ECLI:NL:RBROT:2022:6723

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
11 augustus 2022
Zaaknummer
C/10/620490 / HA ZA 21-523
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toerekenbare tekortkoming in onderwijsovereenkomst en begeleiding van student

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een student ([eiser]) en een onderwijsinstelling ([gedaagde]) over de nakoming van een onderwijsovereenkomst. De student had een HBO-opleiding gevolgd en stelde dat de onderwijsinstelling tekort was geschoten in haar verplichtingen, met name op het gebied van begeleiding en monitoring. De student vorderde onder andere ontbinding van de overeenkomst en schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de student onvoldoende heeft aangetoond dat er specifieke afspraken waren gemaakt over intensieve begeleiding en dat de onderwijsinstelling aan haar verplichtingen heeft voldaan. De rechtbank oordeelde dat de student niet aan zijn stelplicht heeft voldaan en wees de vorderingen van de student af. Tevens werd de student veroordeeld in de proceskosten van de onderwijsinstelling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven

zaaknummer: C/10/620490 / HA ZA 21-523
vonnis van 27 juli 2022
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats] (gemeente [gemeente] )
,
eiser,
advocaat: mr. E.B. van den Ouden,
tegen
[gedaagde]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat: mr. A.J.F. Gonesh .
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 3 juni 2021, met producties I tot en met XIII;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 18;
  • de akte in het geding brengen producties namens [eiser] van 8 september 2021, houdende de als productie II bij inleidende dagvaarding aangekondigde betalingsbewijzen;
  • de namens [eiser] op 26 januari 2022 ingebrachte producties XIV tot en met XIX;
  • de namens [gedaagde] op 31 januari 2022 ingebrachte producties 19 en 20;
  • de namens [eiser] op 2 februari 2022 genomen conclusie, houdende een vermeerdering van eis;
  • het op 8 februari 2022 binnengekomen verzoek van [eiser] om aan de zitting per Skype te mogen deelnemen;
  • de aantekening dat de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 februari 2022;
  • het proces-verbaal van de op 15 februari 2022 gehouden mondelinge behandeling en de overgelegde spreekaantekeningen van mr. Van den Ouden en van mr. Gonesh ;
  • het B16 formulier namens [eiser] ingekomen op 16 februari 2022 houdende het verzoek om ‘het tweede gedeelte’ van de mondelinge behandeling opnieuw te behandelen;
  • de afwijzende reactie van de rechtbank op dat verzoek, per e-mail van 22 februari 2022 verzonden aan partijen.
1.2.
Het vonnis is bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
Het (particuliere) [gedaagde] biedt door het Ministerie van Onderwijs geaccrediteerde opleidingen aan, hetgeen wil zeggen dat de opleidingen elke zes jaar worden geaccrediteerd door de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (de NVAO).
2.2.
Na bij [gedaagde] succesvol een MBO opleiding te hebben afgerond heeft [eiser] op of omstreeks 24 augustus 2017 een onderwijsovereenkomst gesloten voor de (versnelde) HBO opleiding International Business & Entrepreneurship aan het [gedaagde] . Het collegegeld voor deze opleiding bedraagt € 15.750,= per jaar. Aan de aanmelding voor de HBO opleiding is een intakegesprek met [persoon A] , de oprichter/ directeur van [gedaagde] , vooraf gegaan.
2.3.
De overeenkomst is aangegaan voor 3 jaar, ingaande 1 augustus 2017 en eindigend per 31 juli 2020. Het is in beginsel mogelijk de gehele HBO opleiding in 2 jaar en 8 maanden te voltooien, maar dat is afhankelijk van de duur van stages en de tussenperiodes tussen leerperiodes en stages in, alsmede van de vraag of de student de laatste vier maanden nog nodig heeft voor het schrijven van de eindscriptie. De studiebelasting voor een HBO opleiding aan het [gedaagde] is hoger dan op het reguliere HBO (waar de studieduur vier jaar is) en de opleiding is efficiënter ingedeeld nu er, anders dan op het reguliere HBO, geen tijd is voorzien voor vakanties. De school hanteert onder andere de regel dat een student een aanwezigheidsplicht heeft van minstens 75% voor alle door de school ingeroosterde lessen en activiteiten zoals projecten, terugkomdagen, studie-uren en groupmeetings, en als daaraan niet wordt voldaan zijn er consequenties. Het absentiepercentage wordt bijgehouden per student per les en wordt periodiek verstuurd aan de student.
2.4.
In artikel 4 van de onderwijsovereenkomst is bepaald:
“Inrichting en examenvoorziening
De school draagt zorg voor een zodanige inrichting van het onderwijs dat de deelnemer binnen een redelijke termijn (zie artikel 2: inschrijfduur) dat wil zeggen voor de opleiding als bedoeld in artikel 1 alle onderwijsdelen (clusters) kan behalen. (…) De onderwijs- en examenregeling wordt beschreven in de studiegids van de opleiding.”
2.5.
