In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 7 juli 2022 een beschikking gegeven over een verzoek tot vervangende toestemming voor een noodzakelijke medische behandeling van een minderjarige, [naam kind], in het kader van een onderzoek door het Kennis- en Servicecentrum voor Diagnostiek (KSCD). De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond heeft het verzoek ingediend, omdat de moeder geen toestemming verleent voor het onderzoek. De vader, die de Nederlandse taal niet goed beheerst, heeft wel toestemming gegeven en is bijgestaan door een tolk tijdens de zitting. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over [naam kind] door beide ouders wordt uitgeoefend, maar dat [naam kind] in een pleeggezin verblijft en onder toezicht is gesteld. De kinderrechter heeft de feiten en het procesverloop in overweging genomen, evenals de standpunten van de betrokken partijen, waaronder de GI, de ouders en de Raad voor de Kinderbescherming.
De kinderrechter heeft geconcludeerd dat het KSCD-onderzoek niet gericht is op het afwenden van ernstig gevaar voor de gezondheid van [naam kind], maar op het verkrijgen van inzicht in de opvoedvaardigheden van de vader en de rol van de ouders in het leven van [naam kind]. Hoewel het verzoek op basis van artikel 1:265h BW niet kon worden toegewezen, heeft de kinderrechter het verzoek herinterpreteerd als een verzoek op grond van artikel 1:262b BW, dat geschillen over de uitvoering van de ondertoezichtstelling betreft. De kinderrechter heeft uiteindelijk besloten om vervangende toestemming te verlenen voor het KSCD-onderzoek, met de opmerking dat het onderzoek zich ook moet richten op de opvoedvaardigheden van de moeder. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.