ECLI:NL:RBROT:2022:6566

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 juli 2022
Publicatiedatum
8 augustus 2022
Zaaknummer
10-322811-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met lichamelijk letsel door roekeloos rijgedrag

Op 22 juli 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 19 december 2020 betrokken was bij een verkeersongeval. De verdachte, een beginnende bestuurder, reed met een aanmerkelijk hogere snelheid dan toegestaan op de Galileïstraat in Rotterdam. Bij het naderen van een rotonde verloor hij de controle over zijn voertuig, een BMW, en vloog over de rotonde. De bijrijder, die in de auto zat, werd uit het voertuig geslingerd en liep daarbij lichamelijk letsel op, waaronder gebroken nekwervels. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich zodanig onvoorzichtig en onachtzaam heeft gedragen dat dit leidde tot het ongeval, en dat hij daarmee schuld had aan het ontstaan van het letsel van de bijrijder.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van vier maanden geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van twee maanden op, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de verdachte voor een jaar de bevoegdheid ontzegd om motorrijtuigen te besturen, met aftrek van de tijd waarin zijn rijbewijs al was ingevorderd. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die kort na het behalen van zijn rijbewijs betrokken was bij dit ernstige ongeval. De rechtbank benadrukte dat het ongeval veel ernstiger had kunnen aflopen en dat de verdachte een voorbeeldfunctie heeft als verkeersdeelnemer.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-322811-20
Datum uitspraak: 22 juli 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
in deze zaak domicilie kiezende te [adres ], het kantooradres van zijn raadsman mr. H. Akbaba,
gemachtigd raadsman mr. H. Akbaba, advocaat te Breda.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 22 juli 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.A.A. Smetsers heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaren, met aftrek van de tijd waarin het rijbewijs al ingevorderd en ingehouden is geweest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Ook is er geen sprake van zwaar lichamelijk letsel.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde (artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994) heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.1.2.
Beoordeling
Voor een bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) is vereist dat vast komt te staan dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen in het verkeer dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval plaatsvindt. Of sprake is van schuld hangt af van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat sprake is van schuld kan niet zonder meer uit de ernst van de gevolgen van een ongeval worden afgeleid. Ook behoeft een beperkte, tijdelijke onoplettendheid in het verkeer nog geen schuld op te leveren. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in het geval van (tenminste) een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Om een zeer grote, dan wel aanmerkelijke mate, van verwijtbare onvoorzichtigheid vast te kunnen stellen, dient de rechtbank te kijken naar alle vaststaande feiten en omstandigheden van het geval.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 19 december 2020 een verkeersongeval heeft plaatsgevonden op de rotonde van de Galileïstraat en de Marconistraat te Rotterdam. De verdachte reed – met een snelheid die veel hoger was dan ter plaatse toegestaan en verantwoord was – in een BMW op de Galileïstraat, gaande in de richting van de Marconistraat, en heeft ter hoogte van de rotonde de controle over de BMW verloren. De BMW is los gekomen van het wegdek en over het middengedeelte van de rotonde heen gevlogen. Aan de andere zijde van de rotonde is de BMW op de zijkant op het wegdek tot stilstand gekomen. Hierbij is de BMW tegen een gasverdeelkast gebotst en een kunstwerk geraakt. Als gevolg van het ongeval heeft de bijrijder van de BMW, [naam], lichamelijk letsel opgelopen, namelijk twee gebroken nekwervels.
Het hierboven kort omschreven rijgedrag van de verdachte is
zeeronvoorzichtig en onachtzaam geweest. De verdachte heeft dan ook schuld aan het ongeval als bedoeld in artikel 6 WVW.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank niet bewezen dat de bijrijder zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen bij het ongeval. De breuken zijn zonder operatief ingrijpen volledig genezen doordat de bijrijder enkele maanden een nekkraag heeft gedragen. Dit letsel en de verdere bijkomende klachten zijn wel zodanig dat het hier gaat om zodanig letsel dat daaruit gedurende enkele maanden verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Het primair ten laste gelegde feit is dus in die vorm wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op of omstreeks 19 december 2020 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig roekeloos en/of zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Galileïstraat,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
-met een zeer hoge snelheid, in ieder geval met een (veel) hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 km/u heeft gereden en/of
-bij het naderen van een rotonde met die (veel) te hoge snelheid is blijven rijden en/of
-(aldus rijdende) niet het verloop van die rotonde (een bocht naar rechts) heeft kunnen volgen en/of
-de controle over het voertuig is verloren en/of
-(vervolgens) rechtdoor over die verhoogde rotonde is gereden,
waardoor (achtereenvolgens):
-dat voertuig los is gekomen van het wegdek en/of werd gelanceerd en/of
-aan de overzijde van die rotonde een gasverdeelkast werd beschadigd waarbij een gaslek is ontstaan en/of een kunstwerk werd beschadigd en/of
-dat voertuig op de zijkant tot stilstand is gekomen en/of
-de in dat voertuig zittende passagier, genaamd [naam], uit het voertuig werd geslingerd,
als gevolg waarvan die [naam] zwaar lichamelijk letsel (te weten gebroken nekwervels), of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
zulks terwijl hij, verdachte, kort vóór en/of tijdens het rijden gebruik heeft gemaakt van een mobiele telefoon.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straffen

