ECLI:NL:RBROT:2022:6412
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-beschikking en hoorplicht in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 8 juli 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een WOZ-beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van haar onroerende zaak aan [adres 1] in Rotterdam voor het belastingjaar 2020, die was vastgesteld op € 366.000,-. Na het indienen van bezwaar, heeft de heffingsambtenaar de waarde verlaagd naar € 285.000,-. Eiseres was het niet eens met deze waarde en heeft beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar op grond van artikel 7:3, onder e, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van het horen van eiseres heeft mogen afzien, omdat volledig aan het bezwaar was tegemoetgekomen. De rechtbank heeft de waardepeildatum vastgesteld op 1 januari 2019 en eiseres stelde dat de waarde te hoog was vastgesteld, terwijl de heffingsambtenaar van mening was dat de waarde correct was. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, waaronder de onjuiste oppervlakte en de staat van onderhoud van de woning, niet overtuigend geacht, omdat deze niet voldoende waren onderbouwd.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld en heeft het beroep ongegrond verklaard. Eiseres had ook verzocht om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat de termijn nog niet was overschreden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.