4.1.2.Beoordeling
Feit 1: Woningoverval
Uit de verschillende verklaringen die in de bewijsmiddelen zijn opgenomen blijkt dat er op zaterdag 21 november 2020 in de woning aan het [adres delict] in Rotterdam door meerdere daders een overval heeft plaatsgevonden. In die woning waren naast de bewoners een aantal gasten aanwezig. De hoofdbewoonster heeft uit de woning kunnen vluchten en heeft bij een kennis die in dezelfde straat woont 112 laten bellen. Daarna zijn meerdere politieagenten ter plaatse gekomen. Uiteindelijk zijn alle personen die in of nabij de woning aan het [adres delict] aanwezig waren aangehouden als verdachte. Op het politiebureau zijn van alle aangehouden verdachten foto’s genomen.
De hoofdbewoner van het [adres delict] en zijn gasten hebben verklaard dat er twee of drie overvallers de woning zijn binnengekomen, direct nadat de deur voor de laatst gearriveerde gast werd geopend. Twee overvallers hebben de op de begane grond aanwezigen bedreigd met (vuur)wapens, hebben hen gedwongen om op de grond te gaan liggen en hebben hen gefouilleerd. Vervolgens zijn er verschillende goederen weggenomen, zoals telefoons, portemonnees en horloges.
Door meerdere personen is verklaard dat één van de daders een baard had, een mondkapje droeg en een vuurwapen in zijn hand had. Een tweede dader was langer dan de eerste dader en hij had een (vuur)wapen met een geluiddemper in zijn hand. Tijdens deze overval is met de telefoon van één van de gasten een foto gemaakt waarop iemand met een wapen met een geluiddemper staat afgebeeld, terwijl dat wapen is gericht op een aantal op de grond liggende personen.
Medeverdachte [naam medeverdachte 1] (verder: [naam medeverdachte 1] ) heeft erkend dat hij in de woning is geweest en hij heeft zichzelf herkend op de genoemde foto, die tijdens de woningoverval in de woning is gemaakt
De verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte 2] (verder: [naam medeverdachte 2] ) hebben beiden ontkend in de woning te zijn geweest. De rechtbank heeft op de foto’s die vlak na de aanhouding van de verdachte, van [naam medeverdachte 1] en van [naam medeverdachte 2] zijn gemaakt, gezien dat alleen de verdachte een baard had. Uit het dossier blijkt voorts dat de verdachte als eerste verdachte is aangehouden, direct nadat politieagenten hem uit de woning hebben zien komen. Tijdens zijn aanhouding viel een vuurwapen op de grond.
Na de aanhouding van de verdachte hebben politieagenten door het raam de woning in gekeken. Daar zagen zij een persoon staan die een wapen met geluiddemper vast hield en dat gericht hield op de op de grond liggende personen. Door het raam werd gezien dat deze persoon zich van de woonkamer naar de hal bewoog, dat kort daarna de voordeur werd geopend en dat een persoon een wapen richtte op de politieagenten. Twee politieagenten hebben op de persoon die het wapen op hen richtte geschoten. Naar later bleek is hierdoor [naam medeverdachte 2] geraakt.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat alle drie de verdachten in de woning zijn geweest en dat ieder van hen op enig moment een (vuur)wapen in de hand heeft gehad. Uit het dossier blijkt dat één van de slachtoffers gedwongen is om direct achter de voordeur in de hal op de grond te gaan liggen. Andere slachtoffers hebben in de direct aan de hal grenzende woonkamer op de grond gelegen.
De rechtbank stelt verder vast dat het, mede gelet op de indeling van de woning zoals die uit het dossier blijkt, niet mogelijk is dat één van de verdachten in de woning is geweest, zonder iets van de woningoverval mee te hebben gekregen.
Het onder 1 ten laste gelegde kan worden bewezen.
Feiten 2 en 3: Wapens
In de woning zijn drie wapens aangetroffen: een vuurwapen van het merk Glock in een damestas in een slaapkamer op de eerste verdieping, een Glock 19 in de woonkamer en een Kimar Lady K in de keuken. Voorts viel er een Umarex Walther-vuurwapen uit het tasje dat de verdachte droeg toen hij uit de woning kwam en werd aangehouden.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het voorhanden hebben van het pistool van het merk Glock, die is aangetroffen in een slaapkamer, niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Ook ten aanzien van de Glock 19 die in de woonkamer is aangetroffen zullen de verdachten worden vrijgesproken.