In artikel 5 van de onderwijsovereenkomst is bepaald:
“Studie en beroepskeuzevoorlichting en studiebegeleiding
(…) De instelling voorziet in studiebegeleiding van de deelnemer door het organiseren van studievaardigheids- en studiebegeleidingslessen. Regelmatig ontvangt de student een overzicht van de behaalde studieresultaten.”
2.6.
In artikel 6 van de onderwijsovereenkomst is bepaald:
“Inhoud en inrichting werkoriëntatie en stages
Afspraken over de werkoriëntatie en stages (zomerstage en eindstage) worden neergelegd in een apart contract tussen de deelnemer, de instelling en het bedrijf of organisatie die de stage verzorgt. Met betrekking tot de inrichting van het onderwijs en de examenvoorziening van de werkoriëntatie en stages wordt verwezen naar de studiegids en de bijhorende handleidingen van de instelling.”
2.7.
[gedaagde] faciliteert dat studenten desgewenst niet per 1 augustus met hun studie aanvangen maar per 1 januari daarop volgend. Ook [eiser] is feitelijk per 1 januari 2018 met de opleiding begonnen. Daardoor startte hij met semester 2. Semester 1 kon later worden ingehaald. Uitgaand van een studieduur van drie jaar zou hij 31 december 2020 klaar zijn met de opleiding.
2.8.
[eiser] heeft in 2018 enige studieachterstand opgelopen, welke in 2019 is toegenomen.
2.9.
Per mail van 5 december 2019 vraagt [eiser] toestemming om, in afwijking van de schoolregels, zijn eindstage bij hetzelfde bedrijf ( [naam bedrijf] ) te mogen lopen als waar hij eerder zijn zomerstage had gelopen. Dat, vooral, vanwege een aanstaande overname van [naam bedrijf] door het bedrijf van zijn vader.
2.10.
[eiser] heeft geregeld dat hij die eindstage begin februari 2020 zou gaan lopen.
2.11.
[gedaagde] heeft aan [eiser] kenbaar gemaakt dat dat te vroeg is gelet op de studieresultaten van [eiser] .
2.12.
Naar aanleiding van een daaropvolgend gesprek heeft [gedaagde] een voorstel gedaan dat voorzag in een planning voor (ten eerste) de beoordeling van het (nog in te leveren) stageplan, en voorts, met betrekking tot [eiser] achterstanden, in steunlessen en proeftoetsen alsmede tentamens en inleverdata (ook afhangende van de beoordeling van het stageplan) over de periode van 6 februari 2020 tot en met 31 mei 2020.
2.13.
Bij e-mail van 5 februari 2020 heeft de vader van [eiser] aan [gedaagde] bericht dat [eiser] met onmiddellijke ingang zijn studie ‘om moverende redenen’ heeft beëindigd.
2.14.
Bij brief van 30 oktober 2020 is namens [eiser] medegedeeld aan [gedaagde] , dat [eiser] de tussen partijen gesloten overeenkomst wenst te ontbinden wegens toerekenbare tekortkoming zijdens [gedaagde] . Daarnaast is namens [eiser] een beroep gedaan op onrechtmatig handelen zijdens [gedaagde] en op dwaling aan de zijde van [eiser] , respectievelijk misleiding van [eiser] door [gedaagde] .
2.15.
Tijdens de mondelinge behandeling is overeengekomen dat de vermeerdering van eis buiten beschouwing zou worden gelaten onder de toezegging dat er een nieuwe schriftelijke ronde zal volgen indien aan de vermeerdering van eis wordt toegekomen.

3. het geschil

3.1.
[eiser] vordert na vermeerdering van eis:
a. Voor recht te verklaren, dat [eiser] de overeenkomst met [gedaagde] van 2017
rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft ontbonden c.q. vernietigd en in het kader daarvan
[gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen:
- in hoofdsom een bedrag ter grootte van € 27.687,50 (zegge: zeven en twintig
duizend en zeshonderd en zeven en tachtig Euro en twintig cent), zijnde de
kosten verbonden aan de opleiding, te vermeerderen met de wettelijke rente
vanaf 6 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- een bedrag ter grootte van € 1.051,88 (zegge: een duizend en een en vijftig
Euro en acht en tachtig cent) zijnde de buitengerechtelijke kosten;
- een schadebedrag uit hoofde van de verdere schadeposten als uiteengezet
onder randnummer 19 van de inleidende dagvaarding;
- (
(na de vermeerdering van eis)een bedrag ter grootte van € 43.107,00 (zegge: drie en veertig duizend en honderdzeven Euro), zijnde een vergoeding voor de opgelopen studievertraging.
b. voor het geval de rechtbank van mening is, dat er geen buitengerechtelijke
ontbinding c.q. vernietiging heeft plaatsgevonden, alsnog de overeenkomst tussen
partijen primair te ontbinden op grond van wanprestatie c.q. toerekenbare
tekortkoming zoals door [eiser] omschreven en subsidiair, in het geval de rechtbank niet tot een toerekenbare tekortkoming zou concluderen, de overeenkomst te vernietigen op grond van dwaling en in het kader daarvan [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen:
- in hoofdsom een bedrag ter grootte van € 27.687,50 (zegge: zeven en twintig
duizend en zeshonderd en zeven en tachtig Euro en twintig cent), zijnde de
kosten verbonden aan de opleiding, te vermeerderen met de wettelijke rente
vanaf de dag van inschrijving tot aan de dag der algehele voldoening;
- een bedrag ter grootte van €1.051,88 (zegge: een duizend en een en vijftig
Euro en acht en tachtig cent) zijnde de buitengerechtelijke kosten;
- een schadebedrag uit hoofde van de bijkomende schadeposten als uiteengezet
onder randnummer 19 van de inleidende dagvaarding groot €11.176,- + PM in
hoofdsom te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der
dagvaarding tot aan de algehele voldoening.
- (
(na de vermeerdering van eis)een bedrag ter grootte van € 43.107,00 (zegge: drie en veertig duizend en honderdzeven Euro), zijnde een vergoeding voor de opgelopen sudievertraging.
c. gedaagde te veroordelen in de kosten van dit geding, daaronder begrepen een bedrag
aan salaris voor de advocaat van [eiser] .
3.2.
[eiser] legt, kort gezegd, aan zijn vorderingen ten grondslag dat hij afspraken met [gedaagde] gemaakt heeft over de door hem bij zijn opleiding van [gedaagde] te ontvangen (intensieve) begeleiding en monitoring, aan welke afspraken door [gedaagde] onvoldoende invulling is gegeven, c.q., dat [gedaagde] haar verplichtingen vanwege de onderwijsovereenkomst onvoldoende is nagekomen, zodat [gedaagde] toerekenbaar tekort geschoten is. Daarnaast voert [eiser] aan dat hij gedwaald heeft bij de totstandkoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst ten gevolge van een onjuiste voorstelling van zaken door [gedaagde] , althans dat [gedaagde] hem misleid heeft.
3.3.
Volgens [eiser] lieten de begeleiding en monitoring feitelijk te wensen over, en ook de beschikbaarheid van docenten, de kwaliteit daarvan, alsmede die van het geboden lesmateriaal. [gedaagde] heeft volgens [eiser] ook slechts reactief gehandeld op klachten van [eiser] of diens vader in plaats van zelf het initiatief te nemen om enige problematiek met betrekking tot [eiser] aan te kaarten. Het inhaalschema van eind januari 2020 dat [gedaagde] heeft gemaakt, is te weinig en te laat, te meer nu het slechts gaat om data op een Excel-bestand.
3.4.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] , althans tot afwijzing van de vorderingen van [eiser]
,met veroordeling van [eiser] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien de voldoening daarvan niet binnen acht dagen na betekening van dit vonnis plaatsvindt.
3.5.
[gedaagde] onderbouwt haar verweer allereerst door aan te voeren dat zij, anders dan [eiser] doet voorkomen, geen specifieke afspraken met [eiser] heeft gemaakt over de begeleiding van [eiser] . Verder voert [gedaagde] aan dat zij aan al haar (inspannings-) verplichtingen jegens [eiser] heeft voldaan en derhalve niet tekort geschoten is. Ook betwist [gedaagde] een verkeerde voorstelling van zaken te hebben gegeven en/of dat zij [eiser] misleid heeft.

4..De beoordeling

4.1.
Ter beoordeling ligt voor, of [gedaagde] jegens [eiser] toerekenbaar tekort geschoten is in haar verplichtingen uit hoofde van de tussen partijen gesloten onderwijsovereenkomst. Meer in het bijzonder: of het ontbroken heeft aan de overeengekomen mate van (intensieve) begeleiding. Gelet op de stellingen van [eiser] dient bij de beantwoording van deze vraag tevens beoordeeld te worden of met [eiser] , in het bijzonder bij het intakegesprek met [persoon A] , een intensievere of andere begeleiding is afgesproken dan met andere studenten.
4.2.
Door [gedaagde] is bij conclusie van antwoord gemotiveerd betwist dat er met [eiser] een intensievere of andere begeleiding is overeengekomen dan met andere studenten.
4.3.
[eiser] heeft in de inleidende dagvaarding niet concreet en gespecificeerd aangegeven welke afwijkende afspraken hij met [gedaagde] heeft gemaakt, en de rechtbank stelt vast dat afwijkende afspraken niet blijken uit de tussen partijen gesloten onderwijsovereenkomst. Na het gemotiveerde verweer dienaangaande van [gedaagde] in haar conclusie van antwoord, had het op de weg van [eiser] gelegen om bij gelegenheid van de mondelinge behandeling zijn stellingen ten aanzien van die afwijkende afspraken gemotiveerd en gespecificeerd te handhaven. Dat heeft [eiser] onvoldoende gedaan. Nu ook een specifiek bewijsaanbod dienaangaande zijdens [eiser] ontbreekt, wordt bij de beoordeling van de vraag of [gedaagde] tekort geschoten is in haar verplichtingen uit hoofde van de tussen partijen gesloten onderwijsovereenkomst, geen rekening gehouden met de stelling van [eiser] dat hij specifieke (afwijkende) afspraken heeft gemaakt met [gedaagde] over de aard en de intensiteit van zijn begeleiding.
