ECLI:NL:RBROT:2022:6623

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 juni 2022
Publicatiedatum
9 augustus 2022
Zaaknummer
10/053659-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voorhanden hebben verdovende middelen en vals geld; veroordeling voorhanden hebben vuurwapen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 juni 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van verdovende middelen, vals geld en voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de feiten 1, 3, 4 en 5, omdat de medeverdachte had verklaard dat de verdovende middelen voor eigen gebruik waren bestemd en er onvoldoende bewijs was dat de verdachte betrokken was bij de valsheid van de bankbiljetten. De rechtbank oordeelde dat het enkele bezit van de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen niet voldoende was om te spreken van voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet. De verdachte werd echter wel veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vuurwapen, dat tijdens een doorzoeking in de woning van de medeverdachte werd aangetroffen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wetenschap had van en beschikkingsmacht had over het vuurwapen, mede op basis van DNA-onderzoek. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 17 dagen en een taakstraf van 120 uren op, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering werd gebracht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/053659-22
Datum uitspraak: 23 juni 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte],
raadsman J. van Riet, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 9 juni 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P. Wijnands heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feiten 1, 3, 4 en 5
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde onder 1, 3, 4 en 5 wettig en overtuigend kan worden bewezen. Zij voert daartoe aan dat de woning aan de [adres verdachte] is onderzocht en dat er tijdens de doorzoeking verdovende middelen, valse bankbiljetten en Opiumwet-gerelateerde goederen zijn aangetroffen. Uit de verklaringen van de verdachte en van [naam medeverdachte] (hierna: de medeverdachte) blijkt dat de verdachte op het adres stond ingeschreven en regelmatig in de woning verbleef.
4.1.2.
Beoordeling door de rechtbank
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1, 3, 4 en 5 ten laste gelegde. De rechtbank overweegt daartoe, per feit, het volgende.
Feit 1
De medeverdachte heeft bekend dat de aangetroffen pillen van hem en voor eigen gebruik bestemd waren. Van enige betrokkenheid van de verdachte hierbij is niet gebleken. Het voorhanden hebben van de verdovende middelen kan de verdachte derhalve niet worden verweten. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde.
Feit 3
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde oordeelt de rechtbank dat – hoewel de bankbiljetten die in de woning zijn aangetroffen vals bleken te zijn – het dossier geen aanknopingspunten bevat voor het oordeel dat de verdachte deze op enig moment heeft verkregen en hij toen op de hoogte was van de valsheid daarvan of dat de verdachte het oogmerk had om deze biljetten als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven. De rechtbank spreekt de verdachte daarom vrij van het onder 3 ten laste gelegde.
Feit 4
Ook ten aanzien van het ten laste gelegde onder 4 is de rechtbank van oordeel dat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe dat de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen weliswaar in de woning zijn aangetroffen, maar het enkele bezit daarvan is, ook in de bewuste combinatie van voorwerpen, onvoldoende om te kunnen spreken van voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet.
Feit 5
De medeverdachte heeft ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde bekend dat de aangetroffen hennep en hasjiesj van hem zijn en voor eigen gebruik bestemd zijn. Van enige betrokkenheid van de verdachte hierbij is niet gebleken. Het voorhanden hebben van de verdovende middelen kan de verdachte derhalve niet worden verweten. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het onder 5 ten laste gelegde.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 1, 3, 4 en 5 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feit 2
4.2.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, omdat de verdachte enkel op het adres stond ingeschreven en feitelijk niet meer op het adres verbleef. Hij wist niets van de aanwezigheid van het wapen en heeft ook niet over het wapen kunnen beschikken. Het DNA van de verdachte is mogelijk op het wapen terechtgekomen tijdens het schoonmaken.
