ECLI:NL:RBROT:2022:6366

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
29 juli 2022
Zaaknummer
C/10/599306 / HA ZA 20-622
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van overeenkomst en afwijzing van schadevergoeding in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is op 27 juli 2022 een eindvonnis uitgesproken in de zaak tussen [naam eiser] en STATEMPIRE B.V. De rechtbank heeft de overeenkomst tussen partijen ontbonden, omdat STATEMPIRE B.V. tekort is geschoten in haar verplichtingen. Eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.J. van der Have, had een vordering ingesteld tot vergoeding van inkomensschade, maar de rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd om zijn vordering te onderbouwen. Eiser had gesteld dat hij recht had op een hoger inkomen dan in de arbeidsovereenkomst was vastgelegd, maar de rechtbank vond dat hij zijn stelplicht niet had nageleefd. De rechtbank heeft ook overwogen dat de vordering tot vergoeding van immateriële schade en de afgifte van een verklaring niet toewijsbaar zijn. De proceskosten zijn aan de zijde van eiser begroot op € 1.878,47, en STATEMPIRE B.V. is veroordeeld in deze kosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/599306 / HA ZA 20-622
Vonnis van 27 juli 2022
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser,
advocaat mr. C.J. van der Have te Den Haag,
tegen
STATEMPIRE B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. N. Köse-Albayrak te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [naam eiser] en MijnVerklaring genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 2 februari 2022 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • de akte van [naam eiser] op de rol van 6 april 2022;
  • de antwoordakte van MijnVerklaring op de rol van 8 juni 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De verdere beoordeling