4.4.
Aan de orde is vervolgens de vraag of [gedaagde] tekort geschoten is door [eiser] onvoldoende bij zijn studie te begeleiden en zij daardoor niet aan haar verplichtingen heeft voldaan uit hoofde van de tussen partijen gesloten (reguliere) onderwijsovereenkomst.
4.5.
Over het gebrek aan begeleiding heeft [eiser] in de inleidende dagvaarding slechts algemene, niet concrete en summier onderbouwde verwijten naar voren gebracht (“labels geplakt”). Onduidelijk is in de stellingen van [eiser] waaruit de tekortkomingen van [gedaagde] precies bestaan en waar dat uit blijkt. De rechtbank heeft zich daarom in het bijzonder gebogen over de in het geding gebrachte producties en deze ter zitting met partijen besproken.
4.6.
In het dossier bevindt zich een e-mail van 24 april 2019 van de vader van [eiser] aan dhr. [persoon B] van [gedaagde] , waarin hij aan de orde stelt dat hij van zijn zoon verhalen hoort die het vertrouwen in het [gedaagde] niet bevorderen voor wat betreft de claim dat [gedaagde] er alles aan doet om de studenten optimaal voor te bereiden op de komende tentamenperiode. De vader meldt dat [persoon C] weinig voldoendes haalt, niet de beloofde extra begeleiding krijgt (‘een enkel gesprekje daargelaten’) en weinig zelfvertrouwen heeft na de resultaten van de vorige tentamens en eigenlijk nog steeds niet goed weet wat hij nu steeds fout doet bij het studeren en het maken van zijn tentamens. Ook vermeldt de vader:
“Nu blijkt dat hij voor de komende tentamens bijna overal voor uitgesloten is naar wat mij te ore is gekomen, foute conclusies van het secretariaat die vervolgens weigeren dit aan te passen dit heeft tot gevolg dat het motivatieniveau niet het gewenste is.”
4.7.
[eiser] zelf heeft zich het meest concreet geuit in zijn brief aan het management van het [gedaagde] van 4 juli 2019 (zijn productie V). In deze brief klaagt [eiser] over het uitblijven van zijn cijfer voor het Senior Project dat op 4 juni is ingeleverd, en schrijft hij onder meer:
“(…) faalt de [gedaagde] formule voornamelijk bij het management. Wij als studenten hebben kunnen zien hoe hoog de druk is op verschillende personeelsleden en hoe die eronder bezweken. Dit gaf onrust in de lessen. (…) Hier lijden de studenten ook onder. Daardoor is het vertrouwen in het management bij mij als student volledig verdwenen. Voor mij is de emmer nu vol, en heb ik vandaag voor de zoveelste keer aan de telefoon gehangen hoe dit allemaal komt en of het ooit nog goed komt. Een paar voorbeelden van het afgelopen jaar
  • Onzekerheid en boosheid onder studenten over [gedaagde]
  • Slecht scorende tentamens (deels door studenten maar, ook door de school zelf)
  • Ongeloofwaardigheid over het examenbureau en commissie
  • Geen motivatie door de gang van zaken
Dit zijn slechts een handvol voorbeelden. (…) Vervolgens, in mijn geval, heb ik moeite met de stof en moet ik een stapje harder lopen. (…) De afgelopen paar keer tijdens herkansingen van voornamelijk opdrachten heb ik hetzelfde cijfer teruggekregen terwijl het verbeterd was volgens het beoordelingsformulier. Dit betekent dat het examenbureau dit niet heeft nagekeken, en het examenbureau + commissie een ongeloofwaardig iets is. Ik heb om een verklaring gevraagd en er komt geen duidelijk antwoord naar boven. Tijdens het laatste jaar van het HBO krijgen studenten een project toegewezen, waarbij Dhr. [persoon D] en Dhr. [persoon E] de begeleiders waren en hun uiterste best hebben gedaan voor de studenten. Het is mij opgevallen dat deze twee mensen het bijzonder goed deden en ons versneld en begeleid hebben geholpen. Wat het [gedaagde] ten slotte beloofd. Ik vraag mij met ernstige zorg af waarom het Management van het [gedaagde] dit niet kan. (…) Er zijn drie personen uit uw management die gaan volledig voor de studenten. Dat is dhr. [persoon B] , mevr. [persoon F] en Dhr. [persoon G] . Deze personen proberen mij en andere studenten zo goed mogelijk te begeleiden dus die kunnen op dit verhaal niet aangekeken worden”.
4.8.
