ECLI:NL:RBROT:2022:6562

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 juli 2022
Publicatiedatum
8 augustus 2022
Zaaknummer
10/152221-21 en 10/202619-21 vordering TUL VV: 10/137903-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling, mishandeling, bedreigingen en vernielingen met verwerping van noodweer(exces)

Op 14 juli 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot zware mishandeling, mishandeling, bedreiging en vernieling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 2 juni 2021 in Hoogvliet Rotterdam heeft geprobeerd zijn stiefvader zwaar te mishandelen door hem op de grond te gooien en een nekklem aan te leggen, waardoor het slachtoffer bijna geen lucht meer kreeg. Daarnaast heeft de verdachte op 10 juni 2021 de aangeefster bedreigd met brandstichting en op 16 en 27 september 2021 vernielingen gepleegd aan eigendommen van anderen. De rechtbank heeft het beroep op noodweer(exces) van de verdachte verworpen, omdat de verdachte niet in een noodweersituatie verkeerde en zijn geweldshandelingen als aanvallend zijn aangemerkt. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 198 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Tevens is er een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding heeft gevorderd voor de vernieling van een autospiegel. De rechtbank heeft de proeftijd van een eerder vonnis verlengd met 1 jaar, omdat de verdachte nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd tijdens de proeftijd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummers: 10/152221-21 en 10/202619-21
Parketnummer vordering TUL VV: 10/137903-18
Datum uitspraak: 14 juli 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte],
raadsvrouw mr. D.J. Troost, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14 juli 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.D. van den Berg heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de in de zaak met parketnummer 10/152221-21 onder 1 primair en 2 t/m 6 ten laste gelegde feiten en het in de zaak met parketnummer 10/202619-21 ten laste gelegde feit;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 107 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar;
  • verlenging van de proeftijd van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10/137903-18.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering feiten 2, 4 en 5 in de zaak met parketnummer 10/152221-21 en het feit in de zaak met parketnummer 10/202619-21
De verdediging heeft zich ten aanzien van de onder 2, 4 en 5 ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De bewezenverklaring volgt uit de bewijsmiddelen in het dossier die zijn genoemd in bijlage II, zodat deze feiten zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van het feit in de zaak met parketnummer 10/202619-21 volgt de bewezenverklaring uit de bewijsmiddelen in het dossier die zijn genoemd in bijlage III, zodat deze feiten zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard. Het gevoerde noodweer(exces)verweer zal hierna onder paragraaf 6 worden besproken.
4.2.
Bewijswaardering feit 1 in de zaak met parketnummer 10/152221-21
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde. Aangevoerd is dat de verdachte de aangever op de grond heeft gelegd en gehouden om hem te kalmeren. Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangever hierbij (zwaar) gewond zou raken.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van de verdachte moet worden aangemerkt als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De aangever heeft verklaard dat de verdachte hem heeft geslagen, op de grond heeft gegooid en bij hem een ‘nekklem’ heeft aangebracht. De aangever heeft verklaard dat de verdachte vervolgens zijn arm aanspande waardoor hij geen lucht meer kreeg. De aangifte vindt steun in de getuigenverklaring van de moeder van de verdachte ([naam 1]), maar ook in het letsel dat door de politie wordt waargenomen. Op de armen, het gezicht en in de hals van de aangever worden bloedspatten, rode schaafplekken en bloeduitstortingen gezien. Met name het dichtdrukken van de hals is een gedraging die naar haar uiterlijke verschijningsvorm zozeer is gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken. Dit leidt ertoe dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.
4.3.
Bewijswaardering feit 3 in de zaak met parketnummer 10/152221-21
4.3.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Bij de verdachte ontbrak het opzet dat de aangeefster daadwerkelijk van zijn uitlatingen op de hoogte zou raken.
4.3.2.
Beoordeling
Vaststaat dat de verdachte in de avond van 9 juni 2021 en de daaropvolgende nacht teksten via Whatsapp naar [naam 2] heeft gestuurd met de strekking dat hij zijn spullen terug wilde en dat hij anders zou gaan inbreken om zijn spullen terug te krijgen. Op 10 juni 2021 is de verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit aangehouden. Tijdens de rit naar het politiebureau hebben de verbalisanten de verdachte horen roepen:
“Ik wil echt mijn spullen terug, beter gaat zij deze gewoon geven. Als zij dit niet doet of als zij schade aanbrengt dan ga ik een jerrycan benzine in haar woning gooien en haar huis in de fik steken. Of jullie nou mee gaan of niet, ik ga sowieso mijn spullen halen.”. De politie heeft [naam 2] van deze uitlatingen op de hoogte gesteld, waarna zij aangifte heeft gedaan bij de politie. In haar aangifte heeft zij verklaard dat zij zich door deze uitlatingen bedreigd voelt en dat zij bang is dat de verdachte zijn bedreigingen echt gaat uitvoeren.
Was het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte er via deze indirecte bedreiging op gericht dat aangeefster van die uitlatingen op de hoogte zou raken? De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Wie tegenover een ander uitingen doet die kennelijk gericht zijn tegen een derde moet rekening houden met de mogelijkheid (in juridische termen: aanvaardt de aanmerkelijke kans) dat die derde hiervan op de hoogte zal worden gebracht. Dit is niet anders indien de uitingen tegenover politieambtenaren worden gedaan. De inhoud van de uitlating, die de rechtbank als bedreigend aanmerkt, wijst hier al op, maar de rechtbank betrekt hierbij ook de context van de situatie: de verdachte heeft die nacht meerdere appjes naar de aangeefster gestuurd omdat hij zijn spullen op dat moment terug wilde, waarbij hij de niet mis te verstane woorden gebruikte:
kan het niet goedschiks dan maar kwaadschiks. Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een bedreiging met brandstichting.
4.4.
Bewijswaardering feit 6 in de zaak met parketnummer 10/202619-21
4.4.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit, omdat de woorden in de tenlastelegging niet als bedreigend zijn aan te merken.
Beoordeling
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de zinsnede “dit had je niet moeten doen” niet als bedreigend kan worden aangemerkt. Dit is anders voor wat betreft de zinsnede “ik doe je wat aan”. De aangeefster heeft verklaard dat zij zich hierdoor zeer bedreigd heeft gevoeld. Deze uitlatingen van de verdachte moeten mede worden bezien in de context. Gelet op de omstandigheid dat de verdachte kort daarvoor een ruit van de voordeur van aangeefster had vernield (feit 4 op de dagvaarding) is de rechtbank van oordeel dat deze woorden voor aangeefster bedreigend zijn geweest. Bewezen is dat de verdachte de aangeefster heeft bedreigd met zware mishandeling door te roepen: “ik doe je wat aan”. Van het overige zal de verdachte partieel worden vrijgesproken.
4.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10/152221-21 onder 1 primair, 3 en 6 ten laste gelegde en in de zaak met parketnummer 10/202619-21
ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10/152221-21 onder 2, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
in de zaak met parketnummer 10/152221-21
1
hij op 2 juni 2021 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- meermaals met de vuist heeft geslagen op/tegen het lichaam van die [naam slachtoffer 1] en
- die [naam slachtoffer 1] op de grond heeft gegooid en
- met zijn, verdachte's, arm een zogenaamde "nekklem" bij de nek en de hals van die [naam slachtoffer 1] heeft aangelegd en
- vervolgens zijn arm om
de nek en de halsheen heeft (strak) getrokken, waardoor die [naam slachtoffer 1] (bijna) geen lucht meer kreeg, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 2 juni 2021 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk een autospiegel die geheel of ten dele aan [naam slachtoffer 1] toebehoorde heeft vernield;
3
hij op 10 juni 2021 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam [naam 2] heeft bedreigd met brandstichting, door
- ten overstaan van verbalisanten de volgende woorden te zeggen : "Ik wil echt mijn spullen terug, beter gaat zij deze gewoon geven. Als zij dit niet doet of als zij schade aanbrengt dan ga ik een jerrycan benzine in haar woning gooien en haar huis in de fik steken. Of jullie nou mee gaan of niet, ik ga sowieso mijn spullen halen" van welke bedreiging die [naam 2] kennis heeft genomen via de politie;
4
hij op 16 september 2021 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van de voordeur die geheel of ten dele aan [naam slachtoffer 2] toebehoorde heeft vernield;
5
hij op 27 september 2021 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk een voordeurdie geheel of ten dele aan [naam slachtoffer 2] toebehoorde heeft beschadigd;
6
hij op 27 september 2021 te Rotterdam [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd met zware mishandeling, door die Pokolenko dreigend de woorden toe te voegen "Ik doe je wat aan", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
in de zaak met parketnummer 10/202619-21
hij op 4 juni 2021 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard [naam slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [naam slachtoffer 3] bij haar sleutelbeen en schouder vast te pakken en meermalen met zijn vuist, tegen haar schouder te slaan en haar met zijn vuist tegen het gezicht te slaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
in de zaak met parketnummer 10/152221-21

1..(primair)

poging tot zware mishandeling;

2
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
3
bedreiging met brandstichting;
4
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
5
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
6
bedreiging met zware mishandeling;
in de zaak met parketnummer 10/202619-21
mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging feit 1 in de zaak met parketnummer 10/152221-21
Aan de verdachte komt een geslaagd beroep op noodweer(exces) toe. De verdachte heeft uit zelfverdediging gehandeld nadat hij door de aangever werd geduwd.
6.2.
Beoordeling
Noodweer
Uit het dossier blijkt dat de verdachte in de deuropening stond en daarmee de vrije doorgang voor de aangever van het balkon richting de woonkamer blokkeerde. De aangever heeft hierop de verdachte vastgepakt omdat hij naar binnen wilde. Ook al zou er op dat moment sprake zijn geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het lijf van de verdachte, in ieder geval is dit moment voorbij wanneer er in de woonkamer een tweede incident ontstaat. De geweldshandelingen die de verdachte vervolgens bij dit tweede incident tegen de aangever verricht (het op de grond gooien, het aanleggen van een nekklem en zijn arm hieromheen strak trekken) kunnen niet anders worden gezien dan als aanvallende handelingen tegen de aangever. Bovendien had de verdachte zich op ieder moment kunnen distantiëren van de situatie. Het beroep op noodweer wordt verworpen.
Noodweerexces
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de verdachte niet in een noodweersituatie verkeerde toen hij zijn geweldshandelingen verrichtte, zodat het beroep op noodweerexces evenmin kan slagen.
Conclusie
Het beroep op noodweer(exces) wordt verworpen.
6.3.
In de zaak met parketnummer 10/202619-21
Ook in deze zaak heeft de verdediging een beroep gedaan op noodweer. Nu dit verweer niet nader is onderbouwd gaat de rechtbank daaraan voorbij.
6.4.
Conclusie
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft geprobeerd zijn stiefvader zwaar te mishandelen door hem op de grond te gooien, een nekklem aan te leggen en zijn arm strak te trekken, waardoor zijn stiefvader (bijna) geen lucht meer kreeg. Ook heeft de verdachte zich tijdens een bezoek aan een kliniek van Antes schuldig gemaakt aan mishandeling van een medewerkster van deze kliniek. De verdachte heeft met deze geweldsfeiten een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de gezondheid van de slachtoffers. Dergelijke feiten hebben in het algemeen een grote impact op slachtoffers, onder meer in de vorm van gevoelens van angst en onveiligheid.
