ECLI:NL:RBROT:2022:6744

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
11 augustus 2022
Zaaknummer
C/10/639112 / KG ZA 22-437
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot doorhaling hypotheekrecht in kort geding met betrekking tot eigendom en spoedeisend belang

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, hebben eisers, [eiser 1] en [eiser 2], een kort geding aangespannen tegen gedaagde, [gedaagde], met als doel het hypotheekrecht op hun woning te laten doorhalen. De eisers zijn eigenaar van een woning in Rotterdam, waarop een hypotheek rust die oorspronkelijk ten behoeve van ABN AMRO Bank N.V. is gevestigd. Eisers hebben in de procedure aangevoerd dat zij de hypotheekbetalingen aan ABN AMRO hebben verricht en dat het hypotheekrecht door gedaagde ten onrechte wordt ingehouden. De rechtbank heeft op 12 juli 2022 vonnis gewezen, waarin de vorderingen van eisers zijn afgewezen. De rechtbank oordeelde dat in kort geding geen declaratoire uitspraak kan worden gedaan en dat eisers niet voldoende spoedeisend belang hebben aangetoond. Bovendien is vastgesteld dat gedaagde niet de rechthebbende is tot het hypotheekrecht, aangezien dit recht is overgegaan naar ABN AMRO Bank N.V. De rechtbank heeft eisers veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die zijn begroot op € 1.692,00. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/639112 / KG ZA 22-437
Vonnis in kort geding van 12 juli 2022
in de zaak van

1..[eiser 1] ,

2.
[eiser 2],
beiden wonende te [plaats] ,
eisers,
advocaat mr. S.N. Peijnenburg te Purmerend,
tegen
[gedaagde]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaten mrs. D.G.J. Heems en N. Koudsi te Amsterdam.
Partijen worden hierna [eiser 1] c.s. en [gedaagde] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 juni 2022 met producties 1 tot en met 20
  • productie 21 van [eiser 1] c.s.
  • akte houdende overlegging producties 1 tot en met 3 van [gedaagde]
  • de mondelinge behandeling gehouden op 28 juni 2022
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[eiser 1] c.s. is eigenaar van de woning aan de [adres] te [postcode] Rotterdam, kadastraal aangeduid Kralingen [perceelnummer] (hierna: de Woning).
2.2.
Op de Woning rust een hypotheekrecht dat bij notariële akte in mei 2002 ten behoeve van (destijds) ABN AMRO Bank N.V., ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel onder nummer [nummer 1] , is gevestigd (hierna: het Hypotheekrecht). Het Hypotheekrecht is ingeschreven in het kadastrale register [inschrijfnummer] . De vennootschap die op dit moment in het handelsregister onder nummer [nummer 1] is ingeschreven is [gedaagde] .
2.3.
Gerechtigde tot het Hypotheekrecht op de Woning is niet [gedaagde] .
2.4.
[eiser 1] c.s. heeft de afgelopen jaren de hypotheekbetalingen verricht aan ABN AMRO Bank N.V., ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel onder nummer [nummer 2] . De hypotheekschuld is niet volledig afgelost.
2.5.
Vanaf medio februari 2022 hebben (o.a.) partijen, op initiatief van [eiser 1] c.s., veelvuldig gecommuniceerd over de vragen wie in de rechtsverhouding tot [eiser 1] c.s. de hypotheeknemer is en (wie bevoegd is tot) de doorhaling van het Hypotheekrecht.
2.6.
In een e-mail van 20 juni 2022 van J. Jol van ABN AMRO Bank N.V., ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel onder nummer [nummer 2] , aan de advocaten van [gedaagde] staat het volgende vermeld:
“ABN AMRO Bank N.V. beschikt inderdaad over de relevante inschrijving. Zie bijgaand stuk uit kadaster.
ABN AMRO Bank N.V. maakt ook nog onverkort aanspraak op de rechten uit hoofde van de hypotheek voor ha[a]r vorderingen op hypotheekgever.”