4.2.2.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank gaat op basis van de zich in het dossier bevindende stukken en hetgeen ter terechtzitting is verhandeld, uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 2 maart 2022 is tijdens een doorzoeking in de woning van de medeverdachte aan de [adres verdachte] een vuurwapen met bijbehorende munitie aangetroffen. De verdachte is op enig moment tijdens de doorzoeking bij de woning aangekomen en bleek te staan ingeschreven op het adres.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte de wetenschap had van en de beschikkingsmacht had over het vuurwapen dat in de woning is aangetroffen. De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat de verdachte en de medeverdachte op het adres stonden ingeschreven en dat zij (perioden) samen in de woning verbleven. Voor een bewoner geldt dat hij in beginsel wordt geacht wetenschap te hebben van en beschikkingsmacht te hebben over de goederen die zich in de woning bevinden. Dat kan anders zijn onder bijzondere omstandigheden, maar daarvan is in het onderhavige geval niet gebleken. Hoewel de partner van de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat de verdachte vrijwel altijd in haar woning verbleef, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met de medeverdachte het vuurwapen en de bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad. De verdachte en de medeverdachte hebben immers beiden verklaard dat zij samen in de woning verbleven. Kennelijk maakte de verdachte de woning ook schoon. Daarbij komt dat – zo concludeert de rechtbank op grond van het NFI-rapport dat met betrekking tot het wapen is uitgebracht – het DNA van de verdachte en dat van de medeverdachte op het wapen zijn aangetroffen. De verklaring van de verdachte – dat zijn DNA mogelijk op het wapen is terechtgekomen, omdat hij tijdens het schoonmaken de zak waar het wapen in verpakt zat, heeft aangeraakt – acht de rechtbank niet aannemelijk, nu zijn DNA aan de binnenzijde van de loop is aangetroffen.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 2 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 2 maart 2022 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander, , een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van
een pistool van het merk Baretta, model 9000S, kaliber 9 mm, envoor dit vuurwapen geschikte munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 van Categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten kogelpatronen, kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen (categorie III) met bijbehorende munitie. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie levert in de maatschappij een onaanvaardbaar risico op, omdat het bezit van een vuurwapen maar al te gemakkelijk leidt tot het gebruik ervan. Vuurwapengeweld leidt regelmatig tot slachtoffers en zowel het gebruik als het voorhanden hebben van een wapen brengt ook gevoelens van onveiligheid teweeg in de samenleving. Dit betreft dus een ernstig feit en hiertegen dient, in het bijzonder uit oogpunt van generale preventie, streng te worden opgetreden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 mei 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd en op de LOVS-oriëntatiepunten.
De verdediging heeft verzocht te volstaan met een voorwaardelijke gevangenisstraf, dan wel de onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk te stellen aan de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank acht het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf niet noodzakelijk, maar acht het gezien de ernst van het feit en de ontkennende houding van de verdachte wel van belang dat er een straf zal volgen. De rechtbank zal daarom volstaan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in combinatie met een taakstraf van na te noemen duur.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 17 (zeventien) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. K.A. Baggerman, voorzitter,
en mrs. J. Montijn en I. Raterman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. de Graaf, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 juni 2022.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 maart 2022 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 92,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 88 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of ongeveer 3,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne zijnde cocaïne en/of MDMA en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
hij op of omstreeks 2 maart 2022 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander(en), althans alleen, (een) wapen(s) als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van
een pistool van het merk Baretta, model 9000S, kaliber 9 mm, en/of (voor dit vuurwapen geschikte) munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 van Categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten kogelpatronen, kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad;
hij op of omstreeks 2 maart 2022 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander(en), althans alleen, opzettelijk een groot hoeveelheid, althans een of meer bankbiljetten van 50,- euro en/of 20,- euro dat/die hij, verdachte, zelf heeft nagemaakt en/of vervalst en/of waarvan de valsheid en/of vervalsing hem, toen hij deze ontving bekend was met het oogmerk om deze als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven, in voorraad heeft gehad;
hij op of omstreeks 2 maart 2022 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen van MDMA, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, een of meer versnijdingsmiddelen en/of weegschaal en/of folie en/of lamineermachine, althans voorwerpen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit;
hij op of omstreeks 2 maart 2022 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 49,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties waren toegevoegd en/of ongeveer 189,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.