ECLI:NL:RBROT:2022:6656

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juli 2022
Publicatiedatum
10 augustus 2022
Zaaknummer
C/10/621535 / JE RK 21-1837, C/10/636408 / FA RK 22-2419, C/10/637360 / JE RK 22-988 & C/10/638638 / JE RK 22-1200
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van beide ouders en aanhouding van verzoeken tot vaststellen van een omgangsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 juli 2022 uitspraak gedaan over de beëindiging van het gezag van de ouders over hun kind, geboren in 2017. De rechtbank heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over het kind, dat sinds 8 februari 2020 in een pleeggezin verblijft, ernstig in het geding is. De ouders zijn niet in staat gebleken om de noodzakelijke zorg en opvoeding te bieden, wat blijkt uit hun voorgeschiedenis van verwaarlozing en instabiliteit. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot voogd te benoemen. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen, omdat het in het belang van het kind is dat zij verder opgroeit in een veilige en stabiele omgeving.

De rechtbank heeft ook de verzoeken van de ouders om omgangsregelingen aanhouden, in afwachting van een onderzoek door de Raad naar de mogelijkheden voor contact tussen het kind en de ouders. De rechtbank heeft benadrukt dat het belangrijk is dat het kind de ruimte krijgt om zich te ontwikkelen in een omgeving die haar veiligheid en stabiliteit biedt. De ouders hebben hun bezorgdheid geuit over de gevolgen van de gezagsbeëindiging voor hun contact met het kind, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de huidige situatie niet in het belang van het kind is. De rechtbank heeft de GI belast met de voogdij en de ouders veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording over het gevoerde bewind over het vermogen van het kind.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Meervoudige kamer
zaakgegevens: C/10/621535 / JE RK 21-1837, C/10/636408 / FA RK 22-2419,
C/10/637360 / JE RK 22-988 & C/10/638638 / JE RK 22-1200
datum uitspraak: 15 juli 2022

beschikking

in de zaken van
C/10/637360 / JE RK 22-988
de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht,
hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
en
C/10/621535 / JE RK 21-1837
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam,
en
C/10/636408 / FA RK 22-2419
[naam moeder],
hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] ,
en
C/10/638638 / JE RK 22-1200
[naam vader],
hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] ,
betreffende

[naam kind] ,

geboren op [geboortedatum kind] 2017 te [geboorteplaats kind] , hierna te noemen [naam kind] .
De rechtbank merkt in alle zaken als belanghebbenden aan:

de moeder, voornoemd;

de vader, voornoemd;

de GI, voornoemd,

[naam pleegmoeder],

hierna te noemen de pleegmoeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

[naam pleegvader] ,

hierna te noemen de pleegvader, wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
De rechtbank merkt in de zaaknummers 621535, 636408 en 638638
de Raadals informant aan.

Het procesverloopHet procesverloop blijkt uit de volgende stukken:

- het verzoek met bijlagen van de advocaat van de moeder, mr. G.E. van den Pols, van 5 april 2022, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum
(zaaknummer 636408);
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 26 april 2022, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum
(zaaknummer 637360);
- de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 9 mei 2022
(zaaknummer 621535)en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- het verzoek met bijlagen van de advocaat van de vader, mr. S. Broekzitter-Nieuwland, van 20 mei 2022, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum
(zaaknummer 638638);
- het verweerschrift met bijlagen van de advocaat van de vader, mr. S. Broekzitter-Nieuwland, van 16 juni 2022, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum.
Op 17 juni 2022 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de advocaat van de moeder, mr. G.E. van den Pols,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. S. Broekzitter-Nieuwland,
- de pleegouders,
- een vertegenwoordigster van de Raad, [naam 1] ,
- een vertegenwoordigster van de GI, [naam 2] .
Opgeroepen en niet verschenen is:
- de moeder.

De feitenHet ouderlijk gezag over [naam kind] wordt uitgeoefend door de ouders.

Bij beschikking van de kinderrechter van 27 augustus 2019 is de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] uitgesproken. De maatregelen werden voorafgegaan door een voorlopige ondertoezichtstelling en een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing.
De ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing duren nog steeds voort.
Sinds 8 februari 2020 verblijft [naam kind] in het huidige, perspectief biedende pleeggezin.
De GI heeft zich bij brief van 23 september 2021 bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.

De verzoeken

Zaaknummer C/10/637360 / JE RK 22-988
De Raad heeft verzocht het gezag van de ouders te beëindigen en de GI tot voogd over [naam kind] te benoemen.
Zaaknummer C/10/636408 / FA RK 22-2419
De moeder heeft, voor zover van belang voor [naam kind] , verzocht een omgangsregeling vast te stellen, in die zin dat er één keer in de vier weken gedurende een halve dag van 12.00 tot 17.00 uur, contact is tussen de moeder en [naam kind] en te bepalen dat er één keer per maand gedurende vier uur (naast de omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen) omgang is tussen de kinderen onderling.
Zaaknummer C/10/638638 / JE RK 22-1200
De vader heeft, voor zover van belang voor [naam kind] , verzocht een omgangsregeling te bepalen in die zin dat:
  • De vader en [naam kind] drie keer omgang met elkaar hebben gedurende eens per vier weken van 12.00 tot 17.00 uur met een afbouw van de begeleiding door de pleegouders en vervolgens een afbouw van de begeleiding door de GI;
  • de omgang tussen de vader en [naam kind] na drie keer wordt uitgebreid naar een dag per vier weken en na een half jaar naar een weekend met overnachting per vier weken;
  • de brusjes omgang met elkaar hebben eens per vier weken gedurende vier uur, waarbij de vader en de moeder om de beurt hierbij aanwezig zijn.
Zaaknummer C/10/621535 / JE RK 21-1837
De GI heeft (oorspronkelijk) verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van een jaar. Van dit verzoek resteert de periode 27 juli 2022 tot 27 augustus 2022 waarover nog beslist moet worden.

De standpunten

De Raad heeft het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders gehandhaafd en als volgt toegelicht. Het is al langer duidelijk dat [naam kind] niet bij haar ouders zal opgroeien, zoals ook blijkt uit de (aanvullende) rapportages van het Kennis- en Servicecentrum voor Diagnostiek (hierna: KSCD) van 30 oktober 2020 en 23 maart 2021. De ouders kunnen [naam kind] niet bieden wat zij nodig heeft. De aanvaardbare termijn is verstreken. [naam kind] verblijft al een lange periode bij de pleegouders en zij ontwikkelt zich hier goed. Zij is hier gehecht; zij ziet het gezin als haar eigen gezin en het is de bedoeling dat zij hier opgroeit. Beëindiging van het gezag van de ouders biedt de duidelijkheid dat het perspectief van [naam kind] niet bij haar ouders ligt. De Raad heeft over de verzochte omgangsregelingen aangegeven dat één keer omgang in de acht weken te weinig is en dat [naam kind] recht heeft op meer contact met haar ouders.
De GI heeft zich ter zitting aangesloten bij het verzoek van de Raad. Over de omgang is de GI van mening dat bezien moet worden of meer omgang tussen [naam kind] en haar ouders mogelijk is en er zou daarnaast meer contact moeten plaatsvinden met haar broers en zus. De GI heeft benadrukt dat de samenwerking moet worden gevonden om naar mogelijkheden van uitbreiding van de omgangsregeling te kijken. Indien de rechtbank niet overgaat tot beëindiging van het gezag van de ouders, handhaaft de GI het verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing van [naam kind] .
