In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, hebben eisers, [eiser 1] en [eiser 2], een kort geding aangespannen tegen gedaagde, [gedaagde], met als doel het hypotheekrecht op hun woning te laten doorhalen. De eisers zijn eigenaar van een woning in Rotterdam, waarop een hypotheek rust die oorspronkelijk ten behoeve van ABN AMRO Bank N.V. is gevestigd. Eisers hebben in de procedure aangevoerd dat zij de hypotheekbetalingen aan ABN AMRO hebben verricht en dat het hypotheekrecht door gedaagde ten onrechte wordt ingehouden. De rechtbank heeft op 12 juli 2022 vonnis gewezen, waarin de vorderingen van eisers zijn afgewezen. De rechtbank oordeelde dat in kort geding geen declaratoire uitspraak kan worden gedaan en dat eisers niet voldoende spoedeisend belang hebben aangetoond. Bovendien is vastgesteld dat gedaagde niet de rechthebbende is tot het hypotheekrecht, aangezien dit recht is overgegaan naar ABN AMRO Bank N.V. De rechtbank heeft eisers veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die zijn begroot op € 1.692,00. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.