ECLI:NL:RBROT:2022:6696

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
11 augustus 2022
Zaaknummer
10/344832-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk brand stichten in woning met gevaar voor omwonenden

Op 29 juni 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 24 december 2021 opzettelijk brand heeft gesticht in zijn woning te Rotterdam. De verdachte, zonder vaste woon- of verblijfplaats en thans verblijvend in FPA Fivoor, had afval in de spoelbak in brand gestoken. De officier van justitie, mr. R.A. Kloos, vorderde bewezenverklaring van het ten laste gelegde en ontslag van alle rechtsvervolging. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte niet de intentie had om gevaar te veroorzaken, aangezien hij de brand had geprobeerd te blussen voordat hij de woning verliet.

De rechtbank oordeelde dat het opzettelijk in brand steken van het afval voldoende is voor de bewezenverklaring van brandstichting, ongeacht de intentie van de verdachte om de brand te verspreiden. De rechtbank concludeerde dat er gevaar was voor de omwonenden en goederen, en dat de verdachte opzettelijk brand had gesticht. De rechtbank nam de conclusies van een pro Justitia rapportage over, waarin werd vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een psychotische stoornis, en oordeelde dat het bewezen feit niet aan de verdachte kon worden toegerekend. De rechtbank ontsloeg de verdachte van alle rechtsvervolging en legde geen straf op, aangezien de verdachte al onder een zorgmachtiging viel.

De rechtbank baseerde haar beslissing op artikelen 55 en 157 van het Wetboek van Strafrecht. Het vonnis werd uitgesproken door mr. A.M.G. van de Kragt, voorzitter, en mrs. J.M.L. van Mulbregt en P.C. Tuinenburg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.C. Fraaij, griffier.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/344832-21
Datum uitspraak: 29 juni 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak
tegen de verdachte:
[naam verdachte]
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
thans verblijvend in FPA Fivoor, [adres] , [postcode] [plaats] ,
raadsman mr. P.M. Iwema, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 29 juni 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.A. Kloos heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • ontslag van alle rechtsvervolging van de verdachte.

4..Waardering van het bewijs

Bewijswaardering

Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte weliswaar afval in zijn spoelbak in brand heeft gestoken, maar daarbij nooit de bedoeling heeft gehad dat deze brand zich dusdanig zou ontwikkelen dat daardoor goederen, dan wel personen in gevaar zouden komen. Er was geen opzet aanwezig, zoals ook blijkt uit het feit dat de verdachte, alvorens hij zijn woning verliet, de brand heeft proberen te blussen met water.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat de verdachte in de keuken van zijn woning afval in de spoelbak in brand heeft gestoken en vervolgens is weggelopen naar de slaapkamer. Het gevolg hiervan was dat er brand ontstond, die zich had kunnen ontwikkelen tot een grote uitslaande brand. Als gevolg hiervan is gevaar voor de direct omwonenden en voor goederen ontstaan. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad hoeft het opzet bij brandstichting niet te zijn gericht op het teweegbrengen van de gevolgen van het brand stichten. Het opzettelijk in brand steken van het afval in de spoelbak is voldoende voor het voltooide delict van brandstichting, ook al was het opzet van de verdachte niet gericht op verdere verspreiding van het vuur. Aldus is er sprake van opzet van de verdachte op het brandstichten en het
teweegbrengen van de tenlastegelegde gevolgen daarvan. Dat de verdachte nog heeft geprobeerd om de brand te blussen, alvorens hij de woning verliet, doet hieraan niet af.
Dit alles leidt tot de conclusie dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en over-tuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op of omstreeks 24 december 2021 te Rotterdam, althans in Nederland, opzettelijk
brand heeft gesticht in zijn woning (gelegen aan de [adres delict] ), door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof, ten gevolge waarvan
-een deel van de keuken,
welke zich bevond in de woning van verdachte,
is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor (alle goederen in en om) die woning en één of meer aangrenzende woningen en levensgevaar voor één of meer aanwezige personen in die aangrenzende woningen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor één of meer aanwezige personen in die aangrenzende woningen te duchten was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
de eendaadse samenloop van
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van de pro Justitia rapportage van 10 maart 2022, opgemaakt door [naam psychiater] , psychiater, en [naam arts] , arts in opleiding tot psychiater. De conclusie van dit rapport luidt, zakelijk weergegeven, dat de verdachte lijdt aan een psychotische stoornis, te weten schizofrenie. Daarbij is sprake van langdurige wanen, hallucinaties, negatieve symptomen, cognitieve achteruitgang en desorganisatie van het denken en het gedrag. Hoewel niet kan worden vastgesteld dat het tenlastegelegde, indien bewezen, rechtstreeks voortkomt uit een paranoïde of somatische waan, achten onderzoekers zeer aannemelijk dat de vanuit de stoornis voortvloeiende desorganisatie en verdachtes onvermogen om mogelijke gevaren van zijn handelen goed te overzien, hierbij een doorslaggevende rol hebben gespeeld. Om die reden wordt geadviseerd het ten laste gelegde bij een bewezenverklaring niet aan de verdachte toe te rekenen.
Gezien de ernst van de vastgestelde psychiatrische problematiek en gelet op het ontbreken van ziektebesef en behandelbereidheid bij de verdachte, achten de onderzoekers een gedwongen (in eerste instantie klinische) behandeling noodzakelijk ter beperking van het risico op recidive vanuit onvoorzichtig en gedesorganiseerd gedrag. Geadviseerd wordt om een dergelijke behandeling te realiseren in het kader van een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte ggz.
De rechtbank kan zich met bovenstaande conclusies verenigen en neemt deze over. Het bewezen verklaarde feit kan niet aan de verdachte worden toegerekend. De rechtbank acht de verdachte derhalve niet strafbaar en zal hem, conform de vordering van de officier van justitie en het (subsidiaire) verzoek van de raadsman, ontslaan van alle rechtsvervolging.
De rechtbank zal geen (strafrechtelijke) maatregel opleggen, omdat de verdachte inmiddels op basis van een separaat van de strafzaak door de civiele rechter afgegeven zorgmachtiging al verplichte zorg krijgt. Dit kader wordt op basis van de bevindingen bij het psychiatrisch onderzoek toereikend geacht bij de beperking van het gevaar voor recidive.

7..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikelen 55 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

8..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

9..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat hem ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.G. van de Kragt, voorzitter,
en mrs. J.M.L. van Mulbregt en P.C. Tuinenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.C. Fraaij, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 29 juni 2022.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 24 december 2021 te Rotterdam, althans in Nederland, opzettelijk
brand heeft gesticht in zijn woning (gelegen aan de [adres delict] ), door open vuur in aanraking te brengen met ethanol en/of spiritus en/of afval en/of één of meer kaarsje(s), althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan
-een deel van de keuken en/of
-een deel van de vloer van de woonkamer en/of
-de zijkant van een bank,
welke zich bevonden in de woning van verdachte, geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand,
in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor (alle goederen in en om) die woning en/of één of meer aangrenzende woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor één of meer aanwezige perso(o)n(en) in die aangrenzende
woning(en), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor één of meer aanwezig(e) perso(o)n(en) in die aangrenzende woning(en), in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen
te duchten was.