Namens en door de vader is ter zitting verweer gevoerd tegen het verzoek van de Raad. De vader is altijd betrokken geweest bij zijn kinderen. Hij heeft echter de indruk dat hij vanaf het begin is weggezet als iemand die niet voor zijn kinderen kan zorgen, omdat hij in het begin verkeerde dingen heeft gedaan. Iedere keer wordt aangegeven dat de vader problemen heeft met emotieregulatie, dat hij zwakbegaafd is en dat hij een drugsverleden heeft. De vader heeft ontzettend zijn best gedaan en zijn huidige behandelaar geeft ook aan dat hij goed met emoties kan omgaan. [naam kind] is het minst beschadigd van de kinderen, maar zij is gehecht aan de pleegouders. Uit onderzoek is gebleken dat kinderen zich aan meerdere hechtingsfiguren kunnen hechten. De vader ziet daarom geen belemmering om [naam kind] uiteindelijk weer bij hem te laten wonen. Het standpunt van de vader zou wellicht anders zijn wanneer hij betrokken werd bij het leven van [naam kind] , maar hij wordt hier volledig buiten gehouden. Hij ziet [naam kind] slechts één keer in de acht weken, maar zij is aan hem gehecht. Uit de video-interactiebegeleiding is gebleken dat de vader goed aansluit bij de behoeften van [naam kind] , dat hij haar op haar niveau weet aan te spreken en te corrigeren. Er wordt duidelijk aangegeven dat de vader leerbaar is. De vader zou in ieder geval een veel uitgebreidere omgangsregeling willen, niet alleen voor zichzelf, maar ook voor de broers en zus van [naam kind] . De vader heeft verzocht een onafhankelijk onderzoek te gelasten, omdat duidelijk zichtbaar is dat de vader grote stappen heeft gemaakt in zijn ontwikkeling en zijn opvoedcapaciteiten.
Namens de moeder is ter zitting naar voren gebracht dat zij het gevoel heeft dat zij slechts een zeer beperkte rol mag spelen in het leven van [naam kind] . Een kind dat goed gehecht is, kan nieuwe gehechtheidsrelaties aangaan. Op dit moment wordt voorkomen dat er hechting kan plaatsvinden tussen [naam kind] en haar ouders. De moeder heeft inmiddels eigen woonruimte en krijgt daar begeleiding. De moeder maakt zich zorgen over wat de gevolgen van een gezagsbeëindiging zullen zijn voor het contact tussen haar en [naam kind] . De pleegouders lijken zich [naam kind] toe te eigenen en niet te willen dat de moeder in beeld is. Ondanks dat de pleegouders goed voor [naam kind] zorgen, is dit erg schadelijk voor haar. De moeder is het daarom niet eens met het verzoek van de Raad en verzoekt de omgang uit te breiden, zowel tussen haar en [naam kind] als tussen de kinderen onderling.
De pleegouders hebben ter zitting aangegeven dat zij zeer de regie missen vanuit de GI. Er is al twee jaar onrust en instabiliteit rondom [naam kind] . Er is een stevige, consequente jeugdbeschermer nodig voor alle partijen. Op dit moment is er teveel ruis en onrust om structurele afspraken te maken en vast te leggen. De pleegouders ervaren dat zij worden aangekeken wanneer zij grenzen stellen. Het is niet de intentie van de pleegouders om [naam kind] weg te houden bij haar ouders of grootouders, maar op dit moment ervaart [naam kind] niet de rust die zij nodig heeft om zich goed te kunnen ontwikkelen. Het valt de pleegouders op dat [naam kind] vaak ziek en kwetsbaar is. Wanneer de frequentie van de omgangsregeling wordt uitgebreid, wordt voorbijgegaan aan wat [naam kind] nodig heeft.

