schade tot een totaalbedrag van (primair) € 7.425,96 en (subsidiair) € 6.684,96, bestaande uit:
reiskosten instanties: € 243,36
parkeerkosten instanties: € 76,60
toekomstschade: € 5.000,00
Primair: Subsidiair:
reiskosten vader: € 2.106,00 € 1.365,00
Ter terechtzitting heeft de benadeelde partij aanvullend een vergoeding van materiële schade gevorderd wegens verlies aan verdienvermogen van (primair) een bedrag van € 10.955,60 en subsidiair een bedrag van € 4.507,79.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de vordering van de benadeelde partij voldoende is onderbouwd en toegelicht en dat de vordering, met uitzondering van de gevorderde toekomstschade, waarvoor de benadeelde partij niet ontvankelijk is te achten, voor toewijzing vatbaar is.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair het standpunt ingenomen dat de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak, dient te worden afgewezen.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat beoordeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en de benadeelde partij om die reden in de vordering niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
Beoordeling
De gevorderde shockschade
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 28 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:958) uiteengezet welke gezichtspunten een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok teweeg is gebracht (het secundaire slachtoffer). Bepalend zijn onder meer:
- de aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed;
- de wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan;
- de aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer, waarbij geldt dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.
Het recht op vergoeding van de schade die is veroorzaakt door het onrechtmatig teweegbrengen van een hevige emotionele schok is, zoals hiervoor overwogen, beperkt tot de schade die volgt uit geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar.
De door de verdachte jegens [voornaam slachtoffer] gepleegde onrechtmatige daad heeft geleid tot zijn dood. Daarmee is ook aan de benadeelde partij (zus van het slachtoffer) ernstig leed toegebracht. De benadeelde partij was kort na het incident aanwezig op de plaats delict en heeft daar haar broertje in levenloze toestand aangetroffen. Uit de ingediende vordering en de daarbij overgelegde producties volgt dat de benadeelde partij na de gewelddadige dood van [voornaam slachtoffer] is gediagnosticeerd met PTSS en daarvoor behandeling ondergaat of heeft ondergaan. Daarmee is aan de door de Hoge Raad gestelde eisen voldaan. De vordering tot vergoeding van shockschade zal, nu deze als onvoldoende gemotiveerd door de verdediging is weersproken en de vordering de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, worden toegewezen tot het gevorderde bedrag van € 20.000,00.
De gevorderde reis- en parkeerkosten
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht, bestaande uit:
- reiskosten instanties € 243,36;
- parkeerkosten instanties € 76,60 en
- reiskosten vader tot het (subsidiair) gevorderde (totaal)bedrag van € 1.365,00. De gevorderde materiele schadevergoeding komt de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voor en is door de verdachte niet (althans onvoldoende gemotiveerd) weersproken, zodat de vordering zal worden toegewezen tot een (totaal)bedrag van
€ 1.684,96.De benadeelde partij zal in het meer of anders gevorderde niet ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het verlies aan verdienvermogen
De beoordeling van het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op het verlies aan verdienvermogen, levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Toekomstschade.