De verdachte heeft daarnaast bij meerdere slachtoffers uit boosheid een autospiegel, een ruit van een deur en een voordeur vernield. Hiermee heeft hij schade toegebracht aan andermans eigendommen. Verder heeft de verdachte zijn ex-partner bedreigd met brandstichting en een andere ex-partner met zware mishandeling. Dergelijk gedrag zorgt voor angstige en onveilige gevoelens bij de slachtoffers. Vernieling en bedreiging zijn niet de manier om je zin te krijgen en eventuele problemen of meningsverschillen op te lossen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 juni 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Weliswaar is de verdachte verschenen bij twee afspraken met psycholoog drs J.J. van der Weele, maar heeft hij onvoldoende meegewerkt aan het opstellen van een inhoudelijk adviesrapport door een psycholoog. Op basis van de aan de psycholoog verstrekte gegevens en de beperkte medewerking komt deze tot de navolgende conclusies.
In diagnostische zin kan slechts een stoornis in het gebruik van cannabis worden gediagnosticeerd. Dit staat echter los van de onderhavige feiten en een verband tussen cannabisgebruik en de tenlastegelegde feiten is dan ook niet aan te geven. De impulscontrole en frustratietolerantie lijken bij verdachte meer beperkt te zijn waardoor hij in bepaalde spanningsvolle situaties eerder tegen zijn grenzen aanloopt en zijn zelfbeheersing verliest. In het geval van de verdachte komen geen indicaties naar voren voor interventies die een eventueel recidivegevaar (dat als matig wordt ingeschat) zouden kunnen beperken.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 9 september 2021. Als aanvulling op dit rapport heeft deze instelling een tweede rapport opgesteld, gedateerd 28 februari 2022. Deze rapporten houden onder meer het volgende in.
Uit het meest recente rapport blijkt dat de verdachte zich houdt aan het huidige reclasseringstoezicht. Zorgelijk is de dominante en zelfbepalende houding van de verdachte en dit zou een daadwerkelijke gedragsverandering in de weg staan. De reclassering ziet momenteel geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag van de verdachte te veranderen. Het risico op recidive, dat hoog wordt ingeschat, wordt mogelijk verlaagd indien de verdachte een langere tijd de rust ervaart van stabiele en praktische leefgebieden. Geadviseerd wordt een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De verdachte heeft ter zitting aangegeven dat hij – in de relatief korte tijd waarin alle bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd – door een moeilijke periode van zijn leven ging, maar dat het nu veel beter gaat. De rechtbank stelt vast dat de verdachte tijdens de voorlopige hechtenis meerdere keren zijn schorsende voorwaarden heeft overtreden, maar dat de verdachte zich sinds de laatste schorsing van de voorlopige hechtenis in november 2021 goed houdt aan de voorwaarden. Dit betekent onder andere dat hij niet meer met politie en justitie in aanraking is geweest. De rechtbank vindt het van belang dat de verdachte zijn werk en persoonlijk leven, dat nu op orde en stabiel lijkt, voort kan zetten en kan bewijzen inderdaad op de goede weg te zijn. Een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van langere duur dan al in voorarrest is doorgebracht zou deze ingeslagen weg onwenselijk doorkruisen en vindt de rechtbank dan ook nu niet meer passend. Als stok achter de deur zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarde die hierna wordt genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde] ter zake van het in de zaak met parketnummer 10/152221-21 onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 166,60.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering voor een bedrag van € 140,36 toewijsbaar en heeft tevens oplegging van de wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel gevorderd
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde vergoeding voor de box dient te worden afgewezen. De gevorderde schade voor de spiegel is voor toewijzing vatbaar.
8.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat de verdachte door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij en de gevorderde schade de rechtbank ook niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de vordering deels worden toegewezen.
De rechtbank acht de gevorderde kosten voor de autospiegel voor een bedrag van
€ 140,36 toewijsbaar. De benadeelde partij zal voor het overige gedeelte van haar vordering tot vergoeding van de materiële schade niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 2 juni 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 140,36, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 27 september 2018 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van onder meer mishandeling en vernieling veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van twee maanden, waarvan een gedeelte groot één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De proeftijd is ingegaan op 2 mei 2019 en loopt tot 25 september 2022.
9.2.
Standpunten officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft gevorderd de proeftijd met één jaar te verlengen en de raadsvrouw conformeert zich aan dit standpunt.
