ECLI:NL:RBROT:2022:6622

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 juni 2022
Publicatiedatum
9 augustus 2022
Zaaknummer
10/053577-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voorhanden hebben vals geld en voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet; veroordeling voorhanden hebben vuurwapen en drugs

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 juni 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 2 maart 2022 te Rotterdam werd aangehouden. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van vals geld, voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet, en het voorhanden hebben van een vuurwapen en drugs. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de feiten met betrekking tot het voorhanden hebben van vals geld en voorbereidingshandelingen, omdat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte op de hoogte was van de valsheid van het geld en dat hij zich schuldig had gemaakt aan voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wel schuldig was aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en drugs, omdat hij op het moment van de doorzoeking in zijn woning aanwezig was en er voldoende bewijs was dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van deze goederen. De rechtbank oordeelde dat de doorzoeking rechtmatig was en dat het bewijs op een rechtmatige wijze was verkregen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/053577-22
Datum uitspraak: 23 juni 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de P.I. Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsman mr. J.J.A. Bosch, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 9 juni 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P. Wijnands heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Ontvankelijkheid officier van justitie

4.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard, omdat sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat het binnentreden in de woning van de verdachte op onrechtmatige wijze heeft plaatsgevonden, nu de verbalisanten de woning zijn binnengetreden zonder toestemming van de verdachte. Daarbij komt dat de machtiging tot binnentreden pas twee uur na het binnentreden is verleend.
4.2.
Beoordeling door de rechtbank
Voorop gesteld wordt dat niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging volgens vaste rechtspraak, afgezien van de in de wet geregelde gevallen, slechts in uitzonderlijke situaties in aanmerking komt. Voor deze sanctie is plaats indien opsporingsambtenaren of het openbaar ministerie een ernstige inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de verbalisanten op 2 maart 2022 de woning aan de [adres] zijn binnengetreden met toestemming van de verdachte. De rechtbank ziet in hetgeen de verdediging ter terechtzitting heeft aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van voormeld ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van de politie.
De rechtbank verwerpt het verweer.
4.3.
Conclusie
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

5..Waardering van het bewijs

5.1.
Vrijspraak feiten 3 en 4
5.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde onder 3 en 4 wettig en overtuigend kan worden bewezen. Zij voert daartoe aan dat de woning van de verdachte met zijn toestemming is doorzocht en dat tijdens deze doorzoeking diverse versnijdingsmiddelen en Opiumwet-gerelateerde goederen, zoals een lamineerapparaat en een weegschaal, zijn aangetroffen. Daarnaast zijn er in de woning van de verdachte meerdere bankbiljetten, met een totaalbedrag van € 4.640,00, aangetroffen. Uit onderzoek is gebleken dat dit vals geld betreft.
5.1.2.
Beoordeling door de rechtbank
Hoewel de bankbiljetten in de woning van de verdachte zijn aangetroffen en is gebleken dat deze bankbiljetten vals zijn, bevinden zich in het dossier geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de verdachte op het moment van het verkrijgen van deze bankbiljetten op de hoogte was van de valsheid daarvan of dat de verdachte het oogmerk had om deze bankbiljetten als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het ten laste gelegde onder 3.
De rechtbank zal de verdachte eveneens vrijspreken van het ten laste gelegde onder 4. Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van de inhoud van het procesdossier niet wettig en overtuigend worden bewezen dat er sprake is van voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet. Het enkele bezit van de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen is, ook in de bewuste combinatie van voorwerpen, daartoe onvoldoende.
5.1.3.
Conclusie
Het onder 3 en 4 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
5.2.
Bewijswaardering feiten 1, 2 en 5
5.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. De verdediging heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat de doorzoeking van de woning van de verdachte onrechtmatig is geweest en dat daarmee sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs. De verdachte had pillen en hasj voorhanden voor eigen gebruik en dat is niet strafwaardig, daarom zou hij niet veroordeeld mogen worden voor het bezit van drugs tot 30 gram. Verder heeft de verdachte geen wetenschap gehad van de aanwezigheid van een wapen in de woning. Hij heeft daarom ook geen beschikkingsmacht gehad over het wapen. Het DNA van de verdachte kan mogelijk op het wapen zijn terechtgekomen via de zak waarin het wapen was verpakt.
5.2.2.
Beoordeling door de rechtbank
Onrechtmatig verkregen bewijs?
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs als gevolg van een onrechtmatige doorzoeking. Onder 4 (ontvankelijkheid officier van justitie) is reeds overwogen dat de rechtbank geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de juistheid van het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal van de politie. Dit maakt dat de doorzoeking van de woning van de verdachte rechtmatig was en dat de bewijsmiddelen op een rechtmatige wijze zijn verkregen en dus kunnen worden gebruikt als bewijs.
Bewijswaardering
De rechtbank gaat op basis van de zich in het dossier bevindende stukken en hetgeen ter terechtzitting is verhandeld, uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 2 maart 2022 is tijdens een doorzoeking in de woning van de verdachte aan de [adres] een vuurwapen met bijbehorende munitie en een hoeveelheid MDMA, hennep en hasjiesj aangetroffen. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat de 49 gram hasj van hem is en dat dit bestemd was voor eigen gebruik. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat de pillen en de hennep voor eigen gebruik waren. Daarnaast heeft hij verklaard dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van een wapen. De rechtbank overweegt in dit kader het volgende.
Op grond van de uitgewerkte bewijsmiddelen in bijlage II komt de rechtbank tot bewezenverklaring van het onder 1 en 5 ten laste gelegde. Alhoewel de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat alleen de pillen en de hennep van hem waren, heeft hij eerder bij de politie ook verklaard dat de hasj van hem was. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaring die de verdachte bij de politie heeft afgelegd. Daar komt bij dat de hennep en de hasjiesj in/op een bureau zijn aangetroffen in een ruimte die door de verdachte werd gebruikt. De verdachte zal partieel worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde medeplegen, omdat hij heeft verklaard dat de drugs bestemd waren voor eigen gebruik en iets anders uit het dossier niet is gebleken.
Het onder 2 ten laste gelegde feit acht de rechtbank – ondanks de ontkennende verklaring van de verdachte – tevens wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat zowel de verdachte als [naam medeverdachte] (hierna: de medeverdachte) op het adres stond ingeschreven en dat de verdachte aanwezig was op het moment dat de doorzoeking plaatsvond. Voor een bewoner geldt dat hij in beginsel wordt geacht wetenschap te hebben van en beschikkingsmacht te hebben over de goederen die zich in de woning bevinden. Dat kan anders zijn onder bijzondere omstandigheden, maar daarvan is in het onderhavige geval niet gebleken. De verklaring van de verdachte dat hij niets heeft geweten van een vuurwapen in zijn woning, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Daartoe acht de rechtbank doorslaggevend dat de verdachte en de medeverdachte hebben verklaard dat zij samen in de woning verbleven. Daar komt bij dat – zo concludeert de rechtbank op grond van het NFI-rapport – het DNA van de verdachte en dat van de medeverdachte op het wapen zijn aangetroffen. De verklaring van de verdachte – dat zijn DNA daar mogelijk terecht is gekomen via de zak waarin het wapen was verpakt – acht de rechtbank onaannemelijk. Dit geldt temeer nu het DNA van de verdachte op zowel het patroonmagazijn van het wapen als op de ruwe delen is aangetroffen. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met een ander het vuurwapen en de bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad.
5.2.3.
Conclusie
Het onder 1, 2 en 5 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
5.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 5 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 2 maart 2022 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 4,1 gram, van een materiaal bevattende MDMA, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, ;
hij op 2 maart 2022 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander, , een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van
een pistool van het merk Baretta, model 9000S, kaliber 9 mm, envoor dit vuurwapen geschikte munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 van Categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten kogelpatronen, kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad;
hij op 2 maart 2022 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 49,1 gram, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), en 189,4 gram hennep, zijnde (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

6..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
2. medeplegen van het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
5. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8..Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen (categorie III) en munitie. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie levert in de maatschappij een onaanvaardbaar risico op, omdat het bezit van een vuurwapen maar al te gemakkelijk leidt tot het gebruik ervan. Vuurwapengeweld leidt regelmatig tot slachtoffers en zowel het gebruik als het voorhanden hebben van een wapen brengt ook gevoelens van onveiligheid teweeg in de samenleving. Dit betreft dus een ernstig feit en hiertegen dient, in het bijzonder uit oogpunt van generale preventie, streng te worden opgetreden.
De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van 4,1 gram MDMA, 189,4 gram hennep en 49,1 gram hasjiesj. Het is algemeen bekend dat het gebruik van verdovende middelen gevaar oplevert voor de volksgezondheid en dat dit direct en indirect een oorzaak is van vele vormen van criminaliteit. Door zijn handelen heeft de verdachte bijgedragen aan het in stand houden van de hieraan verwante maatschappelijke problemen.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 mei 2022, waaruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaar niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd en op de LOVS-oriëntatiepunten. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel, omdat sprake lijkt te zijn van een incident. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte een stok achter de deur als waarschuwing niet nodig.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 5 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. K.A. Baggerman, voorzitter,
en mrs. J. Montijn en I. Raterman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. de Graaf, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 juni 2022.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 maart 2022 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende MDMA zijnde MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
hij op of omstreeks 2 maart 2022 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander(en), althans alleen, (een) wapen(s) als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van
een pistool van het merk Baretta, model 9000S, kaliber 9 mm, en/of (voor dit vuurwapen geschikte) munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 van Categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten kogelpatronen, kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad;
hij op of omstreeks 2 maart 2022 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander(en), althans alleen, opzettelijk een groot hoeveelheid, althans een of meer bankbiljetten van 50,- euro en/of 20,- euro dat/die hij, verdachte, zelf heeft nagemaakt en/of vervalst en/of waarvan de valsheid en/of vervalsing hem, toen hij deze ontving bekend was met het oogmerk om deze als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven, in voorraad heeft gehad;
hij op of omstreeks 2 maart 2022 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen van MDMA, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, een of meer versnijdingsmiddelen en/of weegschaal en/of folie en/of lamineermachine, althans voorwerpen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit;
hij op of omstreeks 2 maart 2022 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 49,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties waren toegevoegd en/of ongeveer 189,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.