ECLI:NL:RBROT:2022:6417

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
1 augustus 2022
Zaaknummer
640414
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor medische behandeling van een minderjarige in het kader van een KSCD-onderzoek

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 7 juli 2022 een beschikking gegeven over een verzoek tot vervangende toestemming voor een noodzakelijke medische behandeling van een minderjarige, [naam kind], in het kader van een onderzoek door het Kennis- en Servicecentrum voor Diagnostiek (KSCD). De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond heeft het verzoek ingediend, omdat de moeder geen toestemming verleent voor het onderzoek. De vader, die de Nederlandse taal niet goed beheerst, heeft wel toestemming gegeven en is bijgestaan door een tolk tijdens de zitting. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over [naam kind] door beide ouders wordt uitgeoefend, maar dat [naam kind] in een pleeggezin verblijft en onder toezicht is gesteld. De kinderrechter heeft de feiten en het procesverloop in overweging genomen, evenals de standpunten van de betrokken partijen, waaronder de GI, de ouders en de Raad voor de Kinderbescherming.

De kinderrechter heeft geconcludeerd dat het KSCD-onderzoek niet gericht is op het afwenden van ernstig gevaar voor de gezondheid van [naam kind], maar op het verkrijgen van inzicht in de opvoedvaardigheden van de vader en de rol van de ouders in het leven van [naam kind]. Hoewel het verzoek op basis van artikel 1:265h BW niet kon worden toegewezen, heeft de kinderrechter het verzoek herinterpreteerd als een verzoek op grond van artikel 1:262b BW, dat geschillen over de uitvoering van de ondertoezichtstelling betreft. De kinderrechter heeft uiteindelijk besloten om vervangende toestemming te verlenen voor het KSCD-onderzoek, met de opmerking dat het onderzoek zich ook moet richten op de opvoedvaardigheden van de moeder. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Jeugdrecht
Zaaknummer: C/10/640414 / JE RK 22-1492
Datum uitspraak: 7 juli 2022
Beschikking van de kinderrechter over een verzoek vervangende toestemming medische behandeling
in de zaak van

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de GI,
betreffende

[naam kind],

geboren op [geboortedatum kind] 2018 te [geboorteplaats kind], hierna te noemen: [naam kind].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder],

hierna te noemen: de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. A.P. van Stralen,

[naam vader],

hierna te noemen: de vader, wonende te [woonplaats vader],
advocaat: mr. W.J.J. Trooster.

[naam pleegouders],

hierna te noemen: de pleegouders, wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
De Raad voor de Kinderbescherming,hierna te noemen de Raad, is gekend in zijn toetsende en/of adviserende taak.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 27 juni 2022 en de daaraan ten grondslag liggende stukken.
Op 7 juli 2022 heeft de kinderrechter de zaak mondeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. W.J.J. Trooster;
- de advocaat van de moeder mr. A.P. van Stralen;
- [naam 1] en [naam 2] namens de GI;
- [naam 3], namens de Raad.
Opgeroepen en niet verschenen is de moeder.
Aangezien de vader de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig is, maar wel de Marokkaans-Arabische taal, heeft de kinderrechter het verhoor doen plaatsvinden met bijstand van [naam 4], tolk in de Marokkaans-Arabische taal. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de tolk is beëdigd overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 van de Wet beëdigde tolken en vertalers.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind] wordt uitgeoefend door de ouders.
[naam kind] verblijft in een pleeggezin.
Bij beschikking van 1 juli 2019 is [naam kind] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 1 januari 2023.
Bij beschikking van 10 juni 2020 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] in een voorziening voor pleegzorg verleend. De uithuisplaatsing is daarna telkens verlengd, voor het laatst tot 1 september 2022.

Het verzoek

De GI verzoekt vervangende toestemming te verlenen voor een noodzakelijke medische behandeling van [naam kind], te weten een onderzoek door het Kennis- en Servicecentrum voor Diagnostiek (hierna: KSCD). De GI verzoekt de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De GI heeft ter zitting het verzoek gehandhaafd en als volgt toegelicht.
De GI is van mening dat het perspectief van [naam kind] niet bij de ouders ligt. De kinderrechter heeft in de beschikking van 1 maart 2022 echter overwogen dat de GI dat dat ten aanzien van de vader onvoldoende heeft onderbouwd. Het is daarom van belang dat het KSCD onderzoekt waar het perspectief van [naam kind] ligt en welke rol de vader in het leven van [naam kind] zal gaan spelen, als het perspectief niet bij hem ligt.
De moeder geeft geen toestemming voor een onderzoek door het KSCD. Het is van belang dat er duidelijkheid voor [naam kind] komt over de rol van de vader in haar leven. De GI vraagt daarom om vervangende toestemming voor het KSCD-onderzoek, gericht op de rol van de vader in het leven van [naam kind] Het KSCD-onderzoek zal zich niet richten op de ontwikkeling van [naam kind]. Zij ontwikkelt zich goed in het pleeggezin. Er zijn geen directe zorgen over haar ontwikkeling.
De GI ziet geen aanleiding om ook de moeder bij het KSCD-onderzoek te betrekken, omdat gebleken is dat de moeder onvoldoende leerbaar is en zij in het verleden keuzes heeft gemaakt die niet in het belang van [naam kind] waren. Daarnaast wordt gezien dat de moeder, die [naam kind] eens per zes weken ziet, minder belastbaar is en kan minder aansluiten bij [naam kind]. Verder zal het KSCD-onderzoek vijf maanden langer duren als de situatie ten aanzien van de moeder ook moet worden onderzocht.
De GI geeft desgevraagd aan voor een verzoek om vervangende toestemming voor een medische behandeling op grond van artikel 1:265h BW te hebben gekozen omdat het KSCD werkt op basis van de Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst (hierna: WGBO). Mocht het verzoek niet kunnen worden toegewezen, dan verzoekt de GI het verzoek te begrijpen als een verzoek op grond van artikel 1:262b BW, hoewel het de vraag is of dan vervangende toestemming kan worden verleend.
De standpunten
De vader stemt, mede bij monde van zijn advocaat in met het verzoek. De vader vindt dat [naam kind] bij hem kan wonen. Hij verleent daarom zijn medewerking aan alle onderzoeken en alle vormen van hulpverlening die de GI nodig vindt, zodat hij kan aantonen dat dat mogelijk is. Het is frustrerend dat er al een lange tijd onduidelijkheid is. Volgens de vader heeft het geen toegevoegde waarde om het KSCD ook onderzoek te laten doen naar de mogelijkheden van de moeder.
Namens de moeder verzet haar advocaat zich tegen het verzoek. Het verzochte KSCD-onderzoek richt zich op de opvoedvaardigheden van de vader en de band tussen [naam kind] en de vader. Er is daarom geen sprake van een medische behandeling in de zin van artikel 1:265h BW. Daarbij komt dat, als er een onderzoek wordt gedaan naar het perspectief van [naam kind], er in de visie van de moeder ook gekeken moet worden naar haar rol in het leven van [naam kind].
De Raad ondersteunt het verzoek van de GI. De Raad doet onderzoek naar het perspectief van [naam kind]. Dit onderzoek is nog niet afgerond. De Raad acht het in het belang van de ontwikkeling van [naam kind] dat het KSCD-onderzoek zich richt op de rol van beide ouders in het leven van [naam kind].

De beoordeling

Vervangende toestemming voor een medische behandeling
Indien een medische behandeling van een minderjarige jonger dan twaalf jaar noodzakelijk is om ernstig gevaar voor diens gezondheid af te wenden en de ouder die het gezag uitoefent zijn toestemming daarvoor weigert, kan de kinderrechter op grond van artikel 1:265h, eerste lid, BW deze toestemming op verzoek van de gecertificeerde instelling vervangen.
Wanneer een minderjarige medisch moet worden onderzocht of medische behandeling nodig heeft of wanneer hij moet worden opgenomen in een ziekenhuis, is in beginsel de WGBO van toepassing. Onder een medische behandeling (artikel 7:446, tweede lid BW) wordt verstaan:
a. alle verrichtingen - het onderzoeken en het geven van raad daaronder begrepen -rechtstreeks betrekking hebbende op een persoon en ertoe strekkende hem van een ziekte te genezen, hem voor het ontstaan van een ziekte te behoeden of zijn gezondheidstoestand te beoordelen, dan wel deze verloskundige bijstand te verlenen;
b. andere dan de onder a bedoelde handelingen, rechtstreeks betrekking hebbende op een persoon, die worden verricht door een arts of tandarts in die hoedanigheid.
De GI heeft aangegeven dat het KSCD-onderzoek nodig is om zicht te krijgen op de opvoedvaardigheden van de vader en de band tussen [naam kind] en haar vader. Er is geen sprake van een medisch onderzoek als bedoeld in artikel 7:446, tweede lid, BW gericht op [naam kind] dat noodzakelijk is om ernstig gevaar voor haar gezondheid af te wenden. Er zijn geen zorgen over haar ontwikkeling. Zij ontwikkelt zich tot op heden goed.
De kinderrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat niet voldaan is aan de vereisten om vervangende toestemming te kunnen verlenen. Dat zou tot afwijzing van het verzoek moeten leiden. Gezien de omstandigheden ziet de kinderrechter echter aanleiding om het verzoek te begrijpen als een verzoek op grond van het bepaalde van artikel 1:262b BW.
Geschil over de uitvoering van de ondertoezichtstelling
De kinderrechter kan op grond van artikel 1:262b BW op verzoek van een met het gezag belaste ouder, de minderjarige van twaalf jaar of ouder, de GI, degene die de minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, of de zorgaanbieder of de aanbieder van de jeugdhulp zoals bedoel in artikel 1.1. van de Jeugdwet, een zodanige beslissing nemen over geschillen die de uitvoering van de ondertoezichtstelling betreffen – met uitzondering van de gedragingen, zoals bedoeld in artikel 4.2.1. van de Jeugdwet – als hem dat in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt.
Artikel 1:262b BW artikel biedt onder meer de mogelijkheid om geschillen tussen de GI en ouders over de doelen waaraan in het kader van de ondertoezichtstelling moet worden voldaan aan de kinderrechter voor te leggen. De kinderrechter is van oordeel dat van een dergelijk geschil sprake is.
De GI en de ouders zijn het erover eens dat er zo spoedig mogelijk duidelijkheid moet komen over het perspectief van [naam kind]. Zij verschillen in dit verband echter van mening over de noodzaak van een KSCD-onderzoek en waarop dat onderzoek dan gericht moet zijn. De GI stelt zich op het standpunt dat een KSCD-onderzoek noodzakelijk is op zicht te krijgen op de opvoedvaardigheden en de band tussen [naam kind] en de vader. De GI ziet geen aanleiding om de moeder bij het onderzoek te betrekken, omdat al duidelijk is dat het perspectief van [naam kind] niet de moeder zal zijn.
De vader vindt een KSCD-onderzoek niet nodig, maar wil in het belang van [naam kind] wel zijn medewerking daaraan verlenen. Hij heeft de aanvraag voor het onderzoek reeds ondertekend. De moeder heeft tot op heden geen toestemming voor het onderzoek gegeven, omdat zij zich op het standpunt stelt dat door het KSCD ook onderzocht moet worden of het perspectief van [naam kind] bij haar zou kunnen liggen.
De kinderrechter betreurt het dat er tot heden geen duidelijkheid is over het perspectief van [naam kind]. [naam kind] verblijft al lange tijd in een pleeggezin, waaraan zij inmiddels gehecht is. Het is noodzakelijk voor haar ontwikkeling dat [naam kind] binnen afzienbare termijn weet waar zij zal opgroeien en op welke manier haar ouders een rol in haar leven zullen spelen. Zij heeft recht op duidelijkheid over haar perspectief. Het is daarom noodzakelijk dat zo spoedig mogelijk alsnog een KSCD-onderzoek plaatsvindt. De vader heeft al zijn toestemming voor het onderzoek verleend, de moeder heeft haar toestemming tot op heden geweigerd. De kinderrechter zal daarom, in het belang van [naam kind], vervangende toestemming voor het KSCD-onderzoek verlenen.
Om vast te kunnen stellen welke rol beide ouders in het leven van [naam kind] in de toekomst kunnen vervullen is de kinderrechter van oordeel dat het KSCD-onderzoek zich niet alleen moet richten op de opvoedvaardigheden van de vader, maar ook die van de moeder. Naar verwachting zal met het onderzoek dan meer tijd gemoeid zijn dan eerder geschatte vier maanden. De kinderrechter geeft de GI dan ook in overweging om in overleg met het KSCD te bezien of eerst het onderzoek betreffende de vader kan worden verricht en vervolgens dat betreffende de moeder.

De beslissing

De kinderrechter:
verleent toestemming, welke die van de moeder vervangt, voor een KSCD-onderzoek, met in achtneming van hetgeen hiervoor is overwogen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2022 door mr. G.M. Paling, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. de Leeuw, als griffier. Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 21 juli 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.