De beoordeling
De rechtbank overweegt, dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is het volgende gebleken.
[naam kind] kent een zeer belaste voorgeschiedenis. Hij heeft vanaf jonge leeftijd te maken gehad met een onveilige, verwaarlozende en instabiele opvoedsituatie waarin hij getuige geweest is van huiselijk geweld tussen de ouders. Daarnaast speelde er verslavingsproblematiek en financiële problematiek bij de ouders.
Uit het rapport van het Kennis- en Servicecentrum voor Diagnostiek (KSCD) van 30 oktober 2020 blijkt dat de problematiek van [naam kind] te zwaar is voor de ouders. Zij schieten, mede vanwege hun eigen persoonlijke problematiek, tekort in hun pedagogische mogelijkheden. [naam kind] heeft last van hechtingsproblematiek en het is voor hem belangrijk dat hem in de opvoeding zeer veel duidelijkheid, structuur en voorspelbaarheid worden geboden. De ouders zijn volgens het KSCD onvoldoende in staat om [naam kind] te bieden wat hij nodig heeft en kunnen op responsief en sensitief gebied onvoldoende bij hem aansluiten. Het is niet te verwachten dat de ouders hier binnen een voor [naam kind] aanvaardbare termijn toe in staat zullen zijn.
[naam kind] verblijft sinds korte tijd in het huidige gezinshuis. Het is in beginsel perspectief biedend, maar [naam kind] heeft aangegeven hier niet op zijn plek te zitten. Dit zou veroorzaakt kunnen worden door de hoop die hij blijft houden om bij zijn vader te kunnen gaan wonen. Het gaat beter met de vader dan voorheen, maar dit is een prille ontwikkeling.
De rechtbank vindt het positief dat de vader zijn best doet en het beter met hem gaat, maar er speelt - gezien de bevindingen van het KSCD en de Raad - teveel problematiek bij [naam kind]. Het welbevinden van [naam kind] vereist dat hij nu duidelijkheid krijgt over zijn perspectief; hij kan hierop niet langer wachten. De rechtbank is daarom van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, sub a BW is voldaan en zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders toewijzen.
De rechtbank wijst het verzoek van de vader tot het gelasten van een contra-expertise af. De rechtbank acht een dergelijk onderzoek in strijd met de belangen van [naam kind], omdat de aanvaardbare termijn voor hem verstreken is, een nieuw onderzoek zou betekenen dat hij opnieuw hiermee wordt belast en het (te) lange tijd zal duren voor een dergelijk onderzoek zal zijn afgerond.
De rechtbank dient op grond van artikel 1:275, eerste lid BW een voogd over [naam kind] te benoemen, omdat de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [naam kind] komt te ontbreken. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt. De GI is sinds juni 2019 betrokken bij het gezin en heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen. De rechtbank acht dit ook het meest passend in de huidige situatie en zal daarom bepalen dat de GI moet worden belast met de voogdij.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:276, eerste lid, van het BW worden de ouders van wie het gezag is beëindigd, veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording aan de opvolger in dit bewind, ervan uitgaande dat de ouders het bewind voerden over het vermogen van de minderjarige.
Door de beëindiging van het gezag van de ouders ontstaat duidelijkheid voor alle betrokkenen over de plek waar [naam kind] verder zal opgroeien. Hierdoor ontstaat ook ruimte om de omgang tussen de ouders en de kinderen enerzijds en de kinderen onderling anderzijds vorm te geven. De rechtbank acht zich echter op dit moment onvoldoende geïnformeerd om deze regelingen vast te stellen. De rechtbank acht het daarom van belang dat de Raad hiernaar een onderzoek uitvoert en de rechtbank zal adviseren over de frequentie en duur van de omgang tussen [naam kind] en ieder van de ouders, de kinderen onderling en andere voor [naam kind] belangrijke personen. In afwachting van dit onderzoek zal de rechtbank de verzoeken van de ouders tot het vaststellen van een omgangsregeling aanhouden tot de hierna te noemen zittingsdatum. De Raad wordt verzocht uiterlijk een week voor de zitting te adviseren, met afschrift aan de GI, belanghebbenden en hun advocaten.
In afwachting van het door de Raad uit te voeren onderzoek naar een passende omgangsregeling, zal ook het verzoek van de vader tot benoeming van een bijzondere curator voor [naam kind] worden aangehouden tot de hierna te noemen zittingsdatum.