ECLI:NL:RBROT:2022:6435
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de opposant beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) van 5 oktober 2021. De rechtbank had eerder, op 1 april 2022, het beroep van de opposant niet-ontvankelijk verklaard omdat hij geen bezwaar had gemaakt tegen het primaire besluit van 13 januari 2021. De opposant heeft verzet ingesteld tegen deze uitspraak, wat op 28 juli 2022 op zitting is behandeld. Tijdens deze zitting heeft de opposant telefonisch deelgenomen.
De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het eindoordeel buiten redelijke twijfel stond. De opposant voerde aan dat hij geen bezwaar kon maken omdat zijn gezondheid destijds redelijk was, maar dat hij nu fysiek en mentaal ziek is. Hij stelde dat verweerder had aangegeven dat bezwaar maken niet nodig was, maar dit werd niet onderbouwd met bewijs.
De verzetrechter heeft beoordeeld of de eerdere uitspraak zonder zitting terecht was. De rechter concludeerde dat de argumenten van de opposant niet leidden tot twijfel over de buiten-zittinguitspraak van 1 april 2022. De rechtbank oordeelde dat de opposant op het moment van het primaire besluit in redelijke gezondheid verkeerde en dat de stelling dat verweerder had gezegd dat bezwaar maken niet nodig was, niet was onderbouwd. De rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard, waardoor de eerdere uitspraak in stand blijft. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.