ECLI:NL:RBROT:2022:6470

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 augustus 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
10-297641-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gewapende woningoverval en bezit van cocaïne

Op 4 augustus 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte Minimega Meiland, die werd beschuldigd van een gewapende woningoverval en het bezit van een grote hoeveelheid cocaïne. De overval vond plaats op 21 november 2020 in Rotterdam, waarbij de verdachte samen met medeverdachten de bewoners met vuurwapens bedreigden en goederen, waaronder telefoons en portemonnees, ontvreemdden. Tijdens de overval werd de verdachte door politieagenten geraakt, wat leidde tot zijn aanhouding. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachten gezamenlijk handelden en dat er voldoende bewijs was voor de tenlastelegging van diefstal met geweld, het voorhanden hebben van wapens en het bezit van cocaïne. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zeven jaar op, waarbij de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar wogen in de strafmaat. De rechtbank oordeelde ook over de vorderingen van benadeelde partijen, waarbij schadevergoedingen werden toegewezen aan de slachtoffers van de overval.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-297641-20
Datum uitspraak: 4 augustus 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op een bij de rechtbank bekend adres,
raadsman mr. B.Th. Nooitgedagt, advocaat te Amsterdam

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 19 en 21 juli 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L. Verhoeven heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde, met uitzondering van het onder 2 ten laste gelegde Glock-pistool;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar, met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen aan hem ten laste is gelegd wegens een gebrek aan bewijs voor wetenschap en opzet. De verdachte wist niet wat er zich in de woning afspeelde of zou gaan afspelen, hij wist niet dat er wapens aanwezig waren en hij had daar dus ook geen beschikkingsmacht over en hij wist niet dat er cocaïne in de dozen en tassen zat. De verklaringen van de verbalisanten die de verdachte in de woning plaatsen, zijn niet betrouwbaar. Uit onderzoek van de Rijksrecherche naar het schieten door de politieagenten blijkt immers dat er vaker is geschoten dan zij hebben verklaard. Bovendien zijn diverse hulzen van de door de politieagenten afgevuurde kogels buiten aangetroffen, evenals een bloedspoor.
4.1.2.
Beoordeling
Feit 1: Woningoverval
Uit de verschillende verklaringen die in de bewijsmiddelen zijn opgenomen blijkt dat er op zaterdag 21 november 2020 in de woning aan het [adres delict] in Rotterdam door meerdere daders een overval heeft plaatsgevonden. In die woning waren naast de bewoners een aantal gasten aanwezig. De hoofdbewoonster heeft uit de woning kunnen vluchten en heeft bij een kennis die in dezelfde straat woont 112 laten bellen. Daarna zijn meerdere politieagenten ter plaatse gekomen. Uiteindelijk zijn alle personen die in of nabij de woning aan het [adres delict] aanwezig waren aangehouden als verdachte. Op het politiebureau zijn van alle aangehouden verdachten foto’s genomen.
De hoofdbewoner van het [adres delict] en zijn gasten hebben verklaard dat er twee of drie overvallers de woning zijn binnengekomen, direct nadat de deur voor de laatst gearriveerde gast werd geopend. Twee overvallers hebben de op de begane grond aanwezigen bedreigd met (vuur)wapens, hebben hen gedwongen om op de grond te gaan liggen en hebben hen gefouilleerd. Vervolgens zijn er verschillende goederen weggenomen, zoals telefoons, portemonnees en horloges.
Door meerdere personen is verklaard dat één van de daders een baard had, een mondkapje droeg en een vuurwapen in zijn hand had. Een tweede dader was langer dan de eerste dader en hij had een (vuur)wapen met een geluiddemper in zijn hand. Tijdens deze overval is met de telefoon van één van de gasten een foto gemaakt waarop iemand met een wapen met een geluiddemper staat afgebeld, terwijl dat wapen is gericht op een aantal op de grond liggende personen.
Medeverdachte [naam medeverdachte 1] (verder: [naam medeverdachte 1] ) heeft erkend dat hij in de woning is geweest en hij heeft zichzelf herkend op de genoemde foto, die tijdens de woningoverval in de woning is gemaakt
De verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte 2] (verder: [naam medeverdachte 2] ) hebben beiden ontkend in de woning te zijn geweest. De rechtbank heeft op de foto’s die vlak na de aanhouding van de verdachte, van [naam medeverdachte 1] en van [naam medeverdachte 2] zijn gemaakt, gezien dat alleen [naam medeverdachte 2] een baard had. Uit het dossier blijkt voorts dat [naam medeverdachte 2] als eerste verdachte is aangehouden, direct nadat politieagenten hem uit de woning hebben zien komen. Tijdens zijn aanhouding viel een vuurwapen op de grond.