2.1.
[naam eiser] is bij tussenvonnis van 2 februari 2022 opnieuw in de gelegenheid gesteld om de door hem gevorderde inkomensschade van € 14.390,72 over de periode van 18 november 2019 tot en met 17 november 2021 deugdelijk te onderbouwen. MijnVerklaring is in de gelegenheid gesteld om bij antwoordakte hierop te reageren.
2.2.
In het tussenvonnis van 2 februari 2022 is overwogen dat [naam eiser] gehouden is om zijn schadeberekening te baseren op het inkomen zoals vermeld in trede 7 van schaal 54 van de toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomst (hierna: CAO). Als [naam eiser] meent dat hij op basis van ervaring en/of eerder inkomen in een hogere trede dan trede 7 zou zijn ingedeeld, moet hij dat onderbouwen en een volledig exemplaar van de op 3 oktober 2019 aan hem toegezonden arbeidsovereenkomst overleggen.
2.3.
[naam eiser] heeft gesteld dat hij bij indiensttreding bij de NS recht zou hebben gehad op het inkomen zoals vermeld in trede 13. Volgens [naam eiser] zou hij niet voor trede 7 zijn overgestapt naar de NS, omdat dat zou neerkomen op een forse inkomensachteruitgang ten opzichte van zijn vorige werk.
2.4.
De door [naam eiser] ingebrachte schadeberekening is gebaseerd op een inkomen in trede 12. De rechtbank begrijpt de stelling van [naam eiser] dan ook zo dat hij bij de NS in trede 12 zou zijn ingestroomd. Op [naam eiser] rust de stelplicht en indien daaraan wordt toegekomen — de bewijslast van deze stelling.
MijnVerklaring betwist dat [naam eiser] aan zijn stelplicht heeft voldaan.
2.5.
Volgens [naam eiser] is de afspraak dat hij recht heeft op trede 12 niet door de NS op papier gezet in de arbeidsovereenkomst, maar is hij dat met de NS slechts mondeling overeengekomen. [naam eiser] heeft deze stelling niet feitelijk onderbouwd en heeft in dit verband evenmin een bewijsaanbod gedaan. Dit had wel van hem verwacht mogen worden, omdat de in het tussenvonnis van 2 februari 2022 geboden mogelijkheid tot onderbouwing van de gestelde inkomensschade al een herkansing is en het niet op voorhand aannemelijk is dat een zo wezenlijke arbeidsvoorwaarde als het salaris/de inschaling niet in de arbeidsovereenkomst is opgenomen. De rechtbank heeft daarom bij tussenvonnis van 2 februari 2022 [naam eiser] ook verzocht een volledige arbeidsovereenkomst in het geding te brengen. [naam eiser] stelt dat hij al een volledige arbeidsovereenkomst heeft overgelegd en niet meer stukken heeft. De rechtbank stelt vast dat in het door [naam eiser] overgelegde exemplaar van zijn arbeidsovereenkomst de bladzijde met de artikelen 5 en 6 ontbreekt. [naam eiser] had met het inbrengen van de volledige arbeidsovereenkomst zijn stelling dat het salaris/de inschaling niet schriftelijk is vastgelegd kunnen onderbouwen, maar heeft deze kans onbenut gelaten.
[naam eiser] heeft nog gewezen op een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen waarin hem een uitkering op grond van de Werkloosheidswet wordt toegekend. [naam eiser] maakt echter in het geheel niet duidelijk waarom hieruit kan worden opgemaakt dat hij in trede 12 zou zijn ingedeeld.
De stelling van [naam eiser] dat hij niet naar de NS was overgestapt als hij in trede 7 was ingestroomd, is evenmin nader onderbouwd, laat staan dat daaruit volgt dat hij bij de NS in trede 12 van salarisschaal 54 van de toepasselijke CAO zou zijn ingestroomd.
Gelet op het voorgaande heeft [naam eiser] zijn stelling dat hij bij indiensttreding bij de NS een inkomen conform trede 12 van schaal 54 zou zijn gaan verdienen onvoldoende onderbouwd. Het is dan ook niet vast te stellen dat [naam eiser] recht zou hebben gehad op een hoger inkomen dan vermeld in trede 7.
2.6.
[naam eiser] heeft afgezien van het overleggen van een schadeberekening op basis van trede 7, naar eigen zeggen omdat zijn schade in dat geval zou uitkomen op nihil. Dit betekent, ook gelet op wat in 2.5 is overwogen, dat de vordering tot vergoeding van inkomensschade zal worden afgewezen.
2.7.
In het tussenvonnis van 3 november 2021 is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat de vordering tot ontbinding van de overeenkomst tussen [naam eiser] en MijnVerklaring zal worden toegewezen.
2.8.
In het tussenvonnis van 2 februari 2022 is geoordeeld dat de vorderingen tot vergoeding van immateriële schade en afgifte van een verklaring waarin MijnVerklaring erkent dat zij heeft verzuimd tijdig een VOG aan te vragen niet toewijsbaar zijn.
2.9.
De rechtbank is in deze procedure tot het oordeel gekomen dat MijnVerklaring in haar kernverbintenis jegens [naam eiser] is tekortgeschoten en dat dit ontbinding van de overeenkomst tussen hen rechtvaardigt. Gelet hierop is MijnVerklaring te beschouwen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij en zal zij in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten worden aan de zijde van [naam eiser] begroot op:
- dagvaarding € 106,47
- griffierecht € 83,00
- salaris advocaat €
1.689,00(3 punten × tarief II van € 563,00)
Totaal € 1.878,47‬
2.10.
De vergoeding voor salaris advocaat is als volgt opgebouwd: 1 punt voor de dagvaarding, 1 punt voor de mondelinge behandeling, 0,5 punt voor de akte op de rol van 23 juni 2021 en 0,5 punt voor de antwoordakte van 1 september 2021. Voor de akten op de rol van 1 december 2021 en 6 april 2022 krijgt [naam eiser] geen vergoeding. Hij had de inhoud daarvan al eerder in de procedure kunnen en ook moeten aanvoeren en daarnaast hebben deze aktes uitsluitend betrekking op vorderingen die worden afgewezen.
2.11.
De nakosten zullen worden toegewezen zoals in de beslissing vermeld.

3..De beslissing

De rechtbank
3.1.
ontbindt de overeenkomst tussen [naam eiser] en MijnVerklaring;
3.2.
veroordeelt MijnVerklaring in de proceskosten, aan de zijde van [naam eiser] tot op heden begroot op € 1.878,47‬,
3.3.
veroordeelt MijnVerklaring in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, indien MijnVerklaring niet uiterlijk veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan en vervolgens betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden te vermeerderen met (a) € 85,00 aan salaris advocaat en (b) de explootkosten van betekening van dit vonnis,
3.4.
verklaart dit vonnis tot zo ver uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van Velzen, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.A. Wolterink, griffier. Het vonnis is in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2022.
3070/3194