[gedaagde] heeft gemotiveerd betwist tekort geschoten te zijn en heeft in haar conclusie van antwoord aangevoerd, onderbouwd door middel van de door haar overgelegde producties, dat zij in de relevante jaren ook op het gebied van begeleiding van studenten door de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (de NVAO) positief beoordeeld is en dat er wel degelijk intensieve begeleiding (ook) van [eiser] heeft plaatsgevonden.
[gedaagde] vermeldt dat binnen [gedaagde] de studie- en studentenbegeleiders de studenten coachen op het behalen van hun diploma binnen de nominale studieduur, waartoe zij begeleidingsmomenten organiseren en de structuur en discipline bewaken. Zij beschikken hiertoe over studierapportage, groupmeetings, individuele gesprekken, steunlessen, (Studieweken) voorbereiding op tentamenweken etc. Die ondersteuningsactiviteiten worden administratief ingepland door de medewerkers onderwijsondersteuning. Volgens [gedaagde] had [eiser] moeite met de discipline- en begeleidingsstructuur (op tijd komen, absentieregeling, deadline is deadline), de keuze van de projecten (niet naar zijn smaak), de voorwaarden om op stage te gaan (75% van de tentamens en opdrachten afgerond hebben; niet twee opeenvolgende stages bij hetzelfde bedrijf; geen familielid als praktijkbegeleider op een stageplek), de manier waarop getentamineerd wordt (schriftelijk en vanuit het boek), de studieweekvoorbereiding op tentamens (klassikaal en verplicht op school werken), de steunlessen die worden aangeboden (vanuit de inhoud van het vak, maar
nietvanuit de het af te nemen tentamen
).[eiser] heeft volgens [gedaagde] het accent gelegd op de praktijkonderdelen van zijn studie, onder andere als voorzitter van zijn senior project, en heeft zich daarbij vooral ontwikkeld op aspecten van groepsdynamica, ondernemerschap en leiding geven, maar heeft niet voldoende tijd en energie geïnvesteerd in het maken van opdrachten en afleggen van tentamens, en heeft de studie voortijdig en onnodig afgebroken. Hij had naar verwachting - met enige vertraging, en met verbeterde inzet voor de theorieonderdelen - de studie met succes kunnen afronden, aldus [gedaagde] .
Meer specifiek heeft [gedaagde] het navolgende aangevoerd.
4.9.
[gedaagde] heeft erop gewezen dat al in april 2018 een van de begeleiders aan [eiser] schreef:
“Beste [persoon C] , Vorige week was je door Mw. [persoon H] uitgenodigd omdat je drie keer je huiswerk niet hebt gemaakt. Voor deze ene keer hadden wij een uitzondering gemaakt, omdat maandag de opdrachten moeten worden ingeleverd om op je laptop te werken tijdens deze dag. Je weet wat de regels zijn binnen [gedaagde] , je hoort je altijd af te melden. Graag zie ik een voorstel tegemoet hoe je dit gaat inhalen.”
4.10.
[gedaagde] voert aan dat ook in mei 2019 nog steeds “getrokken” moet worden aan [eiser] :
“Beste [persoon C] , Zie aanpassingen in je verslag. Let op je verslag is heel erg oppervlakkig, je moet inhoudelijker gaan schrijven, ik heb je een voorzetje gegeven. Houdt de indeling van het beoordelingsformulier erbij, je maakt namelijk zelf hoofdstukken waardoor alles verspreid is. Ook hebben wij tot op heden je stageplan alsmede beoordelingsformulier van je WO verslag niet ontvangen. Als jij op 3 juni officieel wilt starten is er nog veel werk aan de winkel!”
4.11.
In diezelfde week is geschreven:
“Beste [persoon C] , Je plan is niet op orde. Je hebt geen duidelijke voorkant, inleiding, werkzaamheden zijn niet gekoppeld aan de leerdoelen etc. etc etc. Je moet nu echt aan de bak, je kunt een dag bij ons komen zitten en schrijven dat wij je hierin ondersteunen. Ik ben er niet van gediend als werkzaamheden letterlijk gekopieerd worden van google dit geeft aan dat jij dit niet serieus neemt en wilt gaan leren. Wij willen je graag ondersteunen dit kan alleen als jij ook werk gaat verzetten en je leren hoe je een goed verslag moet gaan schrijven. Ik zie op het rooster dat je dinsdag, woensdag en donderdag geen tentamen hebt staan. Je kunt dan morgen en woensdag bij ons plaatsnemen dat jij het verslag gaat schrijven onder begeleiding van ons. Anders kan je helaas niet op maandag niet officieel op stage gaan starten.”
4.12.
[gedaagde] wijst erop dat in juni 2019 is vastgesteld dat [eiser] beperkt zijn opdrachten heeft ingeleverd, soms te weinig aanwezig was geweest in de lessen of in enkele gevallen niet was op komen dagen bij bepaalde tentamens.
