In de zaak met parketnummer 10/306686-20 heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 juli 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder wederrechtelijke vrijheidsberoving, bedreiging, mishandeling en diefstal in vereniging. De rechtbank heeft de zaak behandeld in tegenspraak, waarbij het onderzoek op de terechtzittingen plaatsvond op 20 juni 2022 en 15 juli 2022. De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor enkele ten laste gelegde feiten, maar heeft ook bewezenverklaring van andere feiten geëist, met een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk.
De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever als fundament voor de beoordeling van de zaak genomen, maar heeft vastgesteld dat deze verklaringen inconsistent en onbetrouwbaar zijn. De aangever heeft tegenstrijdigheden in zijn verklaringen vertoond en zijn geloofwaardigheid is verder aangetast door een getuigenverklaring die suggereert dat hij zijn verklaring tegen betaling zou willen wijzigen. Hierdoor heeft de rechtbank geconcludeerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om de verdachte te veroordelen voor de ten laste gelegde feiten.
De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, omdat de verklaringen van de aangever niet bruikbaar waren voor het bewijs. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de verdachte van de ten laste gelegde feiten is vrijgesproken. De rechtbank heeft de kosten van de benadeelde partij op nihil begroot, aangezien er geen inhoudelijke beslissing is genomen over de gevorderde schadevergoeding.