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft als beginnende bestuurder – hij was minder dan een maand in het bezit van een rijbewijs – van een personenauto zeer onvoorzichtig en onachtzaam gereden, waardoor hij een ernstig verkeersongeval heeft veroorzaakt. Hij reed met een snelheid die veel hoger was dan ter plaatse toegestaan en verantwoord was, is de controle over zijn auto kwijtgeraakt en is vervolgens over de rotonde heen gevlogen waarbij een gasverdeelkast en een kunstwerk zijn geraakt en beschadigd. Als gevolg van het ongeval heeft de bijrijder lichamelijk letsel opgelopen. Het ongeval had voor de bijrijder veel ernstiger kunnen aflopen.
De rechtbank heeft in een uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 juni 2022 gezien dat de verdachte éénmaal is veroordeeld voor het rijden zonder rijbewijs.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf en een rijontzegging. Bij het bepalen van de straffen is aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze oriëntatiepunten nemen in geval van het veroorzaken van een verkeersongeval met lichamelijk letsel als gevolg van een zeer hoge mate van schuld tot uitgangspunt een gevangenisstraf van 2 maanden en een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen gedurende 1 jaar.
Omdat de verdachte inmiddels in Duitsland verblijft en daar ook werkt, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe om er voor te zorgen dat de verdachte in de toekomst niet opnieuw strafbare feiten zal plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
1 (één) maand niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
1 (één) jaar;
bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de duur van de invordering en inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. M.J.M. van Beckhoven en M. Bakhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Dere, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 19 december 2020 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig roekeloos en/of zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Galileïstraat,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
-met een zeer hoge snelheid, in ieder geval met een (veel) hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 km/u heeft gereden en/of
-bij het naderen van een rotonde met die (veel) te hoge snelheid is blijven rijden en/of
-(aldus rijdende) niet het verloop van die rotonde (een bocht naar rechts) heeft kunnen volgen en/of
-de controle over het voertuig is verloren en/of
-(vervolgens) rechtdoor over die verhoogde rotonde is gereden,
waardoor (achtereenvolgens):
-dat voertuig los is gekomen van het wegdek en/of werd gelanceerd en/of
-aan de overzijde van die rotonde een gasverdeelkast werd beschadigd waarbij een gaslek is ontstaan en/of een kunstwerk werd beschadigd en/of
-dat voertuig op de zijkant tot stilstand is gekomen en/of
-de in dat voertuig zittende passagier, genaamd [naam], uit het voertuig werd geslingerd,
als gevolg waarvan die [naam] zwaar lichamelijk letsel (te weten gebroken nekwervels), of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
zulks terwijl hij, verdachte, kort vóór en/of tijdens het rijden gebruik heeft gemaakt van een mobiele telefoon;
( art 6 Wegenverkeerswet 1994 )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 december 2020 te Rotterdam,
als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Galileïstraat, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd, welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
-met een zeer hoge snelheid, in ieder geval met een (veel) hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 km/u heeft gereden en/of
-bij het naderen van een rotonde met die (veel) te hoge snelheid is blijven rijden en/of
-(aldus rijdende) niet het verloop van die rotonde (een bocht naar rechts) heeft kunnen volgen en/of
-de controle over het voertuig is verloren en/of
-(vervolgens) rechtdoor over die verhoogde rotonde is gereden,
waardoor (achtereenvolgens):
-dat voertuig los is gekomen van het wegdek en/of werd gelanceerd en/of
-aan de overzijde van die rotonde een gasverdeelkast werd beschadigd waarbij een gaslek is ontstaan en/of een kunstwerk werd beschadigd en/of
-dat voertuig op de zijkant tot stilstand is gekomen en/of
-de in dat voertuig zittende passagier uit het voertuig werd geslingerd;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )