ECLI:NL:RBROT:2022:6455

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
FT EA 22/611 en FT EA 22/612 en FT EA 22/613 en FT EA 22/614
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een moratorium en niet-ontvankelijkheid in de schuldsaneringsregeling

Op 6 juli 2022 hebben verzoekers een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 van de Faillissementswet (Fw) en artikel 287b, eerste lid, Fw, met het verzoek om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 13 juli 2022 bepaald. Tijdens de zitting is verweerster, Van ’t Hof Rijnland Vastgoedmanagement, niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproeping. Verzoekers hebben verklaard dat zij de huur voor de maanden april tot en met juli 2022 hebben voldaan, maar verweerster heeft gesteld dat er een huurachterstand is van € 10.908,12 en dat er geen zicht is op verbetering. De rechtbank heeft beoordeeld of er sprake is van een bedreigende situatie, zoals vereist door artikel 287b, tweede lid, Fw. Aangezien verzoekers een vonnis tot ontruiming hebben ontvangen en verweerster heeft aangekondigd tot ontruiming over te gaan, concludeert de rechtbank dat er inderdaad sprake is van een bedreigende situatie. De rechtbank heeft de belangen van verzoekers, die in hun huurwoning willen blijven, afgewogen tegen de belangen van verweerster, die het vonnis tot ontruiming wil uitvoeren. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belangen van verzoekers zwaarder wegen, vooral gezien hun recente betalingen en de inzet voor budgetbeheer. De rechtbank heeft daarom de tenuitvoerlegging van het vonnis tot ontruiming opgeschort voor de duur van zes maanden, met voorwaarden. Tevens is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan hij in de toekomst een nieuw verzoek indienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer 1] - [nummer 2]
[nummer 3] - [nummer 4]
uitspraakdatum: 20 juli 2022
[verzoeker 1] en [verzoeker 2],
wonende te [adres] ,
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekers.

1..De procedure

Verzoekers hebben op 6 juli 2022, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 7 juli 2022 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 13 juli 2022.
Ter zitting van 13 juli 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekers;
  • mevrouw [persoon A] en mevrouw [persoon B] , beiden werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: SHV);
[persoon C] , werkzaam bij Bazuin & Partners heeft namens Van ’t Hof Rijnland Vastgoedmanagement (hierna: verweerster) voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden.
Verweerster is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting verschenen.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2..Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 1 juni 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Verzoekers hebben ter zitting verklaard dat zij de huur (inclusief huurverhoging) voor de periode april tot en met juli 2022, zijnde een bedrag van in totaal € 3.168,85,-, hebben betaald.
Verzoeker werkt 40 uur per week en verdient ongeveer € 1.500,- netto per maand. Verzoekster werkt niet vanwege de intensieve mantelzorg die zij verleent aan haar autistische zoon. Ter terechtzitting heeft SHV verklaard dat verzoekers een training gaan volgen om zodoende hun financiën beter te kunnen beheren. Met het huidige inkomen kunnen verzoekers - met behulp van budgetbeheer - de lopende huurtermijnen tijdig en volledig voldoen.

3..Het verweer

Verweerster heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek voor een voorlopige voorziening dient te worden afgewezen. Verzoekers hebben de huurtermijnen van februari 2021 tot en met maart 2022 niet voldaan. Vanaf 22 april 2022 wordt de huur wel voldaan, zo blijkt uit het door verweerster overgelegde overzicht. De kale huurachterstand bedraagt thans € 10.908,12. Verzoekers hebben niet aangetoond dat er zicht is op verbetering. Daarnaast wilt verweerster geen regeling meer met verzoekers treffen gezien de hoogte van de openstaande vordering. Verweerster heeft er geen vertrouwen meer in dat een minnelijke regeling enig effect zal hebben.

4..De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekers een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 1 juni 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekers en een kopie van het exploot van 23 juni 2022 hebben overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 19 juli 2022 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekers, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekers enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekers bestaat erin dat zij in de huurwoning kunnen blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekers kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 1 juni 2022 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoekers hebben de huurtermijnen (inclusief de huurverhoging) over de maanden april tot en met juli 2022 voldaan. Daarnaast heeft verzoeker een fulltime baan voor 40 uur per week en ontvangt hij een netto inkomen van circa € 1.500,- per maand. Tevens is er sprake van budgetbeheer. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekers zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 1 juni 2022 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekers gelegen aan de [adres] te Rotterdam, voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat SHV die namens verzoekers de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.T. Frima, rechter, en in aanwezigheid van
S. Desrosiers, griffier, in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2022.