Na de aanhouding van [naam medeverdachte 2] hebben politieagenten door het raam de woning in gekeken. Daar zagen zij een persoon staan die een wapen met geluiddemper vast hield en dat gericht hield op de op de grond liggende personen. Door het raam werd gezien dat deze persoon zich van de woonkamer naar de hal bewoog, dat kort daarna de voordeur werd geopend en dat een persoon een wapen richtte op de politieagenten. Twee politieagenten hebben op de persoon die het wapen op hen richtte geschoten. Naar later bleek is de verdachte degene die door de politiekogels is geraakt.
De rechtbank ziet in een mogelijk verschil tussen het aantal keer dat zou zijn geschoten volgens de politieagenten en het aantal schoten zoals dat blijkt uit het onderzoek van de Rijksrecherche en de hoeveelheid verwondingen die verdachte door het schieten heeft opgelopen geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaringen waaruit blijkt dat de verdachte zich in de woning bij de geopende voordeur met een (vuur)wapen in zijn hand bevond. Of dat het wapen betrof met de geluiddemper of wellicht een ander vuurwapen is voor die vaststelling en de betrouwbaarheid van de verklaring van de verbalisanten niet relevant. De rechtbank merkt in dat verband nog op dat ook [naam medeverdachte 1] heeft verklaard dat de verdachte met een vuurwapen naar buiten liep en de politie toen op hem schoot. De rechtbank zal die verklaring derhalve gebruiken voor het bewijs.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat alle drie de verdachten in de woning zijn geweest en dat ieder van hen op enig moment een (vuur)wapen in de hand heeft gehad. Uit het dossier blijkt dat één van de slachtoffers gedwongen is om direct achter de voordeur in de hal op de grond te gaan liggen. Andere slachtoffers hebben in de direct aan de hal grenzende woonkamer op de grond gelegen.
De rechtbank stelt verder vast dat het, mede gelet op de indeling van de woning zoals die uit het dossier blijkt, niet mogelijk is dat één van de verdachten in de woning is geweest, zonder iets van de woningoverval mee te hebben gekregen.
Het onder 1 ten laste gelegde kan worden bewezen.
Feiten 2 en 3: Wapens
In de woning zijn drie wapens aangetroffen: een vuurwapen van het merk Glock in een damestas in een slaapkamer op de eerste verdieping, een Glock 19 in de woonkamer en een Kimar Lady K in de keuken. Voorts viel er een Umarex Walther-vuurwapen uit het tasje dat [naam medeverdachte 2] droeg toen hij uit de woning kwam en werd aangehouden.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het voorhanden hebben van het pistool van het merk Glock, die is aangetroffen in een slaapkamer, niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Ook ten aanzien van de Glock 19 die in de woonkamer is aangetroffen zullen de verdachten worden vrijgesproken.
Op dat vuurwapen is DNA aangetroffen van minimaal vier personen, waaronder [naam persoon] , hoofdbewoner [naam slachtoffer 1] en twee andere personen. [naam medeverdachte 1] heeft weliswaar verklaard dat hij [naam persoon] kent, maar dat is onvoldoende om met voldoende zekerheid vast te stellen dat dit vuurwapen door hem of (één van) de medeverdachten in de woning is gebracht. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat uit het dossier naar voren komt dat in de keuken een verschoten kogelhuls is aangetroffen. Het Nederlands Forensisch Instituut heeft onderzoek gedaan naar de huls. De rechtbank stelt op basis van de uitkomst daarvan vast, dat deze huls is verschoten met de aangetroffen Glock 19. De rechtbank stelt in het verlengde daarvan vast dat er dus op enig moment met die Glock 19 in de woning moet zijn geschoten. Het dossier bevat echter geen aanwijzingen dat er tijdens de woningoverval met dat vuurwapen is geschoten. Dat laat de reële mogelijkheid open dat dit vuurwapen op enig moment voorafgaand aan de woningoverval al in de woning aanwezig was en door een ander is gebruikt dan door (één van) de verdachte(n).
[naam medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij het Kimar Lady K wapen met de bijbehorende demper mee naar de woning heeft genomen. Gebleken is dat hij dit wapen tijdens de overval ook heeft gebruikt. Uit de verklaringen van in de woning aanwezige gasten blijkt voorts dat [naam medeverdachte 2] ook een wapen had en bij zijn aanhouding is het Umarex Walther-vuurwapen aangetroffen.
Zoals hiervoor is vastgesteld, zijn die wapens in de woning tijdens de woningoverval gebruikt, terwijl ook de verdachte daarbij aanwezig was, zodat hetgeen onder 2 en 3 ten laste is gelegd kan worden bewezen.
Feit 4: Cocaïne
De auto van [naam medeverdachte 2] stond op het moment van zijn aanhouding geparkeerd ter hoogte van de woning aan het [adres delict] te Rotterdam. Op de achterbank van de auto werden drie sporttassen en twee dozen met daarin in totaal ruim 84 kilogram cocaïne aangetroffen. In de tassen en de dozen zaten identieke kartonnen pakketjes, die per twee aan elkaar gelijmd waren. Daartussen bevonden zich telkens platte pakketjes omwikkeld met zwart carbonpapier, met het opschrift ‘ [naam opschrift] ’.
In een woning aan de Persoonshaven te Rotterdam is kort voor de woningoverval met de telefoon van [naam medeverdachte 1] een foto gemaakt van een soortgelijke verpakking, waarop kartonnen bladen en vellen carbonpapier met het opschrift ‘ [naam opschrift] ’ zichtbaar zijn. [naam medeverdachte 1] heeft hiervoor geen aannemelijke verklaring gegeven.
Vast staat dat alle drie de verdachten – al dan niet gezamenlijk – vanaf dezelfde locatie, te weten in of nabij de woning aan de Persoonshaven in Rotterdam, naar de woning aan het Meiland zijn vertrokken.
De verdachte en [naam medeverdachte 2] hebben verklaard dat zij dozen en tassen vanuit de woning aan het Meiland in de auto van de verdachte hebben geladen. Nu de politie dit niet heeft waargenomen, moet dat gebeurd zijn voordat de politie bij de woning aankwam.
Zoals hiervoor is overwogen, volgt ook uit de bewijsmiddelen dat alle drie de verdachten zich vóór de komst van de politie in de woning aan het [adres delict] hebben bevonden en voorts dat zij daarbij alle drie – op enig moment – in het bezit waren van een (vuur)wapen Door de verdachten is geen aannemelijke verklaring gegeven voor hun gewapende aanwezigheid in de woning.
De in de auto aangetroffen grote hoeveelheid drugs vertegenwoordigt een zeer grote financiële waarde. Gezien vorenstaande feiten en omstandigheden – in onderlinge samenhang bezien – kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat de woningoverval (mede) in relatie stond tot de hoeveelheden drugs die in de auto zijn aangetroffen.
Gelet hierop en de handelwijze van alle drie de verdachten moeten zij zich bewust zijn geweest van het feit dat zich drugs bevond in de tassen en dozen die in de auto zijn gezet en hebben zij daarover de beschikkingsmacht gehad.
Het onder 4 ten laste gelegde kan worden bewezen.
Medeplegen
De nauwe en bewuste samenwerking tussen de drie verdachten volgt uit het geheel van de hierboven beschreven en uit de bewijsmiddelen blijkende handelingen die in de kern bestaan uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 21 november 2020 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, in een woning gelegen aan de [adres delict] , meerdere telefoons en portemonnees en geldbedragen en horloges, die aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededaders toebehoorden, te weten aan [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 4] en/of [naam slachtoffer 5] en/of [naam slachtoffer 6] en/of [naam slachtoffer 7] , heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 4] en/of [naam slachtoffer 5] en/of [naam slachtoffer 6] en/of [naam slachtoffer 7] en/of
[naam slachtoffer 8] en/of [naam slachtoffer 9] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door
- gemaskerd met een mondmaskerde woning binnen te dringen en
- vuurwapens op te houden en te richten naar die personen in de woning en- een wapen op het hoofd te zetten van die [naam slachtoffer 5] en te zeggen dat hij op de grond moest liggen en een voet op de rug van [naam slachtoffer 5] te plaatsen en
- die personen te fouilleren en/of op de grond te laten liggen en- daaraan de woorden toe te voegen "als jullie bewegen dan haal ik de trekker over" en ‘Handen omhoog. Zet jullie portemonnee op de tafel, je telefoon. Ik ga jullie spullen meenemen. Als er iemand beweegt ga ik schieten. Doe je handen omhoog. Ik maak geen grap. Ga liggen op de grond.' en ‘Als jullie naar mijn gezicht kijken, dan schiet ik.’
althans woorden van soortgelijke dreigende strekking en/of aard;
2.
hij op 21 november 2020 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van
- een pistool, van het merk Umarex Walther, type Pk380, kaliber 9mm
en
bijbehorende munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III onder 1º te weten: kogelpatronen van het kaliber 9mm voorhanden heeft gehad;
3.
hij op 21 november 2020 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie I onder 7º van de Wet wapens en munitie gelet op gelet op 3, onder a van de Regeling wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie aangewezen voorwerp dat zodanig op een wapen gelijkt dat het voor bedreiging of afdreiging geschikt is, namelijk een nabootsing van een vuurwapen, te weten een alarmpistool met geluidsdemper, welke door vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen, namelijk een Walther PPK, voorhanden heeft gehad;
4.
hij op 21 november 2020 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, meerdere dozen en tassen met daarin een grote hoeveelheid (in elk geval ongeveer 84.467 gram) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
De eendaadse samenloop van:
1.
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
en
2.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het
feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, terwijl het feit
wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl
het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
en
3.
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl
het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
4.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met twee anderen schuldig gemaakt aan een woningoverval waarbij zij de in de woning aanwezige personen met een vuurwapen en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp hebben bedreigd. De mannen die in de woning aanwezig waren moesten op de grond gaan liggen, werden gefouilleerd en hun eigendommen (telefoons, horloges, portemonnees en contant geld) werden van hen afgenomen.
Voor de bewoners van de woning, waaronder een minderjarige jongen die weliswaar niet in de kamer waar de overval plaatsvond, maar wel op de bovenverdieping aanwezig was en hun gasten, is deze gebeurtenis bijzonder beangstigend geweest. Uit de toelichtingen bij de ingediende vorderingen blijkt dat zij vreesden voor hun leven en dat zij als gevolg van de overval (psychische) klachten hebben ontwikkeld. Sommige van hen hebben daar tot op de dag van vandaag nog last van. De ervaring leert dat dergelijke klachten nog lang kunnen aanhouden. Dat geldt temeer indien sprake is van een overval in een woning, een plek waar men zich bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen. De verdachte heeft deze gevolgen voor lief genomen en kennelijk puur uit eigen financieel gewin gehandeld. De verdachte heeft geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen en heeft geen blijk gegeven van enige empathie voor hetgeen hij en zijn mededaders de slachtoffers hebben aangedaan.
Naast de bezittingen van de aanwezigen hebben de verdachten ook drie tassen en twee dozen met ruim vierentachtig kilo cocaïne uit de woning in hun auto geladen. Harddrugs zijn stoffen die bedreigend zijn voor de volksgezondheid. Voor gebruikers kunnen zij schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen met zich brengen. Ten slotte leidt bezit van harddrugs veelal, direct en indirect, tot vele andere vormen van criminaliteit, hetgeen wordt geïllustreerd door deze gewapende woningoverval.
7.3.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 juni 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor Opiumwetfeiten en – weliswaar langer dan vijf jaar geleden – ook voor een woningval.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de aard en ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van lange duur. Bij de bepaling daarvan heeft de rechtbank acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten en straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De officier van justitie heeft in de zaak tegen de verdachte een straf geëist die een half jaar lager is dan de eis in de zaken van de medeverdachten. De rechtbank heeft gezien dat de verdachte ernstig gewond is geraakt door politiekogels en mogelijk niet volledig zal genezen van zijn verwondingen. Dit is evenwel in de kern een gevolg is van zijn eigen handelen en dat van zijn mededaders, waarbij een gewapende reactie door de politie kon worden verwacht. Bovendien is de verdachte – anders dan zijn medeverdachten – eerder – en deels ook recent - voor soortgelijke strafbare feiten veroordeeld. De rechtbank ziet daarom geen reden om aan de verdachte een straf op te leggen die lager is dan de straf die aan de medeverdachten wordt opgelegd.
De voorlopige hechtenis van verdachte is geschorst tot het moment van deze uitspraak.
De raadsman heeft verzocht om het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte bij vonnis op te heffen.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat de ernstige bezwaren en gronden die hebben geleid tot de voorlopige hechtenis ook nu nog bestaan. De rechtbank is voorts van oordeel dat, gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de aard en hoogte van de op te leggen straf, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte op dit moment niet meer zwaarder wegen dan het belang van strafvordering bij zijn voorlopige hechtenis. Dat betekent dat de rechtbank niet zal overgaan tot opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis (en dat niet opnieuw een schorsing zal worden bevolen).
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregelen

Ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit hebben zich als benadeelde partijen in het geding gevoegd: [naam slachtoffer 2] , [naam slachtoffer 5] , [naam slachtoffer 9] , [naam slachtoffer 1] , [naam slachtoffer 8] ,
[naam slachtoffer 6] en [naam slachtoffer 4] ,
De benadeelde partij [naam slachtoffer 2] vordert een vergoeding van € 822,71 aan materiële schade en een vergoeding van € 4.000 aan immateriële schade. De overige benadeelde partijen vorderen elk een vergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair om vrijspraak verzocht, zodat de vorderingen dienen te worden afgewezen of niet-ontvankelijk verklaard. Subsidiair zijn de vorderingen en de hoogte daarvan betwist.
8.3.
Beoordeling
De benadeelde partij [naam slachtoffer 2] zal in het deel van de vordering dat ziet op de materiële schade niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat thans onvoldoende is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd, bestaande uit kosten gemaakt voor schouderklachten, rechtstreeks verband houdt met het onder 1 bewezen verklaarde feit. In dat verband wordt overwogen dat uit bijlage 3 bij de vordering blijkt dat de benadeelde partij al voor de woningoverval last had van zijn schouder.
Ten aanzien van de door de benadeelde partijen gevorderde immateriële schadevergoeding
Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, hebben benadeelden op grond van artikel 6:106 BW recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, voor zover één van de in dit artikel (onder a-c) genoemde gevallen zich voordoet.
Artikel 6:106 BW geeft een limitatieve opsomming van de gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. In het artikel wordt onder b. genoemd aantasting in de persoon:
door het oplopen van lichamelijk letsel;
door schade in zijn eer of goede naam;
op andere wijze.
Van de hierboven onder b.3. bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo’n geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Naar het oordeel van de rechtbank levert het onder 1 bewezen verklaarde feit – te weten een woningoverval door meerdere personen waarbij met (vuur)wapens is gedreigd – een situatie op waarbij die nadelige gevolgen voor de benadeelden inderdaad evident zijn.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partijen door het bewezen verklaarde strafbare feit 1 rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 2.000,- per benadeelde partij. De benadeelde partijen zullen voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vorderingen en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van die delen van de vorderingen een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Die delen van de vorderingen kunnen derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partijen betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partijen van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij [naam slachtoffer 2] heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 21 november 2020.
De overige benadeelde partijen hebben geen wettelijke rente gevorderd.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen (in overwegende mate) zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet elk van de benadeelde partijen een schadevergoeding betalen van
€ 2.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 47, 55, 57 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verstaat dat de schorsing van de voorlopige hechtenis eindigt op 4 augustus 2022 en de voorlopige hechtenis hierdoor voortduurt zoals eerder bepaald in de beschikking van de raadkamer gevangenhouding d.d. 3 december 2020;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] , te betalen een bedrag van
€ 2.000,- (zegge: tweeduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 21 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam slachtoffer 2] te betalen
€ 2.000,-(hoofdsom,
zegge: tweeduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 november 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 2.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
30 (zegge: dertig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 5] , te betalen een bedrag van
€ 2.000,- (zegge: tweeduizend euro),bestaande uit immateriële schade;
verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer 5] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer 5] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam slachtoffer 5] te betalen
€ 2.000,-(hoofdsom,
zegge: tweeduizend euro); bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 2.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
30 (zegge: dertig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 9] , te betalen een bedrag van
€ 2.000,- (zegge: tweeduizend euro),bestaande uit immateriële schade;
verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer 9] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer 9] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam slachtoffer 9] te betalen
€ 2.000,-(hoofdsom,
zegge: tweeduizend euro); bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 2.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
30 (zegge: dertig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van
€ 2.000,- (zegge: tweeduizend euro),bestaande uit immateriële schade;
verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam slachtoffer 1] te betalen
€ 2.000,-(hoofdsom,
zegge: tweeduizend euro); bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 2.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
30 (zegge: dertig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam slachtoffer 8] , te betalen een bedrag van
€ 2.000,- (zegge: tweeduizend euro),bestaande uit immateriële schade;
verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer 8] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer 8] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam slachtoffer 8] te betalen
€ 2.000,-(hoofdsom
, zegge: tweeduizend euro); bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 2.000,- niet mogelijk blijkt
, gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
30 (zegge: dertig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 6] , te betalen een bedrag van
€ 2.000,- (zegge: tweeduizend euro),bestaande uit immateriële schade;
verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer 6] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer 6] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam slachtoffer 6] te betalen
€ 2.000,-(hoofdsom,
zegge: tweeduizend euro);bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 2.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
30 (zegge: dertig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam slachtoffer 4] , te betalen een bedrag van
€ 2.000,- (zegge: tweeduizend euro),bestaande uit immateriële schade;
verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer 4] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer 4] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam slachtoffer 4] te betalen
€ 2.000,-(hoofdsom,
zegge: tweeduizend euro); bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 2.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
30 (zegge: dertig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan één van de benadeelde partijen, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van die benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Brand , voorzitter,
en mrs. A.M. Zwaneveld en J.C. Tijink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 21 november 2020 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in een woning gelegen aan de [adres delict] , meerdere telefoon(s) en/of portemonnees en/of geldbedrag(en) en/of horloges, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 4] en/of [naam slachtoffer 5] en/of [naam slachtoffer 6] en/of [naam slachtoffer 7] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 4] en/of [naam slachtoffer 5] en/of [naam slachtoffer 6] en/of [naam slachtoffer 7] en/of [naam slachtoffer 8] en/of [naam slachtoffer 9] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of
gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- met bedekte gezichten, althans gemaskeerd met een mondmasker(s) en/of bivakmuts(en) en/of capuchon de woning binnen te dringen en/of te gaan en/of
- een of meerdere vuurwapen(s) op te houden en/of te richten naar die personen in de woning en/of
- een vuurwapen op het hoofd te zetten van die [naam slachtoffer 5] en zeggen dat hij op de grond moest liggen en/of een voet op de rug van [naam slachtoffer 5] te plaatsen en/of
- die personen te fouilleren en/of op de grond te laten liggen en/of
- daaraan de woorden toe te voegen "als jullie bewegen dan haal ik de trekker over" en/of ‘Handen omhoog. Zet jullie portemonnee op de tafel, je telefoon. Ik ga jullie spullen meenemen. Als er iemand beweegt ga ik schieten. Doe je handen omhoog. Ik maak geen grap. Ga liggen op de grond.' en/of ‘Als jullie naar mijn gezicht kijken, dan schiet ik.’
althans woorden van soortgelijke dreigende strekking en/of aard;
2.
hij op of omstreeks 21 november 2020 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen een of meer wapen(s) als bedoeld in artikel 2 lid 1 van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van
- een pistool, van het merk Glock en/of
- een pistool, van het merk Umarex Walther, type Pk380, kaliber 9mm en/of
- een pistool, van het merk Glock, type 19 Gen 4, kaliber 9mm
en/of
met bijbehorende munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III onder 1º te weten: één of meer kogelpatronen van het kaliber 9mm en/of 8mm voorhanden heeft/hebben gehad;
3.
hij op of omstreeks 21 november 2020 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (een) wapen(s) als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie I onder 7º van de Wet wapens en munitie gelet op gelet op 3, onder a van de Regeling wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie aangewezen voorwerp dat zodanig op een wapen gelijkt dat het voor bedreiging of afdreiging geschikt is, namelijk een nabootsing van een vuurwapen, te weten een alarmpistool met geluidsdemper en/of met bijbehorende knalpatronen, welke door vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen, namelijk een merk en model Walther PPK, voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 21 november 2020 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, meerdere dozen en/of tassen met daarin een grote hoeveelheid (in elk geval ongeveer 84.467 gram) cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.