De resultaten die [eiser] schriftelijk zijn meegedeeld zijn dat [eiser] voor drie vakken was uitgesloten voor de tentamens (Internationaal ondernemen 4, Duurzaam Ondernemen 4 en Bedrijfseconomie 4), bij twee tentamens afwezig was geweest (Economie 4 en Communiceren & Leidinggeven 4) en dat hij voor de drie resterende vakken geen echte voldoendes had behaald (Online Marketing 4: 5,5; Engels 4 schriftelijk tentamen: 3,7; Engels 4 mondeling tentamen: 5,5).
Op 6 juni 2019 zijn als cijfers voor de opdrachten en presentaties van [eiser] vastgesteld: Ondernemingsplan 4: niet ingeleverd; Leiderschap 4 presentatie: 5,3; Ethiek 4: niet ingeleverd; Essentials of Succes 4: 5,8; Groepsdynamica 4: in onderzoek; Onderzoek 4: niet ingeleverd.
4.13.
Hierop is op 20 juni 2019 in een gesprek met [eiser] een hersteltraject overeengekomen. Blijkens het schriftelijk verslag ging het er allereerst om dat de opdrachten alsnog werden ingeleverd (op 17 juli, 24 juli, 31 juli en 14 augustus voor vier met name genoemde opdrachten). Van het vorige semester dienden nog drie opdrachten te worden verbeterd (respectievelijk op 21 augustus, 28 augustus en 4 september in te leveren). Tot 30 september 2019 kon [eiser] dan drie hertentamens voorbereiden die in de herkansingsronde van oktober 2019 moesten worden afgelegd. Er wordt [eiser] gevraagd om een datum om een tussenevaluatie te kunnen plannen van de voortgang met de opdrachten en de voorbereiding van de tentamens. Ook wordt vermeld in het verslag:
“Voor je eigen beeld van het jaar; Je gaat- als het goed is- in ergens eind November starten met Eindstage. Daarnaast is het belangrijk dat wij gecombineerd de herkansingen uit de voorgaande semesters afwerken tijdens die eindstage periode. Herkansingen semester 1: November en januari; Herkansingen semester 3: December en maart; Herkansingen semester 2 en 4: Mei.
4.14.
Ter zitting heeft [eiser] erkend dat daar waar hij werd uitgesloten van een tentamen vanwege onvoldoende aanwezigheid, die uitsluitingen klopten met de regels. Hij heeft ook nog toegelicht dat hij gedurende een periode van vijf weken ziek is geweest en daardoor afwezig, maar wanneer dat precies was is niet meegedeeld. Het verwijt van de vader van [eiser] aan [gedaagde] (zijn mail van 24 april 2019, zie 4.6, over foute conclusies van het secretariaat) komt gelet op die mededeling van [eiser] op zitting, niet uit de verf.
4.15.
[eiser] is op zitting voorgehouden (en hij heeft zulks bevestigd) dat uit zijn hiervoor onder 4.7 vermelde brief van 4 juli 2019 aan het management van [gedaagde] , blijkt dat hij (toch ook) zeer positief was over vijf begeleiders/ docenten in het bijzonder, en dat zijn kritiek gericht leek te zijn op het management en het examenbureau. Hem is de vraag gesteld waarvan hij dan, wat dat aanging, concreet last had gehad. [eiser] antwoordde dat dat een fractie van het probleem was, dat hij wel werd begeleid, maar niet voldoende, en dat hij het examenbureau nodig had voor het inzien van tentamens en het krijgen van cijfers en dat het examenbureau niet of laat reageerde. Hij heeft dit niet nader geconcretiseerd, noch heeft hij toegelicht hoe het nou zat, en is afgelopen, met de volgens hem verbeterde opdrachten die ten onrechte hetzelfde zouden zijn gewaardeerd door het examenbureau.
Uit de stukken is de rechtbank niet gebleken dat sprake is geweest van belemmerend handelen van het examenbureau en dit is ook door [gedaagde] betwist: [eiser] zou er ten onrechte van uit zijn gegaan dat hij met minimale aanpassingen recht zou hebben op betere cijfers.
4.16.
Ter zitting is ook besproken dat uit producties van [gedaagde] blijkt dat er na een gesprek met [eiser] op 20 juni 2019 een hersteltraject is gemaakt om achterstanden in te halen, met specifiek voor zijn situatie opgestelde inleverdeadlines van bepaalde opdrachten. [eiser] heeft op zitting meegedeeld dat hij heeft getracht daaraan zo goed mogelijk te voldoen.
4.17.
Volgens [eiser] heeft hij begrepen uit een (algemene) mail van het Examenbureau van 20 augustus 2019 die ook aan hem was toegezonden, met als onderwerp: ‘studiebegeleiding voor derdejaars’, dat hij zijn eindstage kon gaan regelen. Hem was pas – naar aanleiding van zijn schriftelijke verzoek van 5 december 2019 om zijn eindstage óók bij [naam bedrijf] te mogen doorbrengen – in december 2019/ januari 2020 gebleken dat hij eerst achterstanden zou moeten wegwerken. Gesprekken met [gedaagde] naar aanleiding van de ontstane situatie en een nieuwe, eind januari 2020 door [gedaagde] opgestelde planning, volgens welke [eiser] het inleveren van opdrachten zou moeten combineren met zijn eindstage, hebben hem onvoldoende vertrouwen gegeven, en [eiser] heeft toen afgezien van continueren van zijn opleiding.
4.18.
In aanmerking genomen de planning van 20 juni 2019 met betrekking tot het wegwerken van de achterstanden en de tussentijdse evaluatie waarin in die planning werd voorzien (vgl. 4.13 en het feit dat [eiser] weliswaar behoorde tot “het cohort studenten 2017-2018” maar pas in januari 2018 met de studie was aangevangen en dus pas per januari 2020 tot de derdejaarsstudenten zou gaan behoren voor wie de (algemene) mail van 20 augustus 2019 was bedoeld, is het verwijt van [eiser] aangaande het wijzigen van de spelregels door [gedaagde] lopende de race, met betrekking tot zijn eindstage, onvoldoende onderbouwd. Op grond waarvan [eiser] mocht menen dat hij, los van de mate waarin het herstelplan was uitgevoerd, begin februari 2020 aan zijn eindstage toe zou zijn is voor de rechtbank niet inzichtelijk geworden. Uit hetgeen cursief is weergegeven uit het verslag van het gesprek van 20 juni 2019 had [eiser] juist moeten weten dat de aanvang van de eindstage niet losgezien kon worden van de uitvoering van het hersteltraject. Omtrent die uitvoering stelt [eiser] niets méér dan (op zitting) dat hij daaraan zo goed mogelijk heeft voldaan. [eiser] heeft ook niet aangegeven of hij een datum voor de tussentijdse evaluatie heeft aangeleverd en of deze tussentijdse evaluatie heeft plaatsgevonden en wat het resultaat was. Al met al zijn er dus geen feiten gebleken op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat [gedaagde] de spelregels omtrent de eindstage heeft veranderd lopende de race. [eiser] heeft overigens óók niet toegelicht waaruit hij heeft afgeleid dat hij bij [naam bedrijf] stage mocht gaan lopen. Hij had dat verzoek gedaan bij mail aan [gedaagde] van 5 december 2019, maar heeft kennelijk die stage al geregeld zonder dat op die aanvraag was beslist. [eiser] heeft ook geen duidelijk antwoord geformuleerd op de vraag op zitting, wat de reactie op zijn verzoek in de mail van 5 december 2019 was geweest.
4.19.
[eiser] had concreet aan moeten geven op welke wijze, wanneer en ten aanzien van welke vakken en opdrachten de begeleiding van [gedaagde] tekort geschoten is. Hij legt immers tekortkomingen ten grondslag aan de ontbinding van de onderwijsovereenkomst. Maar zoals hiervoor onder 4.5 overwogen heeft [eiser] in de inleidende dagvaarding slechts algemene, niet concrete en summier onderbouwde verwijten naar voren gebracht (“labels geplakt”), en is onduidelijk in zijn stellingen waaruit de tekortkomingen van [gedaagde] precies bestaan en waar dat uit blijkt. Dat klemt nog meer nu er een gat van bijna 9 maanden zit tussen het stoppen met de opleiding (juist op het moment (begin februari 2020) dat [eiser] met de eindstage had willen aanvangen) en het moment waarop [eiser] tegenover het [gedaagde] aangeeft de onderwijsovereenkomst te ontbinden wegens toerekenbare niet-nakoming van de onderwijsovereenkomst door [gedaagde] . Dat bevreemdt en vraagt dus om (extra) opheldering. Ook tijdens de mondelinge behandeling, na het onderbouwde verweer van [gedaagde] bij conclusie van antwoord, heeft [eiser] zijn stellingen niet nader geconcretiseerd en onderbouwd. In relatie tot de artikelen 4, 5 en 6 van de onderwijsovereenkomst en de daarin vermelde studiegids heeft [eiser] geen concrete met feiten onderbouwde verwijten geformuleerd. Op de verwijten in 3.2 vermeld, over de beschikbaarheid van docenten, hun kwaliteit alsmede de kwaliteit van het geboden lesmateriaal die te wensen over zouden hebben gelaten, komt [eiser] nergens terug, het blijft ook hier bij het plakken van labels. Het gestelde reactieve handelen van [gedaagde] blijkt evenmin: de e-mail van [eiser] aan het management van 4 juli 2019 volgt nu juist op het gesprek met [eiser] op 20 juni 2019 en het op zijn situatie toegesneden herstelplan, waarvoor het initiatief kennelijk vanuit het [gedaagde] kwam, terwijl ook uit hetgeen onder 4.9 tot en met 4.11. is vermeld blijkt, dat [gedaagde] wel initiatief nam in de begeleiding van [eiser] .
4.20.