De gevorderde vergoeding voor toekomstige schade komt niet voor vergoeding in aanmerking en de benadeelde partij zal ook in dit deel van de vordering niet ontvankelijk worden verklaard.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank zal dienovereenkomstig bepalen dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 30 september 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 21.684,96, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
8.3
De vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 3] :
Als benadeelde partij heeft zich tevens in het geding gevoegd [naam benadeelde 3] (zus van het slachtoffer). De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 20.000,00 ten titel van shockschade en een vergoeding van in totaal (primair) € 8.531,14 en (subsidiair) € 7.558,85 aan materiële schade, bestaande uit:
uitvaartkosten: € 200,00
reiskosten instanties: € 337,27
parkeerkosten instanties: € 83,20
toekomstschade: € 5.000,00
verlies verdienvermogen: € 838,37
Primair: Subsidiair:
reiskosten vader: € 2.072,30 € 1.100,11
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de vordering van de benadeelde partij voldoende is onderbouwd en dat de vordering -met uitzondering van de gevorderde toekomstschade, waarvoor de benadeelde partij niet ontvankelijk is te achten- voor toewijzing vatbaar is.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair het standpunt ingenomen dat de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak, dient te worden afgewezen.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat beoordeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en de benadeelde partij om die reden in de vordering niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
Beoordeling
De gevorderde shockschade
Voor de van belang zijnde gezichtspunten bij de beoordeling van de vordering ten titel van shockschade verwijst de rechtbank naar hetgeen dienaangaande hiervoor onder 8.2 is overwogen. Ook de benadeelde partij [naam benadeelde 3] was kort na het incident aanwezig op de plaats delict en ook zij heeft haar broertje in levenloze toestand aangetroffen. Ook zij is na de dood van [voornaam slachtoffer] gediagnosticeerd met PTSS en is daarvoor onder behandeling of is daarvoor onder behandeling geweest. Daarmee is ook door haar voldaan aan de door de Hoge Raad gestelde eisen om voor vergoeding van shockschade in aanmerking te komen. De vordering tot vergoeding van immateriële schade zal, nu deze als onvoldoende gemotiveerd door de verdediging is weersproken en de vordering de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, worden toegewezen tot het gevorderde bedrag van € 20.000,00.
Kosten uitvaart en reis- en parkeerkosten
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht, bestaande uit:
- uitvaartkosten € 200,00;
- reiskosten instanties € 337,27;
- parkeerkosten instanties € 83,20 en
- reiskosten van en naar vader tot het (subsidiair) gevorderde bedrag van € 1.100,11.
De gevorderde schadevergoeding is door de verdachte niet (althans onvoldoende gemotiveerd) weersproken. De rechtbank komt de vordering ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond en zal deze mitsdien toewijzen tot een (totaal)bedrag van
€ 1.720,58.
Verlies aan verdienvermogen:
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks (materiële) schade wegens verlies aan verdienvermogen is toegebracht, de gevorderde schadevergoeding door de verdachte niet (voldoende gemotiveerd) is weersproken en de vordering de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de vordering worden toegewezen tot het gevorderde bedrag van € 838,37.
Toekomstschade.
De gevorderde vergoeding voor toekomstige schade komt niet voor vergoeding in aanmerking en de benadeelde partij zal in dit deel van de vordering niet ontvankelijk worden verklaard.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank zal dienovereenkomstig bepalen dat het te vergoeden schadebedrag wordt vermeerderd met wettelijke rente vanaf 30 september 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van
€ 22.558,95, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
8.4
De vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 4] .
Als benadeelde partij heeft zich eveneens in het geding gevoegd: [naam benadeelde 4] (dochter van het slachtoffer), in deze wettelijk vertegenwoordigd door [partner slachtoffer] .
De benadeelde partij vordert een vergoeding van (primair) € 20.000,00 en (subsidiair)
€ 17.500,00 aan affectieschade, een vergoeding van (primair) € 30.000,00 en (subsidiair)
€ 15.000,00 aan schade ter zake aantasting in de persoon op andere wijze (anders dan door shockschade).
De benadeelde partij vordert daarnaast een vergoeding aan materiële schade, bestaande uit:
toekomstschade: € 75.000,00
Primair: subsidiair:
Gederfd levensonderhoud: € 21.600,00 € 5.400,00.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de vordering van de benadeelde partij voldoende is onderbouwd en dat de vordering, met uitzondering van de gevorderde toekomstschade, waarvoor de benadeelde partij niet ontvankelijk is, voor toewijzing vatbaar is.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair het standpunt ingenomen dat de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak, dient te worden afgewezen.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en de benadeelde partij om die reden in de vordering niet ontvankelijk dient te worden verklaard
Beoordeling:
Affectieschade:
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij ten tijde van de onrechtmatige daad, in het kader waarvan thans vergoeding van schade wordt gevorderd, was verwekt maar nog niet was geboren. Ingevolge artikel 1:2 van het Burgerlijk Wetboek wordt het kind waarvan een vrouw zwanger is als reeds geboren aangemerkt, zo dikwijls zijn belang dit vordert.