9.3.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Er worden evenwel termen aanwezig geacht die last niet te geven, doch in plaats daarvan de proeftijd te verlengen met één jaar.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 285, 300, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder parketnummer 10/152221-21 onder 1 primair, 2, 3, 4, 5, en 6 ten laste gelegde feiten en het onder parketnummer 10/202619-21 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 198 (honderdachten negentig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
90 (negentig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzijde rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde], te betalen een bedrag van
€ 140,36 (zegge: honderdveertig euro en zesendertig cent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 2 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde] te betalen
€ 140,36(hoofdsom,
zegge: honderdveertig euro en zesendertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juni 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 140,36 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
2 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verlengt de proeftijd van de bij vonnis van 27 september 2018 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf met
1 (één) jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. P.E. van Althuis en R.J.P. Ferwerda, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Knook, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 juli 2022.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
in de zaak met parketnummer 10/152221-21
1
hij op of omstreeks 2 juni 2021 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- ( meermaals) met de vuist, althans met de hand, heeft geslagen in/op/tegen het lichaam van die [naam slachtoffer 1] en/of
- die [naam slachtoffer 1] op de grond heeft gegooid en/of
- ( met kracht) met (een van) zijn, verdachte's, arm(en) een zogenaamde "verwurging" en/of "nekklem" bij de nek en/of de hals en/of de keel van die [naam slachtoffer 1] heeft aangelegd en/of
- ( vervolgens) de keel en/of de hals en/of de nek van die [naam slachtoffer 1] heeft dichtgedrukt en/of heeft dichtgeknepen gehouden en/of zijn arm(en) er om heen heeft (strak) getrokken, waardoor die [naam slachtoffer 1] (bijna) geen lucht meer kreeg, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 juni 2021 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam [naam slachtoffer 1] heeft mishandeld door
- ( meermaals) met de vuist, althans met de hand, in/op/tegen het lichaam van die [naam slachtoffer 1] te slaan en/of te stompen en/of
- die [naam slachtoffer 1] op de grond te gooien en/of
- ( met kracht) met (een van) zijn, verdachte's, arm(en) een zogenaamde "verwurging" en/of "nekklem" bij de nek en/of de hals en/of de keel van die [naam slachtoffer 1] aan te leggen en/of
- ( vervolgens) de keel en/of de hals en/of de nek van die [naam slachtoffer 1] dicht te drukken en/of dicht te knijpen en/of zijn arm(en) er om heen strak te trekken, waardoor die [naam slachtoffer 1] (bijna) geen lucht meer kreeg;
2
hij op of omstreeks 2 juni 2021 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk (een) (auto)spiegel, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam slachtoffer 1], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3
hij op of omstreeks 10 juni 2021 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam [naam slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met brandstichting, door
- ten overstaan van/tegen (een) verbalisant(en) de volgende woorden (dreigend) te zeggen en/of te uiten en/of toe te voegen: "Ik wil echt mijn spullen terug, beter gaat zij deze gewoon geven. Als zij dit niet doet of als zij schade aanbrengt dan ga ik een jerrycan benzine in haar woning gooien en haar huis in de fik steken. Of jullie nou mee gaan of niet, ik ga sowieso mijn spullen halen." althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, van welke bedreiging(en)/dreigende woorden die [naam slachtoffer 4] kennis heeft genomen (via de politie);
4
hij op of omstreeks 16 september 2021 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van de (voor)deur, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam slachtoffer 2], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
5
hij op of omstreeks 27 september 2021 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk een (voor)deur, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam slachtoffer 2], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
6
hij op of omstreeks 27 september 2021 te Rotterdam [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [naam slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "Dit had je niet moeten doen" en/of "Ik doe je wat aan", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
in de zaak met parketnummer 10/202619-21
hij op of omstreeks 4 juni 2021 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard [naam slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [naam slachtoffer 3] bij haar sleutelbeen en/of schouder vast te pakken en meermalen, althans eenmaal, met zijn vuist, tegen haar schouder te slaan en/of haar (met zijn vuist) tegen het gezicht te slaan.