De beoordeling

De rechtbank overweegt, dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is het volgende gebleken.
[naam kind] kent een zeer belaste voorgeschiedenis. Zij heeft op zeer jonge leeftijd te maken gehad met een onveilige, verwaarlozende en instabiele opvoedsituatie waarin zij getuige geweest is van huiselijk geweld tussen de ouders. Daarnaast speelde er verslavingsproblematiek en financiële problematiek bij de ouders. [naam kind] is beschadigd geraakt in haar basisveiligheid. De ouders onderkennen niet wat het effect is van wat [naam kind] op jonge leeftijd heeft meegemaakt in de thuissituatie.
[naam kind] is ruim tweeëneenhalf jaar geleden uit huis geplaatst. Van deze periode verblijft zij inmiddels twee jaar en vier maanden in het huidige pleeggezin. Zij is gehecht aan haar pleegouders en ook aan de andere kinderen in het gezin. Het grootste deel van haar leven heeft [naam kind] niet bij haar ouders gewoond. Hoewel zij minder heeft meegekregen dan haar broers en zus van de periode bij haar ouders, is zij wel beschadigd en zou een beëindiging van haar verblijf in het pleeggezin een breuk met belangrijke hechtingsfiguren betekenen; niet alleen met de pleegouders, maar ook met de andere kinderen die in het pleeggezin wonen.
Uit het voornoemde KSCD-onderzoek blijkt dat de ouders tekortschieten in hun pedagogische mogelijkheden, mede vanwege hun eigen persoonlijke problematiek. Gezien de beschadiging in de basisveiligheid is het voor [naam kind] belangrijk dat zij verder opgroeit in de veilige, stabiele en gestructureerde omgeving die haar nu al ruim twee jaar door de pleegouders wordt geboden. De ouders lijken, ondanks hun inspanningen, onvoldoende in staat om [naam kind] te bieden wat zij nodig heeft en op responsief en sensitief gebied onvoldoende bij haar aan te kunnen sluiten. Het voorgaande brengt, in samenhang bezien, mee dat een thuisplaatsing bij een van de ouders niet in het belang is van [naam kind] . Aangezien de voor [naam kind] aanvaardbare termijn waarbinnen zij in onzekerheid kan verkeren over haar perspectief, ruimschoots is verstreken, dient nu een beslissing over het perspectief genomen te worden.
De rechtbank zal het verzoek van de vader tot het gelasten van een contra-expertise dan ook afwijzen. De rechtbank acht een dergelijk onderzoek in strijd met de belangen van [naam kind] , omdat de aanvaardbare termijn voor haar al geruime tijd geleden verstreken is, een nieuw onderzoek zou betekenen dat [naam kind] opnieuw hiermee wordt belast en het (te) lange tijd zal duren voor een dergelijk onderzoek zal zijn afgerond.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, sub a BW is voldaan en zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders toewijzen.
De rechtbank dient op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over haar te benoemen, omdat de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [naam kind] komt te ontbreken. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt. De GI is sinds juni 2019 betrokken bij het gezin en heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen. De rechtbank acht dit ook het meest passend in de huidige situatie en zal daarom bepalen dat de GI moet worden belast met de voogdij.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:276, eerste lid, BW worden de ouders van wie het gezag is beëindigd, veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording aan de opvolger in dit bewind, ervan uitgaande dat de ouders het bewind voerden over het vermogen van de minderjarige.
De toewijzing van het verzoek tot beëindiging van het gezag heeft tot gevolg dat de rechtbank het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] , bij gebrek aan belang, zal afwijzen.
Door de beëindiging van het gezag van de ouders ontstaat duidelijkheid voor alle betrokkenen over de plek waar [naam kind] verder zal opgroeien; hierdoor ontstaat ook ruimte om de omgang tussen de ouders en de kinderen en de kinderen onderling beter vorm te geven. De rechtbank acht zich echter op dit moment onvoldoende geïnformeerd om deze regelingen vast te stellen. De rechtbank stelt vast dat de GI steviger regie had kunnen en moeten voeren waar het gaat om de omgangsmomenten en de contacten tussen de ouders en pleegouders. De Raad heeft volstaan met de vaststelling dat er meer omgang zou moeten zijn, maar heeft daarbij niet aangegeven hoe deze omgang eruit zou moeten zien. De rechtbank acht het daarom van belang dat de Raad een onderzoek uitvoert en de rechtbank adviseert over de frequentie en de duur van de omgang tussen [naam kind] en ieder van de ouders, de kinderen onderling en andere voor [naam kind] belangrijke personen. In afwachting van dit onderzoek zal de rechtbank de verzoeken van de ouders tot het vaststellen van een omgangsregeling aanhouden tot de hierna te noemen zittingsdatum. De Raad wordt verzocht uiterlijk een week voor de zitting te adviseren, met afschrift aan de GI, belanghebbenden en hun advocaten.

De beslissingDe rechtbank:

de zaak met zaaknummer C/10/637360 / JE RK 22-988
beëindigt het ouderlijk gezag van [naam moeder] en [naam vader] over [naam kind] ;
benoemt tot voogd over [naam kind] de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, gevestigd te Rotterdam;
veroordeelt de ouders aan de voogd rekening en verantwoording af te leggen van het gevoerde bewind over het vermogen van [naam kind] ;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing met betrekking tot het gezag in het centraal gezagsregister;
de zaak met zaaknummer C/10/621535 / JE RK 21-1837
wijst het verzoek van de GI af, voor zover hierop niet eerder is beslist;
de zaken met zaaknummers C/10/636408 / FA RK 22-2419 & C/10/638638 / JE RK 22-1200
bepaalt dat de verdere behandeling van de zaken zal plaatsvinden ter zitting van de
meervoudige kamer op 22 september 2022 te 14:30 uurin het gerechtsgebouw te
Rotterdam, Wilhelminaplein 100/125;
de zaken zullen op genoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. W.J. Loorbach, voorzitter tevens kinderrechter, en
mrs. A.A.J. de Nijs en K.T.F. Chocolaad-de Bos, kinderrechters;
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de Raad, de GI, de overige belanghebbenden, mr. G.E. van den Pols en mr. S. Broekzitter-Nieuwland;
verzoekt de Raad uiterlijk een week voor de genoemde datum de rechtbank de verzochte rapportage te doen toekomen, met afschrift daarvan aan belanghebbenden.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J. Loorbach, voorzitter tevens kinderrechter, en
mrs. A.A.J. de Nijs en K.T.F. Chocolaad-de Bos, kinderrechters, in tegenwoordigheid van
mr. L.F. Verhaart als griffier en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.