ECLI:NL:RBROT:2022:6700

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2022
Publicatiedatum
11 augustus 2022
Zaaknummer
10/009532-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor voorbereidingshandelingen inzake cocaïne-invoer via Rotterdamse haven

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 augustus 2022 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het voorbereiden van de invoer van cocaïne. De verdachte, geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte], was gedetineerd in de PI Almelo en werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.P. Timmers. De officier van justitie, mr. N. Coenen, had een gevangenisstraf van 36 maanden geëist, waarvan 12 maanden voorwaardelijk.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich in de periode van 9 juni 2021 tot en met 11 juni 2021 samen met anderen op een verboden haventerrein heeft begeven en heeft deelgenomen aan een Signal-chatgroep waarin voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne werden besproken. De rechtbank heeft bewijs gevonden in de vorm van een blauwe Samsung telefoon, die bij de aanhouding van medeverdachten werd aangetroffen en waarop chats en selfies van de verdachte stonden. De verdachte heeft zich willens en wetens blootgesteld aan de kans betrokken te raken bij de invoer van 301 kilogram cocaïne, die in een container in de Rotterdamse haven was aangetroffen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van het voorbereiden van de invoer van cocaïne en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is ondertekend door de rechters en de griffier.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/009532-22
Datum uitspraak: 9 augustus 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] ,
gedetineerd in de PI Almelo,
raadsman mr. C.P. Timmers, advocaat te Middelharnis.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 26 juli 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. Coenen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de blauwe Samsung telefoon niet van de verdachte is en dat hij ook niet de persoon is die gebruik maakte van het Signal-account [gebruikersnaam 2] .
4.2
Oordeel van de rechtbank
Op de blauwe Samsung, die bij de aanhouding van de medeverdachten op het haventerrein in hun nabijheid is gevonden, is een Snapchataccount geregistreerd met de naam [naam 1] , gebruikersnaam [gebruikersnaam 1] en e-mailadres [e-mailadres] . Daarnaast is op de blauwe Samsung een selfie aangetroffen van de verdachte. Van deze selfie zijn gepersonaliseerde emoticons gemaakt, die zijn opgeslagen in de blauwe Samsung. [gebruikersnaam 2] heeft gechat in de Turkse taal, een taal die de verdachte – wiens moeder van Turkse afkomst is – naar eigen zeggen redelijk beheerst. Op de telefoon waren meerdere selfies en een videobestand opgeslagen, gemaakt in de nacht van 10 op 11 juni 2021, waarop zowel de verdachte te zien is als de medeverdachte [naam medeverdachte] , die zijn dikke rechterenkel laat zien. Op de achtergrond van deze video is de wand van een zeecontainer te zien. Bij zijn aanhouding op 11 juni 2021 had de medeverdachte [naam medeverdachte] een dikke enkel.
Op deze telefoon is tevens aangetroffen een Signal-account met de gebruikersnaam “ [gebruikersnaam 2] ”. Deze gebruiker was deelnemer aan de groepschat “ [naam groepschat] ”, die gestart was op 9 juni 2021.
Al deze omstandigheden wijzen erop dat de blauwe Samsung gedurende de ten laste gelegde periode in gebruik is geweest bij de verdachte. Daaruit volgt dat de verdachte, onder de gebruikersnaam [gebruikersnaam 2] , heeft deelgenomen aan de groepschat “ [naam groepschat] ”. Uit de in de bewijsmiddelen opgenomen chats volgt dat [gebruikersnaam 2] , de verdachte, zich met voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne heeft beziggehouden. De rechtbank is van oordeel dat zijn opzet, in voorwaardelijke zin, ook daarop is gericht geweest en zal uitleggen waarom zij dat oordeel is toegedaan.
De verdachte heeft zich, samen met in ieder geval de medeverdachten, op het voor hen verboden Rotterdamse haventerrein begeven. De verdachte heeft daarnaast deelgenomen aan de Signal-chatgroep “ [naam groepschat] ”. In die groepschat wordt gesproken over het zo snel mogelijk over een hek klimmen, verblijf in een bak, het stack voor stack afzoeken van een terrein, een zogenaamde switchbak, het meenemen van goederen zoals voedsel, een slijptol, een klimset en powerbanks. Verder wordt in de groepschat door een persoon, die de accountnaam [accountnaam] gebruikt, [containernummer] genoemd, waarna de gebruiker met de naam [naam 2] een foto van een container met dat nummer en een satellietfoto van een deel van het containerterrein stuurt met de toevoeging “kijk boys bak is hier” en dat er tassen achter de deur staan. De verdachte ( [gebruikersnaam 2] ) heeft vervolgens gevraagd om hoeveel tassen het ging. [naam 2] heeft daarop gereageerd: “6 tassen van 50”. In container [containernummer] is 301 kilo cocaïne aangetroffen. De rechtbank kan het vorenstaande, in het licht van de bewijsmiddelen, niet anders uitleggen dan dat wordt gesproken over zes tassen met elk 50 kilo cocaïne, derhalve de in container [containernummer] aangetroffen 301 kilo cocaïne. Daarmee is een directe link tussen het handelen van de verdachte en de aangetroffen cocaïne een gegeven. Daar komt bij dat het een feit van algemene bekendheid is dat via containers in de Rotterdamse haven cocaïne wordt ingevoerd. De verdachte heeft zijn aanwezigheid op het haventerrein niet verklaard.
Gelet op de bewijsmiddelen, de bovengenoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien en naar hun uiterlijke verschijningsvorm beoordeeld, heeft de verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij betrokken zou raken bij de voorbereiding van de (verlengde) invoer van cocaïne in Nederland.
De rechtbank is ook van oordeel dat de verdachte heeft gehandeld in bewuste en nauwe samenwerking met anderen, namelijk de personen met wie hij contact heeft gehad via Signal en met de op 11 juni 2021 op het haventerrein aangehouden personen.
4.3
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 09 juni 2021 tot en met 11 juni 2021 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen,
van 301 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel
als bedoeld inop de bij de Opiumwet behorende lijst I,
  • zich en/of een ander gelegenheid, en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
  • voorwerpen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en zijn mededaders, wisten of ernstige reden hadden om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door
  • met mededaders via de app “Signal” contacten te onderhouden en informatie uit te wisselen en afspraken te maken over het zoeken naar de container [containernummer] en het afleveren en uithalen en verstrekken en vervoeren van de cocaïne,
  • over het hek van het terrein van de APM2-terminal, gelegen aan de [adres] te klimmen en zich aldus onbevoegd op die terminal te begeven, en
  • in een container op de terminal te verblijven, en
  • op de terminal op zoek te gaan naar container [containernummer] , waarin die cocaïne zich bevond,
  • klimset, een slijptol, een (beton)schaar, powerbanks en (organisatie)telefoons voorhanden te hebben.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich of een ander gelegenheid of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met anderen begeven op een voor hen verboden haventerrein. Zij hebben daar twee dagen lang gezocht naar een container, waarin een grote partij cocaïne is aangetroffen. Ook heeft hij contact onderhouden met andere aanwezigen op het haventerrein en met informatieverstrekkers. Dit alles met maar één doel: het uithalen van de cocaïne, met het oog op de verdere distributie daarvan
De invoer van cocaïne is een ernstig feit. Cocaïne is een stof die schadelijk is voor de volksgezondheid en is sterk verslavend. Daarnaast vormt de cocaïnehandel een ernstig maatschappelijk probleem, nu hij vaak gepaard gaat met geweld, corruptie, witwassen en wapenbezit. Hiermee wordt ernstige schade toegebracht aan de veiligheid van de maatschappij, het gevoel van veiligheid en het vertrouwen van de samenleving in de integriteit van publieke instanties. De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij hieraan een bijdrage heeft geleverd, vermoedelijk om er zelf veel geld aan te verdienen.
7.3
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft gelet op het strafblad van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Ook heeft de rechtbank kennis genomen van zijn overige persoonlijke omstandigheden, onder meer dat hij werkzaam is als ZZP’er.
7.4
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank weegt in het nadeel van de verdachte mee dat hij twee keer eerder is aangehouden op de afgesloten terreinen van de Rotterdamse haven.
De rechtbank zal een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarde die hierna wordt genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient ertoe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c en 47 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 10 (tien) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Rabbie, voorzitter,
mrs. A. Bonder en M.J.C. Spoormaker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Soeteman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 9 augustus 2022.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
hij in of omstreeks de periode van 09 juni 2021 tot en met 11 juni 2021 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
  • het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen,
  • het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren
van 301 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
  • een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
  • zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
  • voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door
  • met één of meer mededader(s) (via de app “Signal”) contacten te onderhouden en/of informatie uit te wisselen en/of afspraken te maken over het zoeken naar de container [containernummer] en/of het afleveren en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren van de cocaïne,
  • over het hek van het terrein van de APM2-terminal, gelegen aan de [adres] te klimmen en/of zich (aldus) onbevoegd op die terminal te begeven, en/of
  • in een container op de terminal te verblijven, en/of
  • op de terminal op zoek te gaan naar container [containernummer] , waarin die cocaïne zich bevond,
  • meerdere tassen, klimsets, een slijptol, een (beton)schaar, powerbanks met en/of drie (organisatie)telefoons voorhanden te hebben.