4.2.2.Beoordeling
Om tot een bewezenverklaring van witwassen te kunnen komen is vereist dat vast komt te staan dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Niet vereist is dat dit een specifiek aangeduid misdrijf betreft. Bewezen kan worden verklaard dat een geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is, zonder dat hier een rechtstreeks verband gelegd kan worden tussen het geldbedrag en een delict. Er zal vastgesteld dienen te worden of de door de officier van justitie aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien dit het geval is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag. De verklaring van de verdachte dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Als de verdachte een verklaring geeft over de herkomst van het geldbedrag, dan ligt het vervolgens op de weg van officier van justitie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geldbedrag. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geldbedrag waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
Vaststaat dat op verschillende in de tenlastelegging genoemde data geldoverdrachten hebben plaatsgevonden. Dit betrof veelal grote contante geldbedragen die door de verdachte, die optrad als geldkoerier, werden overgedragen aan een derde. Zowel de verdachte als de medeverdachte geniet een bijstandsuitkering en het is dan ook op voorhand onaannemelijk dat zij op legale wijze over dergelijke grote geldbedragen konden beschikken. Daarnaast blijkt uit het procesdossier dat de verdachten rondom de data en tijdstippen dat de geldoverdrachten plaats vonden in verhuld taalgebruik daarover (telefonisch) contact hadden met elkaar en dat telefoons werden gewisseld nadat de medeverdachte [naam medeverdachte 1] was aangehouden. De herkomst van het geld is onduidelijk. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat onder deze omstandigheden een vermoeden van witwassen kan worden aangenomen.
Van de verdachte mag onder die omstandigheden worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van dat geld. De verdachte heeft daarover verklaard dat hij van de medeverdachte had gehoord dat het handelsgeld betreft en dat het hier gaat om een vorm van (legaal) Hawala-bankieren.
Van de verdachte mag onder die omstandigheden worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van dat geld. Desgevraagd heeft verdachte daarover verklaard dat hij van de medeverdachte had gehoord dat de geldtransacties plaatsvonden in het kader van een vorm van (legaal) bankieren die past binnen de Syrische culturele context (Hawala-bankieren).
De vraag die beantwoord moet worden is of deze verklaring van de verdachte voldoende concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
De rechtbank stelt vast dat in het dossier aanwijzingen te vinden zijn die de stelling dat sprake is van Hawala-bankieren ondersteunen. De rechtbank wijst in dit verband onder andere op de tapgesprekken met en getuigenverklaringen van [naam 1] uit [plaatsnaam], die geld van haar familie in Irak heeft geleend, en de tapgesprekken met een zekere [naam 2], die – zo blijkt uit nader onderzoek – bij een bedrijf in de kassenbouw werkt dat klanten heeft in Oekraïne. Deze tapgesprekken en getuigenverklaringen maken onderdeel uit van het dossier. Deze transacties zijn naar het oordeel van de rechtbank niet noodzakelijkerwijs als illegaal aan te merken. Overigens zijn deze transacties ook niet ten laste gelegd.
Voor wat betreft de ten laste gelegde 53.000 euro, aangetroffen bij de medeverdachte [naam medeverdachte 1] bij diens aanhouding, kan een legale herkomst ook niet worden uitgesloten. Ten aanzien van dit bedrag is een verklaring gekomen die door de officier van justitie is geverifieerd. [naam medeverdachte 1] is bij vonnis van heden van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken.
Ten aanzien van de ten laste gelegde 350.000 euro die door de verdachte [naam verdachte], in opdracht van de medeverdachte [naam medeverdachte 2], is geleverd overweegt de rechtbank het volgende. De getuige [naam getuige] heeft verklaard dat hij dit bedrag van een vriend zou hebben geleend als startkapitaal voor een autohandel. [naam getuige] noemt in die verklaring de naam van die vriend en ook diens telefoonnummer.
De rechtbank constateert dat deze verklaring voor de herkomst van het geld niet nader is onderzocht. Van het openbaar ministerie had mogen worden verwacht dat nader onderzoek zou worden gedaan naar deze verklaring. Nu dit niet is gebeurd, kan voor dit geldbedrag niet de conclusie gelden dat het niet anders kan zijn dan dat deze contante geldbedragen van enig misdrijf afkomstig zijn.
De verdachte dient daarom van de onderdelen van de tenlastelegging die zien op de bedragen van 350.000 euro en 53.000 euro te worden vrijgesproken.
Voor de overige op de tenlastelegging genoemde transacties is door de verdachte geen afdoende verklaring gegeven. De enkele stelling van de verdediging dat het legaal handelsgeld betreft in het kader van Hawala-bankieren, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concreet en niet verifieerbaar.
De rechtbank neemt in aanmerking dat verdachte heeft erkend dat hij – in opdracht van de medeverdachte – geldoverdrachten uitvoerde, maar dat hij niet wist wat de herkomst van het geld was, noch de personen kende aan wie hij, de koerier, in opdracht van de medeverdachte het geld moest afdragen, dat die afdrachten geschiedden op hem onbekende adressen op de openbare weg en na telefoon- of chatgesprekken waarin het geld werd aangeduid met ‘het’ en dat er overigens geen nadere verklaring is gekomen. In het licht van die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de tenlastegelegde overdrachten van geldbedragen (anders dan de hiervoor besproken 53.000 en 350.000 euro) een legale herkomst hebben en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat de in de hieronder beschreven bewezenverklaring aangeduide geldbedragen middellijk of onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat de verdachte dit ook wist.
Gelet op de hoeveelheid illegale transacties, de daarmee gemoeide bedragen en de periode van bijna drie maanden waarin deze hebben plaatsgevonden is de rechtbank tevens van oordeel dat sprake is van gewoontewitwassen.