ECLI:NL:RBROT:2022:6699

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2022
Publicatiedatum
11 augustus 2022
Zaaknummer
10/229925-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor schuldwitwassen met taakstraf en voorwaardelijke straf

Op 9 augustus 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van schuldwitwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 april 2020 tot en met 15 september 2020, in Nederland, voorwerpen heeft verworven, voorhanden gehad en gebruikt, terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden dat deze voorwerpen afkomstig waren uit enig misdrijf. De verdachte heeft geprofiteerd van de door haar partner gepleegde diefstal van geld van de buurvrouw, wat leidde tot een toegenomen bestedingspatroon en extravagante giften. De rechtbank oordeelde dat het impliciet primair ten laste gelegde feit (opzetwitwassen) niet wettig en overtuigend was bewezen, en sprak de verdachte daarvan vrij. Echter, het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit (schuldwitwassen) werd wel bewezen verklaard.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft geen strafblad en lijkt haar leven op orde te hebben, met een baan en twee kinderen. De rechtbank heeft ook besloten dat de in beslag genomen goederen aan de verdachte moeten worden teruggegeven. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/229925-20
Datum uitspraak: 9 augustus 2022
Tegenspraak (art. 279 Sv)
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte],
feitelijk verblijvende op het adres: [verblijfadres verdachte],
gemachtigd raadsman mr. M.R. de Kok, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 26 juli 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C. de Kimpe heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het impliciet primair ten laste gelegde feit (opzetwitwassen);
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaren.

4..Waardering van het bewijs

De rechtbank is van oordeel dat het impliciet primair ten laste gelegde feit (opzetwitwassen) niet wettig en overtuigend is bewezen. De verdachte zal daarvan zonder nadere motivering worden vrijgesproken.
De rechtbank stelt vast dat de in de tenlastelegging opgenomen voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn, namelijk verkregen uit of gekocht van de opbrengsten van de diefstal van geld door haar partner [naam medeverdachte] vanaf de bankrekening van de buurvrouw [naam 1]. Het door de verdachte geconstateerde toegenomen bestedingspatroon door haar partner afgezet tegen het besteedbare gezinsinkomen en bezien in combinatie met de extravagante giften door de buurvrouw had bij de verdachte redelijkerwijs het vermoeden moeten opwekken dat de voorwerpen afkomstig waren uit enig misdrijf.
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij in de periode van 1 april 2020 tot en met 15 september 2020, in Nederland, voorwerpen, te weten
  • een auto (ter waarde van 25.500 euro) en
  • (luxe/dure) (huishoudelijke) goederen en
  • geldbedragen (overgeboekt op rekening(en) ten name van haar, verdachte en [naam medeverdachte] en hun kind [naam 2] en op rekening van Inkassier gerechtsdeurwaarder),
voorhanden
heeftgehad,
heeftovergedragen en/of omgezet, en/of van die voorwerpen gebruik heeft gemaakt, terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden dat
dievoorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk – afkomstig
warenuit enig misdrijf.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
schuldwitwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schuldwitwassen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat zij zich onvoldoende kritisch heeft opgesteld en zonder nader onderzoek te doen heeft geprofiteerd van de door de medeverdachte gedane aankopen en ontvangen bedragen. Door crimineel geld in het legale betalingsverkeer te laten brengen, heeft de verdachte meegewerkt aan verhulling van criminele activiteiten en inkomsten daaruit.
Uit het strafblad van de verdachte is gebleken dat zij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. De reclassering heeft een rapport over de verdachte opgemaakt. De reclassering kan, gelet op de ontkennende proceshouding, het gevaar op herhaling niet inschatten en ook geen advies geven over het nut en de noodzaak van eventuele interventies.
De verdachte lijkt haar leven op orde te hebben; zij heeft een baan, een inkomen, twee kinderen en een woning.
Gezien de ernst van het feit en gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zal de rechtbank een taakstraf van na te noemen duur opleggen. De rechtbank zal een deel van de voorgenomen taakstraf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarde die hierna wordt genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.

8..In beslag genomen voorwerpen

Ten aanzien van de onder de verdachte in beslag genomen goederen zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 420quater van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
bepaalt dat van deze taakstraf een gedeelte, groot
60 (zestig) uren niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
30 (dertig) dagen;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
gelast de teruggave aan de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. A. Bonder en M.J.C. Spoormaker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Soeteman griffier,
en uitgesproken op 9 augustus 2022.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
zij in of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot en met 15 september 2020, te Rotterdam,
althans in Nederland, (een) voorwerp(en), te weten
  • een auto (ter waarde van 25.500 euro) en/of
  • (luxe/dure) (huishoudelijke) goederen en/of
  • geldbedragen (overgeboekt op rekening(en) ten name van haar, verdachte en/of [naam medeverdachte] en/of hun kind [naam 2] en/of op rekening van Inkassier gerechtsdeurwaarder),
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van die/een voorwerpen gebruik heeft gemaakt, terwijl zij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.