ECLI:NL:RBROT:2022:6567

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 juli 2022
Publicatiedatum
8 augustus 2022
Zaaknummer
10-317391-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval door onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag van een buschauffeur met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

Op 22 juli 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een buschauffeur die op 29 mei 2020 betrokken was bij een verkeersongeval in Hellevoetsluis. De verdachte reed door een rood verkeerslicht op een onoverzichtelijke kruising, wat resulteerde in een aanrijding met een personenauto. De bijrijder van de betrokken auto liep zwaar lichamelijk letsel op, waaronder ribbreuken en een borstbeenbreuk. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend had gereden, wat leidde tot de conclusie dat hij schuld had aan het ongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De officier van justitie had een taakstraf van 160 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 1 jaar geëist, maar de rechtbank legde een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 9 maanden op, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij als beroepschauffeur al negatieve gevolgen had ondervonden van het ongeval, zoals ontslag.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-317391-20
Datum uitspraak: 22 juli 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte],
raadsman mr. T. van Nimwegen, advocaat te Tilburg.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 22 juli 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.A.A. Smetsers heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar .

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. Gelet op de feiten en omstandigheden kan worden gesproken van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). De tekortkomingen van verdachte zijn in onderling verband bezien zodanig dat kan worden gesproken van ernstige mate van schuld.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte schuld heeft aan het ongeval in de zin van artikel 6 WVW. Verdachte heeft naast het door rood rijden geen op zichzelf staande fouten gemaakt. Verdachte kan worden verweten dat hij onvoldoende oplettend is geweest, maar niet in zodanige mate dat hij aanmerkelijke schuld heeft aan het ongeval.
Subsidiair meent de verdediging dat in elk geval geen sprake is van een ernstige mate van schuld aan het ontstaan van het ongeval, maar dat
hoogstenssprake is van aanmerkelijke schuld van verdachte aan het ongeval.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.1.3.
Beoordeling
Voor een bewezenverklaring van artikel 6 WVW is vereist dat vast komt te staan dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen in het verkeer dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval plaatsvindt. Of sprake is van schuld hangt af van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat sprake is van schuld kan niet zonder meer uit de ernst van de gevolgen van een ongeval worden afgeleid. Ook behoeft een beperkte, tijdelijke onoplettendheid in het verkeer nog geen schuld op te leveren. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in het geval van (tenminste) een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid/onoplettendheid. Om een zeer, dan wel aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid/onoplettendheid vast te stellen, dient de rechtbank te kijken naar alle vaststaande feiten en omstandigheden van het geval.
Vast staat dat op 29 mei 2020 een verkeersongeval heeft plaatsgevonden op de kruising van de Kanaalweg Oostzijde en de Voltaweg in Hellevoetsluis. De verdachte, een buschauffeur, bestuurde een lijnbus en reed door rood licht de kruising op. Hij botste vervolgens tegen een Audi A5 die op dat moment werd bestuurd door [naam 1]. Als gevolg van deze aanrijding heeft de bijrijder/inzittende van de Audi, [naam 2], zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
Uit de verkeersongevallenanalyse blijkt dat het zicht tussen de verdachte en de bestuurder van de Audi nagenoeg volledig werd belemmerd door de hoge brugleuning van de Brabersebrug. Men heeft elkaar niet kunnen zien naderen en hebben elkaar pas zeer kort voor het oprijden van het kruispunt kunnen waarnemen. De verdachte passeerde het kruispunt met de stopstreep terwijl het voor hem geldende verkeerslicht al minimaal 9 minuten rood licht uitstraalde. De bestuurder van de Audi passeerde het kruispunt met de stopstreep terwijl het voor hem geldende verkeerslicht minimaal 7 seconden groen licht uitstraalde. Na het negeren van het rode licht is verdachte tegen de rechterzijde van de Audi gebotst.
De verdachte heeft op zitting verklaard dat hij als buschauffeur dagelijks op de Kanaalweg Oostzijde reed, dat hij met ongeveer 40 km/u uit de bocht kwam en het gas losliet toen hij het verkeerslicht op rood zag staan. Daarbij heeft de verdachte verklaard dat wanneer hij dit verkeerslicht nadert het verkeerslicht meestal op groen schiet. Op de dag van het ongeval zag hij het verkeerslicht niet op groen springen en hij reed toen al remmend door het rode verkeerslicht.
De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij als beroepschauffeur – die bovendien zeer goed bekend was met de onoverzichtelijke situatie op die kruising – met een aanzienlijk (rest) snelheid de kruising is opgereden terwijl het verkeerslicht op rood stond. De rechtbank is van oordeel dat iedere automobilist, maar zeker een beroepschauffeur moet anticiperen op rood licht (en dus: stoppen) en in zijn rijgedrag niet mag verwachten “dat het licht wel op tijd op groen zal springen”. En al helemaal niet op een zeer onoverzichtelijke kruising als die waar het ongeval is gebeurd.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte
aanmerkelijkonvoorzichtig en onoplettend heeft gereden. Daardoor heeft de verdachte een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval als bedoeld in artikel 6 WVW veroorzaakt, als gevolg waarvan de bijrijder/inzittende van de Audi, en dat is [naam 2] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Dit alles maakt dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zal worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 29 mei 2020 te Hellevoetsluis als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (lijnbus), daarmede rijdende over de weg, de kruising de Kanaalweg Oostzijde en de Voltaweg zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk, onvoorzichtig en onoplettend, welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
-in strijd met een voor hem, verdachte, rood licht uitstralend verkeerslicht bovengenoemde kruising is opgereden en
-niet is doorgereden tot de voor hem geldende haaientanden op het wegdek en
-(aldus rijdende) onvoldoende zicht heeft gehad op het voor hem van links komende verkeer dat die kruising naderde en
-ondanks dat hij die kruising niet geheel kon overzien die kruising is opgereden en
-zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij zijn voertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was en
-(aldus rijdende) niet (tijdig) heeft opgemerkt dat de bestuurder van een personenauto genaamd [naam 1], die kruising inmiddels (terwijl het verkeerslicht voor die bestuurder groen licht uitstraalde) was opgereden en
-die [naam 1] niet heeft laten voorgaan en
-(vervolgens) in aanrijding is gekomen met die [naam 1],
waardoor een ander (genaamd
[naam 2]) zwaar lichamelijk letsel, te weten 3 ribbreuken waarvoor operatief vastzetten, borstbeenbreuk, sleutelbeenbreuken rechts, lekke long rechts werd toegebracht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straffen