Blijft de klacht tenslotte, dat [eiser] na teleurstellende resultaten niet goed weet wat hij steeds fout doet bij het studeren en maken van zijn tentamens, en de klacht over zijn gebrek aan motivatie. Deze ervaringen hebben mede gemaakt dat de studie voor [eiser] een teleurstellende ervaring is geworden, ondanks dat hij zich, in de visie van [gedaagde] , voor wat betreft praktijkonderdelen van zijn studie, onder andere als voorzitter van zijn senior project, goed heeft ontwikkeld en hij met meer inzet voor de theoretische onderdelen toe had kunnen groeien naar het vereiste HBO niveau, zoals [gedaagde] dat verwoordde op zitting.
Hoe vervelend en teleurstellend voormelde ervaringen ook waren voor [eiser] , er kan niet, althans niet zonder meer, uit worden afgeleid dat [gedaagde] is tekortgeschoten in haar (inspannings)verbintenis, [eiser] de overeengekomen begeleiding te bieden.
4.21.
Gelet op het hiervoor overwogene moet geconcludeerd worden dat [eiser] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan, zodat zijn vorderingen sub a van het petitum zullen worden afgewezen. Datzelfde lot is het primair sub b gevorderde beschoren. Er zijn geen gronden gebleken om de tussen partijen gesloten onderwijsovereenkomst te ontbinden op grond van toerekenbare tekortkomingen aan de zijde van [gedaagde] .
4.22.
Ten aanzien van het subsidiair sub b van het petitum gevorderde heeft het volgende te gelden. [eiser] vordert daar ontbinding van de onderwijsovereenkomst wegens dwaling. Blijkens de inleidende dagvaarding baseert [eiser] die dwaling op het feit, dat hij de onderwijsovereenkomst bij een juiste voorstelling van zaken niet gesloten zou hebben. Die naar het oordeel van [eiser] onjuiste voorstelling van zaken zou allereerst bestaan uit de afgesproken maar niet nagekomen intensievere begeleiding dan aan andere studenten wordt geboden. Hiervoor is al geoordeeld dat aan de stelling van [eiser] ten aanzien van de afgesproken intensievere begeleiding voorbij gegaan zal worden, zodat die stelling geen grond kan zijn voor een beroep op dwaling.
4.23.
Daarnaast baseert [eiser] die onjuiste voorstelling van zaken op de stelling, dat [gedaagde] het op haar website en in flyers doet voorkomen dat er sprake is van een uitmuntend georganiseerde opleiding met indrukwekkend hoge slagingskans, welke uitingen op de website en in de flyers onjuist zouden zijn. Ook ten aanzien van deze stelling van [eiser] geldt dat hij onvoldoende concretiseert wat er onjuist is aan die uitingen van [gedaagde] en dat hij de onderwijsovereenkomst juist gesloten heeft vanwege die uitlatingen op de website en in de flyers. Relevant is, dat uit de visitatierapporten van het NVAO blijkt dat de opleiding goed georganiseerd is. Niet is komen vast te staan dat [gedaagde] onjuiste uitingen heeft gedaan, zodat er ook geen grond is om te kunnen vaststellen dat [eiser] de onderwijsovereenkomst niet zou hebben gesloten als hij de informatie niet op de website en in flyers van [gedaagde] had aangetroffen. Bovendien kende [eiser] de organisatie van het onderwijs bij [gedaagde] , aangezien hij daar al jaren had gestudeerd. De verwijzing door [eiser] tenslotte naar een andere procedure, die door andere studenten is aangespannen, werpt geen ander licht op de zaak. Die procedure is gericht tegen een andere rechtspersoon. Het betreft immers een procedure tegen het [naam school] . en niet tegen [gedaagde] .
Uit voorgaande volgt dat ook het subsidiair sub b van het petitum gevorderde zal worden afgewezen.
4.24.
Voor zover [eiser] ook misleiding aan zijn vorderingen ten grondslag heeft willen leggen wordt vastgesteld dat door [eiser] niet, althans onvoldoende concreet is gesteld, hoe en op welke wijze hij door [gedaagde] is misleid.
4.25.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen. De vermeerdering van de eis behoeft geen nadere bespreking. Deze is gebaseerd op dezelfde stellingen van [eiser] als de oorspronkelijke vorderingen, en deze stellingen zijn onvoldoende bevonden om die vorderingen te dragen.
4.26.
[eiser] zal als de het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] . De door [gedaagde] gevorderde wettelijk rente over de proceskosten is toewijsbaar op de wijze als in het dictum vermeld.
De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden tot op heden begroot op:
- griffierecht € 2.076,00
- salaris advocaat
€ 1.442,00(2 punten x tarief € 721,00)
Totaal € 3.518,00

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 3.518,00,
5.3.
bepaalt dat [eiser] deze proceskosten dient te voldoen binnen veertien dagen na dit vonnis en veroordeelt [eiser] , voor het geval voldoening van die kosten binnen die termijn niet plaatsvindt, tot betaling van de wettelijke rente over die kosten te rekenen vanaf de vijftiende dag na dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling;
5.4.
verklaart dit vonnis voor zover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 juli 2021.
638 / 1451