In deze strafzaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 juni 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 2 maart 2022 te Rotterdam werd aangehouden. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van vals geld, voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet, en het voorhanden hebben van een vuurwapen en drugs. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de feiten met betrekking tot het voorhanden hebben van vals geld en voorbereidingshandelingen, omdat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte op de hoogte was van de valsheid van het geld en dat hij zich schuldig had gemaakt aan voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wel schuldig was aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en drugs, omdat hij op het moment van de doorzoeking in zijn woning aanwezig was en er voldoende bewijs was dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van deze goederen. De rechtbank oordeelde dat de doorzoeking rechtmatig was en dat het bewijs op een rechtmatige wijze was verkregen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten.