ECLI:NL:RBROT:2022:6570

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 juli 2022
Publicatiedatum
8 augustus 2022
Zaaknummer
9772012 \ CV EXPL 22-9703
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in vrijwaringsincident tussen ING Bank N.V. en gedaagde

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, heeft de kantonrechter op 8 juli 2022 uitspraak gedaan in een vrijwaringsincident. De eiseres, ING Bank N.V., gevestigd te Amsterdam, heeft in de hoofdzaak de gedaagde aangesproken tot betaling van een bedrag van € 8.321,36, dat voortvloeit uit een frauduleuze transactie op de rekening van de gedaagde. ING stelt dat de gedaagde ongerechtvaardigd is verrijkt door het ontvangen van bedragen die niet rechtmatig waren, en baseert haar vordering op verschillende juridische gronden, waaronder ongerechtvaardigde verrijking en onverschuldigde betaling. De gedaagde heeft in het incident verzocht om een derde, genaamd [naam], in vrijwaring op te roepen, omdat deze persoon volgens de gedaagde verantwoordelijk zou zijn voor de frauduleuze handelingen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat er voldoende gronden zijn voor de oproeping in vrijwaring en heeft deze vordering toegewezen. Tevens zijn de proceskosten in het incident gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De zaak is verwezen naar een rolzitting voor verdere behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9772012 \ CV EXPL 22-9703
datum uitspraak: 8 juli 2022
Vonnis in incident van de kantonrechter
in de zaak van
ING Bank N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
gemachtigde: mr. T.J.P Jager te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde]
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
gemachtigde: mr. P.A. Visser.
De partijen worden hierna ‘ING’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 16 maart 2022, met producties 1 tot en met 23;
  • de conclusie van antwoord in het vrijwaringsincident, met 1 productie;
  • de akte in het vrijwaringsincident, van de zijde van ING.
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis in het incident bepaald op vandaag.

2..Het geschil in de hoofdzaak

2.1.
ING eist samengevat:
  • [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 8.321,36 met rente aan hoofdsom en € 791,07 aan buitengerechtelijke incassokosten;
  • [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten en nakosten met rente;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.2.
ING baseert haar eis op het volgende. Op 19 oktober 2019 zijn diverse bedragen met een totaalbedrag van € 10.001,29 op de rekening van [gedaagde] bijgeschreven, waarna dit totaalbedrag vervolgens direct is opgenomen. Nadat voornoemd handelen is aangemerkt als fraude, heeft ING de gedupeerde rekeninghouder van wiens rekening dit bedrag was afgeschreven schadeloos gesteld door het bedrag aan de gedupeerde rekeninghouder terug te storten. Na verrekening/veiligstelling resteert een bedrag van € 8.321,36 (€ 10.001,29 minus € 1.691,43). ING stelt dat primair sprake is van ongerechtvaardigde verrijking (artikel 6:212 BW), subsidiair van onverschuldigde betaling (artikel 6:203 lid 1 en 2 BW) en meer subsidiair van een onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW). Daar komt bij dat [gedaagde] ingevolge artikel 2 van de van toepassing Algemene voorwaarden en Girovoorwaarden geen oneigenlijk gebruik van diensten en producten van ING mag (laten) maken. [gedaagde] is gehouden het bedrag van € 8.321,36 aan ING te voldoen. Ondanks sommatie daartoe is [gedaagde] in gebreke gebleven met betaling en daarom is zij in verzuim. Op grond van artikel 6:119 BW is over de hoofdsom wettelijke rente verschuldigd vanaf 2 december 2020. Tenslotte dient [gedaagde] de proceskosten en nakosten te voldoen, vermeerderd met wettelijke rente.

3..Het geschil in het incident

3.1.
[eiseres] heeft vóór alle weren bij wege van incident verzocht haar toe te staan om [naam] (hierna: [naam]) in vrijwaring op te roepen.
3.2.
Daartoe heeft zij het volgende aangevoerd. [eiseres] heeft op 19 november 2019 geen betalingen gedaan. Kennelijk heeft [naam], met wie [eiseres] destijds een relatie heeft gehad, ontdekt wat haar pincode is en op de betreffende dag met de rekening van [eiseres] betalingen verricht. Volgens [eiseres] heeft [naam] onrechtmatig jegens haar gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW. Het nadeel wat [eiseres] mogelijkerwijs zou leiden, moet niet zij maar [naam] lijden.
3.3.
ING refereert zich aan het oordeel van de kantonrechter.

4..De beoordeling in het incident

4.1.
De incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring is tijdig en vóór alle weren genomen. Ingevolge artikel 210 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de gedaagde iemand in vrijwaring oproepen indien hij meent hiertoe gronden te hebben. Voldoende is dat de gedaagde in de hoofdzaak genoegzaam stelt dat tussen hem en de derde een rechtsverhouding bestaat krachtens welke de derde verplicht is de nadelige gevolgen van een veroordeling van gedaagde in de hoofdzaak te dragen.
4.2.
Gelet op de onweersproken stellingen van [gedaagde] is de kantonrechter van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat er sprake is van een rechtsverhouding tussen [gedaagde] en [naam] die voor [naam] een verplichting tot vrijwaring meebrengt. De incidentele vordering wordt daarom toegewezen op de wijze zoals in de beslissing van dit vonnis is bepaald.
4.3.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan in het incident geen van partijen als de in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd. Daarom worden de proceskosten in het incident gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De kantonrechter:
in het incident
5.1.
staat [eiseres] toe om [naam] in vrijwaring op te roepen en verwijst de zaak ten behoeve van die oproeping naar de rolzitting van
donderdag 4 augustus 2022 om 14.30 uur;
5.2.
compenseert de kosten van het incident, zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak
5.3.
bepaalt dat [gedaagde] op de rolzitting van
donderdag 4 augustus 2022 om 14.30 uureen conclusie van antwoord in de hoofdzaak mag nemen;
5.4.
wijst [gedaagde] erop dat de conclusie uiterlijk de dag vóór de genoemde rolzitting om 12.00 uur (in tweevoud) op de griffie moet zijn ontvangen. Het processtuk kan ook nog op de rolzitting zelf worden ingediend, maar dan moet rekening worden gehouden met een wachttijd;
5.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.L.M. van der Wildt en in het openbaar uitgesproken.
[46009]