In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 juli 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen een besluit van het UWV. Eiser, die als leerling steigerbouwer werkte, had zich op 17 december 2018 ziekgemeld na een bedrijfsongeval. Het UWV kende hem een WIA-uitkering toe, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid op 48,29% werd vastgesteld. Eiser was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zijn medische situatie slechter was dan het UWV had aangenomen. Hij voerde aan dat er meer beperkingen waren en dat hij niet in staat was om de door het UWV als geschikt beschouwde functies te vervullen.
De rechtbank heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat het UWV zorgvuldig medisch en arbeidskundig onderzoek had verricht. De verzekeringsarts en arbeidsdeskundige van het UWV hadden de medische gegevens en beperkingen van eiser grondig geëvalueerd. De rechtbank oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsartsen aan de vereisten van zorgvuldigheid voldeden en dat er geen tegenstrijdigheden waren. Eiser had niet voldoende onderbouwd waarom de vastgestelde beperkingen niet klopten.
Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiser voor 48,29% arbeidsongeschikt was en dat het beroep ongegrond werd verklaard. Eiser kreeg geen gelijk en de proceskosten werden niet vergoed.