Op dat vuurwapen is DNA aangetroffen van minimaal vier personen, waaronder [naam persoon] , hoofdbewoner [naam slachtoffer 1] en twee andere personen. [naam medeverdachte 1] heeft weliswaar verklaard dat hij [naam persoon] kent, maar dat is onvoldoende om met voldoende zekerheid vast te stellen dat dit vuurwapen door hem of (één van) de medeverdachten in de woning is gebracht. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat uit het dossier naar voren komt dat in de keuken een verschoten kogelhuls is aangetroffen. Het Nederlands Forensisch Instituut heeft onderzoek gedaan naar de huls. De rechtbank stelt op basis van de uitkomst daarvan vast, dat deze huls is verschoten met de aangetroffen Glock 19. De rechtbank stelt in het verlengde daarvan vast dat er dus op enig moment met die Glock 19 in de woning moet zijn geschoten. Het dossier bevat echter geen aanwijzingen dat er tijdens de woningoverval met dat vuurwapen is geschoten. Dat laat de reële mogelijkheid open dat dit vuurwapen op enig moment voorafgaand aan de woningoverval al in de woning aanwezig was en door een ander is gebruikt dan door (één van) de verdachte(n).
[naam medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij het Kimar Lady K wapen met de bijbehorende demper mee naar de woning heeft genomen. Gebleken is dat hij dit wapen tijdens de overval ook heeft gebruikt. Uit de verklaringen van in de woning aanwezige gasten blijkt voorts dat de verdachte ook een wapen had en bij zijn aanhouding is het Umarex Walther-vuurwapen aangetroffen.
Zoals hiervoor is vastgesteld, zijn die wapens in de woning tijdens de woningoverval gebruikt, terwijl ook [naam medeverdachte 2] daarbij aanwezig was, zodat hetgeen onder 2 en 3 ten laste is gelegd kan worden bewezen.
Feit 4: Cocaïne
De auto van de verdachte stond op het moment van zijn aanhouding geparkeerd ter hoogte van de woning aan het [adres delict] te Rotterdam. Op de achterbank van de auto werden drie sporttassen en twee dozen met daarin in totaal ruim 84 kilogram cocaïne aangetroffen. In de tassen en de dozen zaten identieke kartonnen pakketjes, die per twee aan elkaar gelijmd waren. Daartussen bevonden zich telkens platte pakketjes omwikkeld met zwart carbonpapier, met het opschrift ‘ [naam opschrift] ’.
In een woning aan de Persoonshaven te Rotterdam is kort voor de woningoverval met de telefoon van [naam medeverdachte 1] een foto gemaakt van een soortgelijke verpakking, waarop kartonnen bladen en vellen carbonpapier met het opschrift ‘ [naam opschrift] ’ zichtbaar zijn. [naam medeverdachte 1] heeft hiervoor geen aannemelijke verklaring gegeven.
Vast staat dat alle drie de verdachten – al dan niet gezamenlijk – vanaf dezelfde locatie, te weten in of nabij de woning aan de Persoonshaven in Rotterdam, naar de woning aan het Meiland zijn vertrokken.
De verdachte en [naam medeverdachte 2] hebben verklaard dat zij dozen en tassen vanuit de woning aan het Meiland in de auto van de verdachte hebben geladen. Nu de politie dit niet heeft waargenomen, moet dat gebeurd zijn voordat de politie bij de woning aankwam.
Zoals hiervoor is overwogen, volgt ook uit de bewijsmiddelen dat alle drie de verdachten zich vóór de komst van de politie in de woning aan het [adres delict] hebben bevonden en voorts dat zij daarbij alle drie – op enig moment – in het bezit waren van een (vuur)wapen Door de verdachten is geen aannemelijke verklaring gegeven voor hun gewapende aanwezigheid in de woning.
De in de auto aangetroffen grote hoeveelheid drugs vertegenwoordigt een zeer grote financiële waarde. Gezien vorenstaande feiten en omstandigheden – in onderlinge samenhang bezien – kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat de woningoverval (mede) in relatie stond tot de hoeveelheden drugs die in de auto zijn aangetroffen.
Gelet hierop en de handelwijze van alle drie de verdachten moeten zij zich bewust zijn geweest van het feit dat zich drugs bevond in de tassen en dozen die in de auto zijn gezet en hebben zij daarover de beschikkingsmacht gehad.
Het onder 4 ten laste gelegde kan worden bewezen.
Medeplegen
De nauwe en bewuste samenwerking tussen de drie verdachten volgt uit het geheel van de hierboven beschreven en uit de bewijsmiddelen blijkende handelingen die in de kern bestaan uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.