De benadeelde partij is op [geboortedatum] geboren en bij rechterlijke uitspraak van
15 juli 2022 is het ouderschap van het slachtoffer over de benadeelde partij vastgesteld.
De benadeelde partij kan derhalve in beginsel als naaste aanspraak maken op vergoeding van affectieschade.
Uitgangspunt voor toekenning van een vergoeding wegens affectieschade is dat tussen de benadeelde en het slachtoffer sprake is (geweest) van een nauwe affectieve band. Niet de formele, maar een feitelijke verhouding is daarin beslissend.
De rechtbank stelt vast dat van een nauwe affectieve band tussen de benadeelde en het slachtoffer in feitelijke zin geen sprake is geweest; immers ten tijde van het overlijden van het slachtoffer was de benadeelde partij nog niet geboren.
De benadeelde partij zal daarom in de vordering tot vergoeding van affectieschade niet ontvankelijk worden verklaard.
Schade ter zake aantasting in de persoon op andere wijze
Namens de benadeelde partij is ter onderbouwing van deze schade aangevoerd dat zij door de afwezigheid van haar vader in haar verdere ontwikkeling zal worden geschaad.
De rechtbank kan zich voorstellen dat het voor de benadeelde partij in de toekomst belastend is om zonder haar biologische vader te moeten opgroeien en zich naar volwassenheid te ontwikkelen. Thans kan echter niet worden vastgesteld of en zo ja in welke mate daarvan sprake zal zijn en hoe dit dan vervolgens op een geldbedrag zou moeten worden gewaardeerd. De benadeelde partij zal in dit deel van de vordering niet ontvankelijk worden verklaard.
Gederfde bijdragen voor levensonderhoud
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks (materiële) schade ter zake gederfde bijdragen voor levensonderhoud is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding door de verdachte niet (althans onvoldoende gemotiveerd) is weersproken, zal de vordering tot het subsidiair gevorderde bedrag van € 5.400,00 worden toegewezen.
De benadeelde partij zal in het resterende deel van de vordering niet ontvankelijk worden verklaard.
Toekomstschade
De gevorderde vergoeding voor toekomstige schade komt niet voor vergoeding in aanmerking en de benadeelde partij zal in dit deel van de vordering niet ontvankelijk worden verklaard.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank zal dienovereenkomstig bepalen dat het te vergoeden schadebedrag dienovereenkomstig vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 30 september 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij (ten dele) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van
€ 5.400,00, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
8.5
De vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 5] .
Als benadeelde partij heeft zich tevens in het geding gevoegd [naam benadeelde 5] (partner van het slachtoffer) ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van (primair) € 20.000,00 en subsidiair € 17.500,00 ten titel van affectieschade, alsmede een vergoeding van € 30.000,00 ten titel van shockschade.
De benadeelde partij vordert daarnaast vergoeding van geleden materiële schade, bestaande uit:
kosten lijkbezorging:
bloemen: € 125,00
kleding uitvaart: € 98,85
reis- en parkeerkosten (totaal): € 203,10
toekomstschade: € 20.000,00
Primair: subsidiair:
gederfd levensonderhoud dochter benadeelde: € 21.600,00 € 5.400,00.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de vordering van de benadeelde partij voldoende is onderbouwd en toegelicht en dat de vordering, met uitzondering van de gevorderde toekomstschade, waarvoor de benadeelde partij niet ontvankelijk is, voor toewijzing vatbaar is.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair het standpunt ingenomen dat de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak, dient te worden afgewezen.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat beoordeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en de benadeelde partij om die reden in de vordering niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
Beoordeling:
Affectieschade
De benadeelde partij was ten tijde van het bewezen verklaarde feit de partner van het slachtoffer. Met het oog op het recht op vergoeding van affectieschade is in artikel 107, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek bepaald dat, indien iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is, lichamelijk of geestelijk letsel oploopt, die ander behalve tot vergoeding van de schade van de gekwetste zelf, ook is verplicht tot vergoeding van schade aan de naasten als bedoeld in artikel 2 van dat artikel.
Nu geen sprake is (geweest) van een situatie van duurzame samenwoning met het slachtoffer (artikel 2 onder a tot en met f van het Burgerlijk Wetboek), doet zich de vraag voor of de benadeelde partij niettemin kan worden aangemerkt als een andere persoon die in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de gekwetste staat, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat zij voor de toepassing van lid 1, onder b, als naaste wordt aangemerkt (artikel 107, lid 2, onder g, van het Burgerlijk Wetboek).
Die vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend. Daarvoor is redengevend dat de benadeelde partij ten tijde van het overlijden van het slachtoffer een affectieve relatie met hem had en dat zij in verwachting was van hun beider kind. De gevorderde affectieschade is dan ook toewijsbaar, nu de benadeelde partij is aan te merken als naaste en het slachtoffer door het handelen van de verdachte om het leven is gekomen. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij ten titel van affectieschade toewijzen tot een bedrag van € 17.500,00.
Shockschade:
Voor de van belang zijnde gezichtspunten bij de beoordeling van de vordering ten titel van shockschade verwijst de rechtbank wederom naar hetgeen dienaangaande hiervoor onder 8.2 is overwogen. Ook de benadeelde partij Kaak was kort na het incident aanwezig op de plaats delict en ook zij is geconfronteerd met het levenloze lichaam van [voornaam slachtoffer] . Ook zij is na de dood van [voornaam slachtoffer] gediagnosticeerd met PTSS en is daarvoor onder behandeling of is daarvoor onder behandeling geweest. Daarmee is ook door haar voldaan aan de door de Hoge Raad gestelde eisen om voor vergoeding van shockschade in aanmerking te komen. De vordering tot vergoeding van immateriële schade zal, nu deze als onvoldoende gemotiveerd door de verdediging is weersproken en de vordering de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, worden toegewezen tot het gevorderde bedrag van € 20.000,00.
Reis-en parkeerkosten en bloemen uitvaart
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks (materiële) schade ter zake reis- en parkeerkosten en bloemen voor de uitvaart is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding door de verdachte niet (althans onvoldoende gemotiveerd) is weersproken, zal de vordering tot het gevorderde bedrag van € 328,10 worden toegewezen.
Kleding ten behoeve van uitvaartNiet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het bewezen verklaarde feit. De noodzaak voor de aanschaf van de kleding is onvoldoende gebleken. De benadeelde partij zal in dit deel van de vordering niet ontvankelijk worden verklaard.
Toekomstschade
De gevorderde vergoeding voor toekomstige schade komt niet voor vergoeding in aanmerking en de benadeelde partij zal in dit deel van de vordering niet ontvankelijk worden verklaard.
Gederfde bijdragen voor levensonderhoud [dochter slachtoffer]
De vordering ter zake vergoeding van schade wegens gederfde bijdragen voor levensonderhoud voor de dochter van de benadeelde partij zal worden afgewezen, nu zij deze schade reeds als wettelijk vertegenwoordiger van haar dochter [dochter slachtoffer] heeft gevorderd en deze vordering, zoals hiervoor is overwogen, door de rechtbank zal worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank zal dienovereenkomstig bepalen dat het te vergoeden schadebedrag wordt vermeerderd met wettelijke rente vanaf 30 september 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij (ten dele) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van
€ 37.828,10, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
8.6
De vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 6] .
Als benadeelde partij heeft zich tevens in het geding gevoegd [naam benadeelde 6] . De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 15.000,00 ten titel van shockschade, alsmede een vergoeding van materiële schade ten bedrage van € 7.562,50 in verband met opgelopen studievertraging.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de vordering van de benadeelde partij voldoende is onderbouwd en toegelicht en dat de vordering voor toewijzing vatbaar is.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair het standpunt ingenomen dat de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak, dient te worden afgewezen.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de beoordeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en de benadeelde partij om die reden in de vordering niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
Beoordeling
Shockschade:
De benadeelde partij is op de plaats van het delict aangetroffen en ook hij is geconfronteerd met het levenloze lichaam van het slachtoffer.
