ECLI:NL:RBROT:2022:648

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
2 februari 2022
Zaaknummer
10/204891-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldvraag bij verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door te hard rijden

Op 27 januari 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als bestuurder van een auto een overstekende fietser heeft aangereden, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor de fietser. De aanrijding vond plaats op 1 augustus 2020 te Dordrecht, waar de verdachte met een snelheid van minimaal 75 km/h reed, terwijl de maximumsnelheid 50 km/h was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de fietser geen voorrang had en een inschattingsfout heeft gemaakt, maar dat dit niet afdoet aan de schuld van de verdachte. De rechtbank oordeelt dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden, wat leidt tot zijn schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte heeft niet tijdig kunnen remmen, wat de aanrijding heeft veroorzaakt. De rechtbank legt een taakstraf van 90 uren op, rekening houdend met het blanco strafblad van de verdachte en zijn beroep als vrachtwagenchauffeur. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van bestuurders om zich aan de verkeersregels te houden, vooral op voorrangswegen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/204891-20
Datum uitspraak: 27 januari 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. L. Huigsloot, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 13 januari 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P. Wijnands heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde; en
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 90 uur subsidiair 45 dagen hechtenis.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Wat betreft het primair ten laste gelegde is aangevoerd dat er geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). De fietser [naam slachtoffer] (hierna: de fietser) had aan de verdachte voorrang moeten verlenen en heeft dat niet gedaan. De verdachte reed op een voorrangsweg en hoefde daardoor geen rekening te houden met het feit dat de fietser zou oversteken. Verder kan niet worden uitgegaan van de door de analisten berekende snelheid van tussen de 75 en 82 km/uur omdat zij bij het berekenen van deze snelheid zijn uitgegaan van een verkeerde eindpositie. Wat betreft het subsidiair ten laste gelegde is aangevoerd dat het enkel te hard rijden onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te komen.
Beoordeling
Vaststaat dat er op 1 augustus 2020 te Dordrecht omstreeks 13:54 uur een aanrijding tussen een auto, bestuurd door de verdachte, en de fietser heeft plaatsgevonden. De verdachte reed harder dan de maximumsnelheid van 50 km/h op de Baanhoekweg, toen de fietser overstak. De verdachte kon niet meer tijdig remmen en heeft de fietser aangereden. Als gevolg van deze aanrijding heeft de fietser zwaar lichamelijk letsel opgelopen, onder andere meerdere breuken aan zijn ribben, een instabiele halswervelbreuk, een onderbeenbreuk en kneuzingshaarden aan de voorzijde van zijn hersenen.
Verder staat vast dat de verdachte op een voorrangsweg reed en dat de fietser bij het oversteken geen voorrang heeft verleend. In de verkeersongevallenanalyse die is opgesteld is geconcludeerd dat de fietser niet kon en mocht verwachten dat hij de oversteek kon voltooien zonder de verdachte tot afremmen te dwingen, als de verdachte 50 km/h had gereden. De vraag is vervolgens of de verdachte schuld heeft aan het ongeval.
Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van een verdachte, de aard en concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden van het geval. Ook kan niet alleen uit de ernst van de gevolgen worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Voor de beantwoording van de vraag of de verdachte schuld heeft, is van belang hoe hard hij heeft gereden. Bij de verkeersongevallenanalyse is op basis van de op het wegdek aangetroffen rem/blokkeersporen en de vastgestelde gemiddelde remvertraging de snelheid van de auto van de verdachte berekend. Uit deze berekening is gebleken dat de verdachte tussen de 75 en 82 km/uur heeft gereden. Hierbij wordt opgemerkt dat, anders dan de verdediging heeft betoogd, die berekening is gebaseerd op het botspunt en niet op de eindpositie van de auto (nadat die na het ongeval nog één of twee keer was verplaatst). De rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid van de berekening. Dat betekent dat de verdachte minimaal 25 km/u te hard heeft gereden dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 km/u en dat hij die maximumsnelheid dus flink heeft overschreden.
Doordat de verdachte zo hard reed, kon hij op het moment dat hij zag dat de fietser de weg overstak zijn voertuig niet meer tijdig tot stilstand brengen. Indien de verdachte de maximumsnelheid niet zou hebben overschreden, had hij dat wel kunnen doen. Uit de verkeersongevallenanalyse is namelijk gebleken dat indien de verdachte 50 km/uur zou hebben gereden, hij zijn voertuig ruim twaalf meter voor het botspunt tot stilstand had kunnen brengen. Hierbij is rekening gehouden met het reactiepunt van de verdachte. Dat is het moment waarop hij in ieder geval had gezien dat de fietser wilde oversteken en is gaan remmen.
Het feit dat de verdachte op een voorrangsweg reed, maakt het voorgaande niet anders. Een bestuurder van een motorrijtuig die rijdt over een voorrangsweg mag er namelijk niet zonder meer op vertrouwen dat het verkeer dat deze voorrangsweg kruist, voor hem de doorgang vrijlaat of (tijdig) vrijmaakt. Dat geldt helemaal indien hij met een veel hogere dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid rijdt. De verdachte had dan ook bij het naderen van de uitrit (en de oversteekplaats die daarvoor lag) rekening moeten houden met overstekend verkeer en zijn rijgedrag daarop moeten aanpassen. Door zich te houden aan de toegestane maximumsnelheid, had de verdachte het ongeval kunnen voorkomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het rijgedrag van de verdachte dan ook worden gekwalificeerd als aanmerkelijk onvoorzichtig, zodat hij schuld in de zin van artikel 6 WVW heeft aan het ongeval. De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 1 augustus 2020 te Dordrecht als verkeersdeelnemer, namelijk
als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen
dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met
dat motorrijtuig aanmerkelijk onvoorzichtig te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Baanhoekweg,
welk rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
-met een snelheid heeft gereden die ten minste was gelegen tussen 75 en 82 km/u,
terwijl een maximumsnelheid van 50 km/u gold en
-(bovendien) met een veel te hoge snelheid heeft gereden gelet op de wegsituatie (te
weten een aldaar gelegen en als zodanig met bebording aangeduide oversteekplaats
voor voetgangers en een uitrit) en-zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij zijn voertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was en-(aldus rijdende) geen of onvoldoende rekening heeft gehouden met overstekend verkeer en
-zijn voertuig niet tijdig tot stilstand kon brengen op het moment dat een fietser
doende was althans voornemens was de rijbaan over te steken en
-(vervolgens) in botsing of aanrijding is gekomen met die overstekende fietser,
waardoor die fietser, genaamd [naam slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel (te weten
dubbelzijdige kneuzingshaarden aan de voorzijde van de hersenen, een
scheenbeenbreuk, een kuitbeenbreuk, 5 gebroken ribben, een sleutelbeen uit de
kom en een instabiele halswervelbreuk werd toegebracht; ( art 6 Wegenverkeerswet 1994 )
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Primair,
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval
betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft als bestuurder van een auto aanmerkelijk onvoorzichtig gereden met een aanrijding met een fietser tot gevolg. Hij heeft met veel te hoge snelheid gereden, waardoor hij - toen hij zag dat het slachtoffer de weg overstak - niet op tijd kon remmen. Hierdoor heeft hij het slachtoffer aangereden. Het slachtoffer heeft door deze aanrijding zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Tot op de dag van vandaag ervaart het slachtoffer nog veel last van de gevolgen van dit ongeval, zo blijkt uit een overgelegde actuele letselbeschrijving. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
De rechtbank heeft een uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 november 2021 gezien, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de aard en de ernst van het feit wordt aanleiding gezien een taakstraf op te leggen. Bij de bepaling van de duur daarvan is gekeken naar straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Ook is gekeken naar de oriëntatiepunten voor dit soort feiten. Als er sprake is van een aanmerkelijke verkeersfout waardoor bij een ander zwaar lichamelijk letsel is veroorzaakt, gaan die oriëntatiepunten uit van een taakstraf voor de duur van 120 uur en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden.
De rechtbank komt echter uit op een lagere straf. Daarbij speelt mee het blanco strafblad van de verdachte, het tijdsverloop in deze zaak, het feit dat zijn rijbewijs voor de duur van een maand was ingevorderd en de gevolgen die een ontzegging van de rijbevoegdheid voor zijn werkzaamheden zal hebben. Hij is namelijk vrachtwagenchauffeur en om die reden afhankelijk van zijn rijbewijs. Een en ander overziend, wordt de eis van de officier van justitie als passend en geboden aangemerkt.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6 en 175 van de Wegenverkeerswet 1994.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
90 (negentig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
45 (vijfenveertig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. V.F. Milders, voorzitter,
en mrs. K.A. Baggerman en B. Vaz, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.J. van Wingerden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 1 augustus 2020 te Dordrecht als verkeersdeelnemer, namelijk
als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen
dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met
dat motorrijtuig zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of
onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden
zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de
Baanhoekweg,
welk rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
-met een snelheid heeft gereden die ten minste was gelegen tussen 75 en 82 km/u,
terwijl een maximumsnelheid van 50 km/u gold en/of
-(bovendien) met een veel te hoge snelheid heeft gereden gelet op de wegsituatie (te
weten een aldaar gelegen en als zodanig met bebording aangeduide oversteekplaats
voor voetgangers en een uitrit) en/of
-zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij zijn voertuig tot stilstand kon
brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en
waarover deze vrij was en/of
-(aldus rijdende) geen of onvoldoende rekening heeft gehouden met overstekend
verkeer en/of
-zijn voertuig niet tijdig tot stilstand kon brengen op het moment dat een fietser
doende was althans voornemens was de rijbaan over te steken en/of
-(vervolgens) in botsing of aanrijding is gekomen met die overstekende fietser,
waardoor die fietser, genaamd [naam slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel (te weten
dubbelzijdige kneuzingshaarden aan de voorzijde van de hersenen, een
scheenbeenbreuk, een kuitbeenbreuk, 5 gebroken ribben, een sleutelbeen uit de
kom en een instabiele halswervelbreuk), of zodanig lichamelijk letsel werd
toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de
normale bezigheden is ontstaan;
( art 6 Wegenverkeerswet 1994 )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 augustus 2020 te Dordrecht als bestuurder van een
motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, de Baanhoekweg, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die
weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die
weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
-met een snelheid heeft gereden die ten minste was gelegen tussen 75 en 82 km/u,
terwijl een maximumsnelheid van 50 km/u gold en/of
-(bovendien) met een veel te hoge snelheid heeft gereden gelet op de wegsituatie (te
weten een aldaar gelegen en als zodanig met bebording aangeduide oversteekplaats
voor voetgangers en een uitrit) en/of
-zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij zijn voertuig tot stilstand kon
brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en
waarover deze vrij was en/of
-(aldus rijdende) geen of onvoldoende rekening heeft gehouden met overstekend
verkeer en/of
-zijn voertuig niet tijdig tot stilstand kon brengen op het moment dat een fietser
doende was althans voornemens was de rijbaan over te steken en/of
-(vervolgens) in botsing of aanrijding is gekomen met die overstekende fietser;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )