ECLI:NL:RBROT:2022:6252

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juli 2022
Publicatiedatum
27 juli 2022
Zaaknummer
AWB - 22 -14_ 1213
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig beslissen op verzoek om herbeoordeling van kinderopvangtoeslag

In deze zaak heeft eiseres op 23 december 2020 een verzoek ingediend tot herbeoordeling van haar recht op kinderopvangtoeslag. De Belastingdienst/Toeslagen, als verweerder, heeft dit verzoek in behandeling genomen, maar heeft niet tijdig een beslissing genomen. Eiseres heeft op 7 december 2021 verweerder in gebreke gesteld, waarna zij op 26 maart 2022 beroep heeft ingesteld wegens het uitblijven van een beslissing op bezwaar. De rechtbank heeft in deze enkelvoudige procedure geoordeeld dat verweerder niet tijdig heeft beslist en dat de ingebrekestelling van eiseres, hoewel prematuur, niet leidt tot een prematuur beroep. De rechtbank heeft vastgesteld dat er meer dan 42 dagen zijn verstreken sinds de ingebrekestelling en dat verweerder de maximale dwangsom van € 1.442,- heeft verbeurd. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een beslissing te nemen op het verzoek om herbeoordeling. Tevens is bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat hij de termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres heeft recht op vergoeding van het betaalde griffierecht van € 50,-. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/1497
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2022 als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaats] , eiseres,

en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft op 23 december 2020 een verzoek gedaan tot herbeoordeling van haar recht op kinderopvangtoeslag.
Bij brief van 7 december 2021, door verweerder ontvangen op 22 december 2021, heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld.
Op 26 maart 2022 heeft eiseres beroep ingesteld wegens het uitblijven van een beslissing op bezwaar, waarbij eiseres de rechtbank heeft verzocht de hoogte van de door verweerder verbeurde dwangsom vast te stellen.
Verweerder heeft op 11 april 2022 een verweerschrift en op 19 mei 2022 een aanvullend verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
2. Eiseres heeft op 23 december 2020 een verzoek gedaan tot herbeoordeling van haar recht op kinderopvangtoeslag. Verweerder heeft dit verzoek in behandeling genomen. In de brief van 5 juni 2021 is de termijn van herbeoordeling éénzijdig verlengd met 6 maanden. Hierdoor moest verweerder uiterlijk 23 december 2021 een beslissing nemen.
3. Op 22 december 2021 heeft verweerder een ingebrekestelling ontvangen van eiseres. Bij brief van 15 april 2022 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat de ingebrekestelling prematuur is en dat er geen dwangsom verschuldigd is. De ingebrekestelling is weliswaar prematuur ingediend, maar omdat het beroep niet prematuur is ingediend gaat de rechtbank uit van een situatie waarin de ingebrekestelling na afloop van de beslistermijn is ingediend.
4. Nu niet is gebleken dat er inmiddels een besluit als bedoeld in artikel 4:18 van de Awb is afgegeven zal de rechtbank verweerder niet volgen en met toepassing van artikel 8:55c van de Awb de hoogte van de dwangsom zelf vaststellen.
5. Verweerder heeft tot op heden niet op het verzoek om herbeoordeling beslist. Omdat er sinds de ontvangst van de ingebrekestelling door verweerder en het moment dat de rechtbank deze uitspraak doet meer dan 42 dagen zijn verstreken en niet gebleken is dat verweerder zelf een dwangsombesluit heeft genomen, stelt de rechtbank vast dat verweerder de maximale dwangsom van € 1.442,- verbeurd heeft.
6. Omdat verweerder nog geen besluit op het verzoek heeft genomen bepaalt de rechtbank verder dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet het bestuursorgaan dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. Verweerder heeft op grond van het derde lid van artikel 8:55d, van de Awb, gemotiveerd verzocht om een langere termijn, te weten 12 weken. Verweerder heeft uiteengezet dat de procedure die hij volgt bij de herbeoordelingen, deze tijd vraagt.
7. De rechtbank is van oordeel dat een termijn recht moet doen aan de reële mogelijkheden om op het verzoek te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen. In dit geval ziet de rechtbank geen aanleiding om op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb af te wijken van de standaardtermijn van twee weken. De rechtbank vindt daarbij doorslaggevend dat na het indienen van het verweerschrift op 11 april 2022 tot aan de datum van deze uitspraak 3 maanden zijn verstreken. De bijzondere omstandigheden die voor verweerder aanleiding waren om een termijn van twaalf weken te vragen (om alsnog op het bezwaar te beslissen), zijn sinds dat moment (van indienen van het verweerschrift) dan ook nagenoeg verstreken. Verweerder was er zich op dat moment (11 april 2022) van bewust dat hij de beslistermijn had overschreden en had de procedure toen alsnog spoedig kunnen vervolgen. Hij heeft daarmee niet kunnen wachten op deze uitspraak.
8. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom verbeurt als hij die termijn van twee weken overschrijdt. De rechtbank stelt de hoogte van deze dwangsom vast op € 100,- per dag dat de termijn overschreden wordt, met een maximum van € 15.000,-.
9. Het beroep is dus gegrond. Verweerder moet ook het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.
10. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- stelt de door verweerder te betalen reeds verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-;
- draagt verweerder op binnen twee weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak alsnog een besluit te nemen op het verzoek om herbeoordeling;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke
dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn van vier weken overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.G. den Ambtman, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 29 juli 2022.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.