Zoals hiervoor onder 8.2 is overwogen, dient echter ook te worden beoordeeld of de aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire en het secundaire slachtoffer zodanig is, dat toekenning van shockschade gerechtvaardigd is. Bij het ontbreken van een nauwe relatie zal onrechtmatigheid volgens de Hoge Raad niet snel worden aangenomen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de aard en de hechtheid van de relatie tussen het slachtoffer en de benadeelde partij niet zodanig (geweest) dat gesproken kan worden van een nauwe relatie als in vorenbedoelde zin. De enkele vriendschap die tussen hen heeft bestaan is daartoe onvoldoende. De benadeelde partij zal in dit deel van de vordering niet ontvankelijk worden verklaard.
Studievertraging
Nu van de gestelde hechte relatie tussen de benadeelde en het slachtoffer geen sprake is geweest en de benadeelde partij in de daarop ziende vordering tot vergoeding van shockschade niet ontvankelijk zal worden verklaard, zal hij ook in de daarmee samenhangende en in het verlengde daarvan liggende vordering tot vergoeding van schade wegens studievertraging niet ontvankelijk worden verklaard.
Nu benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal deze worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
(de benadeelde partij [naam benadeelde 1] )
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] , te betalen een bedrag van
€ 20.000,00 (zegge: twintigduizend euro),aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 30 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde 1] te betalen
€ 20.000,00 (zegge: twintigduizend euro),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 september 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 20.000,00niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
135 dagen;de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
(de benadeelde partij [naam benadeelde 2] )
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] , te betalen een bedrag van
€ 21.684,96 (zegge: eenentwintigduizend zeshonderdvierentachtig euro en zesennegentig eurocent), waarvan € 20.000,- ten titel van immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 30 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde 2] te betalen
€ 21.684,96 (zegge: eenentwintigduizend zeshonderdvierentachtig euro en zesennegentig eurocent),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 september 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 21.684,96niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
143 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
(de benadeelde partij [naam benadeelde 3] )
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 3] , te betalen een bedrag van
€ 22.558,95 (zegge: tweeëntwintigduizend vijfhonderdachtenvijftig euro en vijfennegentig eurocent),waarvan € 20.000,- ten titel van immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 30 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde 3] te betalen
€ 22.558,95 (zegge: tweeëntwintigduizend vijfhonderdachtenvijftig euro en vijfennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 september 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 22.558,95niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
147 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
(de benadeelde partij [naam benadeelde 4] )
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 4] , te betalen een materiele schadevergoeding ten bedrage van
€ 5.400,00 (zegge: vijfduizendvierhonderd euro),te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 30 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde 4] te betalen
€ 5.400,00 (zegge: vijfduizendvierhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 september 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 5.400,00niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
62 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
(de benadeelde partij [partner slachtoffer] )
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [partner slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 37.828,10 (zegge: zevenendertigduizend achthonderdachtentwintig euro en tien eurocent),waarvan € 37.500,- ten titel van immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf
30 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af de vordering van de benadeelde partij ter zake gederfd levensonderhoud;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [partner slachtoffer] te betalen
€ 37.828,10 (zegge: zevenendertigduizend achthonderdachtentwintig euro en tien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 september 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 37.828,10niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
224 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
(de benadeelde partij [naam benadeelde 6] )
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 6] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Putters, voorzitter,
en mrs. H.M. Dunsbergen en F.W.H. van den Emster, rechters,
in tegenwoordigheid van J.P. van der Wijden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 11 augustus 2022.
De oudste rechter, de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op of omstreeks 30 september 2020 te Rozenburg, gemeente Rotterdam,
opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven
heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk
(met kracht) met een mes meermalen, althans eenmaal in linkerzij/linkerflank
althans het bovenlichaam van die [naam slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan
voornoemde [naam slachtoffer] is overleden;