ECLI:NL:RBROT:2022:6569

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
8 augustus 2022
Zaaknummer
9753132 \ VZ VERZ 22-2791
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wisselbeschikking inzake arbeidsovereenkomst en mediationtraject

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, is op 7 juli 2022 een beschikking gegeven in een verzoekschriftprocedure. Het verzoekschrift, ingediend door [verzoeker] op 16 maart 2022, betreft de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen is beëindigd. [verzoeker] verzoekt primair om een verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst niet is beëindigd en subsidiair om de vernietiging van een mogelijke opzegging. Daarnaast vraagt [verzoeker] om veroordeling van [gedaagden] tot toelating tot de bedongen arbeid, betaling van achterstallig loon en verstrekking van salaris-specificaties.

Tijdens de mondelinge behandeling op 6 juli 2022 is vastgesteld dat de primaire verzoeken van [verzoeker] niet op de juiste wijze zijn ingeleid, aangezien deze vorderingen bij dagvaarding moeten worden ingesteld volgens artikel 78 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De kantonrechter heeft geoordeeld dat [verzoeker] een verkeerd processtuk heeft gebruikt en heeft besloten dat de procedure moet worden voortgezet volgens de regels van de dagvaardingsprocedure. Tevens is afgesproken dat de procedure wordt geschorst in afwachting van de uitkomst van een mediationtraject, waartoe partijen hebben ingestemd.

De kantonrechter heeft de zaak verwezen naar de rolzitting op 29 september 2022, waar [verzoeker] de gelegenheid krijgt om haar stellingen aan te passen aan de dagvaardingsprocedure. De beschikking is gegeven door mr. A.J.L.M. van der Wildt en uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9753132 \ VZ VERZ 22-2791
uitspraak: 7 juli 2022
beschikking ex artikel 69 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter,
zitting houdende te Rotterdam
in de zaak van
[verzoeker],
Wonende te [woonplaats verzoeker],
verzoekster,
gemachtigde: mr. F. Özer te Rotterdam,
tegen

1..[verweerder 1],

gevestigd te [vestigingsplaats verweerder 1],
2. [verweerder 2],
wonende te [woonplaats verweerder 2],
3. [verweerder 3],
gevestigd te [woonplaats verweerder 3],
verweerders,
mr. G. Sarier te Dordrecht.
Partijen worden hierna ‘[verzoeker]’ en ‘[gedaagden]’ genoemd.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Op 18 maart 2022 is op de griffie van deze rechtbank een op 16 maart 222 gedateerd verzoekschrift, met producties, van [verzoeker] ontvangen.
1.2.
De kantonrechter heeft een mondelinge behandeling bepaald op 27 mei 2022.
1.3.
Nadat de voormalig gemachtigde van [gedaagden] zich op 18 mei 2022 heeft onttrokken, heeft mr. Sarier zich op 25 mei 2022 namens [gedaagden] gesteld en verzocht om uitstel van de mondelinge behandeling.
1.4.
De kantonrechter heeft op 1 juni 2022 een nieuwe mondelinge behandeling bepaald.
1.5.
Op 29 juni 2022 is op de griffie van deze rechtbank een op 28 juni 2022 gedateerd verweerschrift, tevens houdende zelfstandige nevenverzoeken, met producties, van [gedaagden] ontvangen.
1.6.
Op 6 juli 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken.
1.7.
De kantonrechter heeft de uitspraak van de beschikking bepaald op heden.

2..Het verzoek en de beoordeling daarvan

2.1.
Vooropgesteld wordt dat de kantonrechter op grond van artikel 69 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) verplicht is om, ook zonder een daartoe strekkend verweer, te onderzoeken of de procedure met het juiste procesinleidend stuk aanhangig is gemaakt. Als de kantonrechter vervolgens constateert dat de zaak op het verkeerde ‘spoor’ zit, moet hij de wissel omzetten en er zorg voor dragen dat de procedure wordt doorgeleid naar het juiste spoor. Op grond van artikel 261 lid 2 Rv worden de zaken ten aanzien waarvan dit uit de wet voortvloeit met een verzoekschrift ingeleid. Alle overige zaken worden bij dagvaarding ingeleid (artikel 78 Rv).
2.2.
[verzoeker] heeft in haar verzoekschrift de kantonrechter (kort gezegd) primair voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet is beëindigd en subsidiair, voor het geval de mededeling op de kort geding zitting van 20 januari 2022 als een opzegging kan worden aangemerkt, de opzegging van de arbeidsovereenkomst te vernietigen. Voorts is zowel primair als subsidiair verzocht [gedaagden] (hoofdelijk) te veroordelen tot toelating van [verzoeker] de bedongen arbeid te hervatten op straffe van verbeurte van een dwangsom, tot betaling van achterstallig loon over de periode van maart 2020 tot en met december 2020 en van maart 2021 tot en met december 2021, tot betaling van het loon vanaf januari 2022, tot betaling van de wettelijke verhoging en de wettelijke rente en tot verstrekking van deugdelijke bruto-nettosalaris-specificaties op straffe van verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten.
2.3.
Zoals tijdens de mondelinge behandeling op 6 juli 2022 met partijen is besproken, betreft hetgeen [verzoeker] in ieder geval primair heeft verzocht geen vordering op grond van het bepaalde in Afdeling 9, Titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. De primaire verzoeken van [verzoeker] betreffen immers – kort gezegd – een verklaring voor recht, loonvorderingen en bruto-nettosalarisspecificaties. Ingevolge het bepaalde in artikel 78 Rv dienen deze bij exploot van dagvaarding te worden ingesteld. De subsidiaire grondslag is voorwaardelijk ingesteld maar naar het voorlopig oordeel is de voorwaarde niet vervuld. De tegenverzoeken – voor zover al relevant voor de aard van de procedure – zijn ook alle vorderingen die niet bij verzoekschrift kunnen worden ingesteld
2.4.
[verzoeker] heeft dan ook een verkeerd inleidend processtuk gebruikt. De kantonrechter zal hierna, gelet op het bepaalde in artikel 69 Rv, bevelen dat de onderhavige zaak wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure, een en ander zoals hierna vermeld.
2.5.
Omdat partijen tijdens de mondelinge behandeling op 6 juli 2022 hebben ingestemd met het starten van een mediationtraject, zal de procedure op de hieronder vermelde rolzitting worden geschorst in afwachting van de uitkomst van het mediationtraject.
2.6.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3..De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
beveelt dat de procedure in de stand waarin deze zich bevindt zal worden voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure;
3.2.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
donderdag 29 september 2022 om 14.30 uurteneinde [verzoeker] de gelegenheid te bieden om haar stellingen zo nodig aan de op de dagvaardingsprocedure toepasselijke procesregels aan te passen;
3.3.
bepaalt reeds nu voor alsdan dat de procedure op de vermelde rolzitting zal worden geschorst in afwachting van de uitkomst van de mediation;
3.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J.L.M. van der Wildt en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
[46009]