3..Het geschil

3.1.
[eiser 1] c.s. vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair: het Hypotheekrecht als vervallen te verklaren en te bepalen dat dit recht dient te worden doorgehaald door [gedaagde] , waarbij dit vonnis in de plaats treedt van de medewerking van [gedaagde] , dan wel een in goede justitie te bepalen voorziening;
subsidiair: [gedaagde] te veroordelen om tot de doorhaling van het Hypotheekrecht over te gaan en wel binnen drie dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 per dag of dagdeel dat [gedaagde] hier niet aan voldoet, dan wel een in goede justitie te bepalen voorziening en/of dwangsom;
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen een vergoeding voor (na)salaris van de advocaat van [eiser 1] c.s.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
De vorderingen van [eiser 1] c.s. worden afgewezen. Daartoe zijn de volgende elementen redengevend.
4.1.1.
[eiser 1] c.s. heeft onder 3.1 sub 1 gevorderd het Hypotheekrecht als vervallen te verklaren. Dat impliceert een declaratoire uitspraak. In kort geding kan slechts een voorlopige voorziening worden gegeven en geen verklaring voor recht.
4.1.2.
[eiser 1] c.s. heeft nagelaten openheid van zaken te geven over het dringende (spoedeisend) belang bij zijn vorderingen. [eiser 1] c.s. stelt enkel bloot dat hij een nieuwe hypothecaire lening wil aangaan (herfinanciering), dat die financier een eerste recht van hypotheek verlangt en dat het gestelde oude en vervallen recht van [gedaagde] moet worden doorgehaald. Dat is te weinig om het (spoedeisend) belang van [eiser 1] c.s. bij de vorderingen aannemelijk te achten. Zo stelt [eiser 1] c.s. niet waarom (op dit moment en met spoed) herfinanciering nodig is.
4.1.3.
Materieel geldt het volgende. Het recht van hypotheek is een afhankelijk recht in de zin van artikel 3:73 BW. Het hypotheekrecht kan niet los van het hoofdrecht op een andere rechthebbende overgaan. Bij overgang van het hoofdrecht gaat het hypotheekrecht van rechtswege mee over (artikel 6:142 BW). Alle afhankelijke rechten die met een vorderingsrecht zijn verbonden zijn nevenrechten. Dat betekent o.a. dat de nieuwe schuldeiser, in de plaats van de oude schuldeiser getreden, het verhypothekeerde goed kan uitwinnen.
4.1.4.
In de onderhavige situatie geldt het voorgaande evenzo. Tussen partijen staat niet ter discussie dat [gedaagde] niet de gerechtigde tot het Hypotheekrecht is. Op grond van de overgelegde producties en het verhandelde ter zitting is aannemelijk dat de nog lopende geldlening tot zekerheid waarvan het Hypotheekrecht is gevestigd onder algemene titel is overgegaan op een andere vennootschap binnen de ABN AMRO-groep aan wie [eiser 1] c.s. ook jarenlang de hypotheektermijnen heeft betaald, te weten ABN AMRO Bank N.V. met KvK-nummer [nummer 2] . Het Hypotheekrecht is op grond van artikel 6:142 BW met de overgang van de geldlening van rechtswege mee overgegaan naar de nieuwe schuldeiser. ABN AMRO Bank N.V. met KvK-nummer [nummer 2] beroept zich ook onverkort op het Hypotheekrecht.
4.1.5.
Buiten twijfel staat dat het in elk geval de rechthebbende tot het Hypotheekrecht is die medewerking moet verlenen aan de doorhaling van dat recht. [eiser 1] c.s. heeft alleen [gedaagde] betrokken in dit kort geding en niet de in de rechtsverhouding met hem als rechthebbende tot het Hypotheekrecht aangemerkte vennootschap, ABN AMRO Bank N.V. met KvK-nummer [nummer 2] . Het Hypotheekrecht is ook niet geëindigd (bijvoorbeeld door aflossing van de geldlening). Doorhaling van het Hypotheekrecht (al dan niet in opdracht van [gedaagde] , zoals gevraagd) is dan niet aan de orde.
De stelling van [eiser 1] c.s. dat hij niet op de hoogte is gesteld van de wijziging in de hypotheeknemer en dat hij bewust dom is gehouden, maakt de hiervoor geschetste aannemelijke juridische werkelijkheid niet anders. Tegelijkertijd geldt dat de feitelijke omstandigheid dat [eiser 1] c.s. steeds heeft betaald aan ABN AMRO Bank N.V. met KvK-nummer [nummer 2] juist de indruk doet ontstaan dat hij zich van de overgang van het Hypotheekrecht naar deze vennootschap terdege bewust was. Het verwijt van [eiser 1] c.s. dat hij bewust dom is gehouden neemt de voorzieningenrechter dan ook niet heel serieus. Dat wordt versterkt door de opmerking die namens [eiser 1] c.s. tijdens de mondelinge behandeling is gemaakt dat het profiteren van (gesteld) wanpresteren van ABN AMRO Bank N.V./ [gedaagde] nog geen onrechtmatige daad oplevert. Het heeft er meer weg van dat [eiser 1] c.s. met de vorderingen in dit kort geding een kunstgreep wil toepassen.
4.2.
[eiser 1] c.s. wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. [gedaagde] heeft gevraagd om [eiser 1] c.s. in de werkelijke proceskosten te veroordelen.
Op grond van vaste rechtspraak is een uitzondering op het regime van de artikelen 237- 240 Rv alleen mogelijk onder buitengewone omstandigheden, zoals wanneer sprake is van misbruik van procesrecht of het onrechtmatig instellen van een procedure. Daarom moet voor een volledige proceskostenvergoeding worden voldaan aan de maatstaf voor misbruik van procesbevoegdheid. Daar is sprake van als het instellen van een vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had moeten blijven. Daarvan kan sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende of behoorde te kennen, of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Daarbij past terughoudendheid gelet op het recht tot toegang tot de rechter, dat mede is gewaarborgd door artikel 6 EVRM.
In de gegeven omstandigheden is van evident misbruik van procesrecht aan de zijde van de particuliere hypotheekgever [eiser 1] c.s. tegenover de professionele partij [gedaagde] niet gebleken. Bovendien heeft [gedaagde] nagelaten de door haar gemaakte kosten met een specificatie te onderbouwen en deze tijdig aan de voorzieningenrechter en de wederpartij te doen toekomen. [gedaagde] wordt geacht daartoe wel in staat te zijn geweest. Immers, aangenomen mag worden dat het merendeel van de werkzaamheden al voor de mondelinge behandeling is verricht, terwijl vooraf duidelijk moet zijn geweest hoeveel tijd met de zitting en het reizen naar en van de rechtbank Rotterdam was gemoeid. Dat het bij de rechtbank Amsterdam praktijk is, aldus [gedaagde] , dat na de mondelinge behandeling alsnog gelegenheid wordt geboden om de kostenspecificatie bij akte over te leggen is niet op de wet gebaseerd en geen praktijk die de Rotterdamse voorzieningenrechter hanteert. [eiser 1] c.s. wordt daarom veroordeeld in de proceskosten overeenkomstig het liquidatietarief.
De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.692,00

5..De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser 1] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.692,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. A.F.L. Geerdes op 12 juli 2022.1734/2009