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft als bestuurder van een lijnbus, dus als professioneel verkeersdeelnemer, aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gereden, waardoor hij een aanrijding met een personenauto heeft veroorzaakt. Als gevolg daarvan heeft één van de inzittenden van de personenauto zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
De rechtbank heeft in een uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 juni 2022 gezien dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Bij het bepalen van de straffen is aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze oriëntatiepunten nemen in geval van het veroorzaken van een verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel als gevolg van een aanmerkelijke verkeersfout tot uitgangspunt een taakstraf van 120 uren en een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen gedurende zes maanden.
In beginsel is een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen ook in deze strafzaak passend. De rechtbank houdt in het voordeel van de verdachte rekening met het feit dat de verdachte al de nodige negatieve consequenties heeft ondervonden van het ongeval. De verdachte is ontslagen door het vervoersbedrijf. Ook in zijn nieuwe baan is hij afhankelijk van zijn rijbewijs. Gelet daarop komt de rechtbank wat lager uit dat de eis van de officier van justitie. Dat hangt ook samen met het (beperkt) overschrijden van de redelijke termijn. Deze termijn is aangevangen op 29 mei 2020 en tussen die datum en de datum van het vonnis ligt een periode van twee jaar en twee maanden. Omdat deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient die (beperkt) gecompenseerd te worden in de strafmaat.
Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 120 uren en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 9 maanden passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 117,70 aan materiële schade, een nader te bepalen vergoeding aan immateriële schade (voor whiplashklachten) en een vergoeding van € 480,87 aan proceskosten.
Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 117,70, vermeerderd met de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en toewijzing van de proceskosten conform het liquidatietarief. Ten aanzien van het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, omdat de benadeelde partij de voormalige werkgever van verdachte aansprakelijk had moeten stellen voor de schade. Er is bovendien nader onderzoek nodig om te komen tot een causaal verband tussen de gedraging van verdachte en de schade. Dat levert een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Subsidiair dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Beoordeling
Aan de benadeelde partij is mogelijk door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks (materiële) schade toegebracht. Gelet op de betwisting van de vordering en het causaliteitsvraagstuk (i.e. neerkomend op: mogelijke gevolgen van een later ongeval van benadeelde partij) levert de verdere behandeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij en haar vordering een nader onderzoek en een grondige beoordeling verdienen. Om die redenen zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan nog wel bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
9 (negen) maanden;
bepaalt dat deze ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
verklaart
de benadeelde partij [naam benadeelde]niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. M.J.M. van Beckhoven en M. Bakhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Dere, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 29 mei 2020 te Hellevoetsluis als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (lijnbus), daarmede rijdende over de weg, de kruising de Kanaalweg Oostzijde en de Voltaweg zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
-in strijd met een voor hem, verdachte, rood licht uitstralend verkeerslicht bovengenoemde kruising is opgereden en/of
-niet is doorgereden tot de voor hem geldende haaientanden op het wegdek en/of
-(aldus rijdende) niet of onvoldoende zicht heeft gehad op het voor hem van links komende verkeer dat die kruising naderde en/of
-ondanks dat hij die kruising niet geheel kon overzien die kruising is opgereden en/of
-zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij zijn voertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
-(aldus rijdende) niet (tijdig) heeft opgemerkt dat de bestuurder van een personenauto genaamd [naam 1], die kruising inmiddels (terwijl het verkeerslicht voor die bestuurder groen licht uitstraalde) was opgereden en/of
-die [naam 1] niet heeft laten voorgaan en/of
-(vervolgens) in botsing of aanrijding is gekomen met die [naam 1],
waardoor een ander (genaamd [naam 2]) zwaar lichamelijk letsel, te weten 3 ribbreuken waarvoor operatief vastzetten, borstbeenbreuk, sleutelbeenbreuken rechts, lekke long rechts, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
( art 6 Wegenverkeerswet 1994 )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 mei 2020 te Hellevoetsluis
als bestuurder van een voertuig (lijnbus), daarmee rijdende op de weg, op de kruising gevormd door de voor het openbaar verkeer openstaande wegen, de Kanaalweg Oostzijde en de Voltaweg, althans op één van deze wegen, welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
-in strijd met een voor hem, verdachte, rood licht uitstralend verkeerslicht bovengenoemde kruising is opgereden en/of
-niet is doorgereden tot de voor hem geldende haaientanden op het wegdek en/of
-(aldus rijdende) niet of onvoldoende zicht heeft gehad op het voor hem van links komende verkeer dat die kruising naderde en/of
-ondanks dat hij die kruising niet geheel kon overzien die kruising is opgereden en/of
-zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij zijn voertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
-(aldus rijdende) niet (tijdig) heeft opgemerkt dat de bestuurder van een personenauto genaamd [naam 1], die kruising inmiddels (terwijl het verkeerslicht voor die bestuurder groen licht uitstraalde) was opgereden en/of
-die [naam 1] niet heeft laten voorgaan en/of
-(vervolgens) in botsing of aanrijding is gekomen met die [naam 1],
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )