In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, vordert eiseres [persoon A] toegang tot de woning die zij samen met gedaagde [persoon B] huurt. De partijen hebben een affectieve relatie gehad die begin maart 2022 is beëindigd. Na de beëindiging van de relatie heeft [persoon B] de woning op 5 maart 2022 verlaten, maar is kort daarna teruggekeerd. [persoon A] heeft de woning verlaten op het moment dat [persoon B] terugkeerde. De huur en vaste lasten worden tot nu toe door beide partijen bij helfte betaald. [persoon A] stelt dat zij hoofdhuurder is en vordert dat [persoon B] de woning verlaat en haar toegang verleent. [persoon B] voert verweer en vordert in reconventie het gebruik van de woning voor zichzelf.
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen in conventie en reconventie gezamenlijk behandeld, gezien de nauwe samenhang. De voorzieningenrechter oordeelt dat het spoedeisend belang aanwezig is en dat de omstandigheden een ordemaatregel vereisen. De rechter overweegt dat beide partijen het gezamenlijk gebruik van de woning niet kunnen hervatten en dat er een belangenafweging moet plaatsvinden. Uiteindelijk wordt geoordeeld dat [persoon A] recht heeft op het gebruik van de woning, terwijl de vorderingen van [persoon B] in reconventie worden afgewezen. De rechter bepaalt dat [persoon B] de sleutels van de woning binnen veertien dagen moet afgeven en dat [persoon A] met uitsluiting van [persoon B] gerechtigd is tot het gebruik van de woning. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.