ECLI:NL:RBROT:2022:6235

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juli 2022
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
9944725 VV EXPL 22-240
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over huurachterstand en ontruiming van een woning

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 juli 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een verhuurder en twee huurders. De verhuurder, vertegenwoordigd door mr. E. Pimentel, eiste ontruiming van de woning vanwege huurachterstanden van beide huurders. De huurachterstand van huurder 1 bedroeg € 7.400,- en van huurder 2 € 3.700,-. De huurders waren in gebreke gebleven met hun betalingsverplichtingen, wat leidde tot de eis van de verhuurder om de woning te ontruimen en betaling van de achterstallige huur. Huurder 1 erkende de huurachterstand en deed een voorstel om een deel van de achterstand te betalen, terwijl huurder 2 niet op de zitting verscheen en geen verweer voerde.

De kantonrechter oordeelde dat de verhuurder een spoedeisend belang had bij de gevorderde voorzieningen, gezien de aanzienlijke huurachterstand en het betalingsgedrag van de huurders. De rechter verleende verstek tegen huurder 2 en oordeelde dat de vordering van de verhuurder niet ongegrond of onrechtmatig was. De ontruimingstermijn werd vastgesteld op 14 dagen na betekening van het vonnis. De rechter wees de gevorderde machtiging voor ontruiming door een deurwaarder af, aangezien dit al geregeld is in de wet. De huurders werden veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur, de lopende huur, en de proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9944725 VV EXPL 22-240
datum uitspraak: 21 juli 2022
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser] ,
woonplaats: [woonplaats] ,
eiser,
gemachtigde: mr. E. Pimentel te Schiedam,
tegen:

1..[gedaagde 1] ,

woonplaats: [woonplaats] ,
zonder gemachtigde,
2. [gedaagde 2] ,
woonplaats: [woonplaats] ,
die niet in de procedure is verschenen,
gedaagden.
De partijen worden hierna ‘ [eiser] ’, ‘ [gedaagde 1] ’ en ‘ [gedaagde 2] ’ genoemd. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden hierna tezamen ‘ [gedaagde 1] c.s.’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
- de dagvaarding van 29 juni 2022, met bijlagen.
1.2.
Op 7 juli 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen en de gemachtigde besproken. [gedaagde 2] is zonder bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.

2..De feiten

2.1.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] huren van [eiser] de woning gelegen aan de [adres] in Rozenburg (hierna: ‘het gehuurde’ en/of ‘de woning’). Op verzoek van [gedaagde 1] c.s. is de huurovereenkomst gesplitst in twee afzonderlijke huurovereenkomsten.
2.2.
Uit hoofde van de huurovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde 1] is [gedaagde 1] bij vooruitbetaling een bedrag van laatstelijk € 700,- per maand aan huur verschuldigd. In de huurbetalingen is een achterstand ontstaan.
2.3.
Uit hoofde van de huurovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde 2] is [gedaagde 2] bij vooruitbetaling een bedrag van laatstelijk € 500,- per maand aan huur verschuldigd. In de huurbetalingen is een achterstand ontstaan.

3..Het geschil

3.1.
[eiser] eist samengevat:
  • [gedaagde 1] c.s. te veroordelen om het gehuurde te ontruimen;
  • een machtiging om de ontruiming zo nodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie te bewerkstelligen;
  • [gedaagde 1] te veroordelen aan hem te betalen € 7.400,- met rente en de lopende huur vanaf de maand juli 2022;
  • [gedaagde 2] te veroordelen aan hem te betalen € 3.700,- met rente en de lopende huur vanaf de maand juli 2022;
  • [gedaagde 1] c.s. te veroordelen tot betaling van € 886,- aan buitengerechtelijke incassokosten;
  • [gedaagde 1] c.s. te veroordelen in de proceskosten en nakosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[eiser] baseert de eis op het volgende.
ten aanzien van [gedaagde 1]
3.2.1.
is zijn betalingsverplichting uit hoofde van de huurovereenkomst niet volledig nagekomen, waardoor, berekend tot en met de maand juni 2022, een huurachterstand is ontstaan van € 7.400,-. [eiser] wil de woning daarom ontruimen.
ten aanzien van [gedaagde 2]
3.2.2.
[gedaagde 2] is haar betalingsverplichting uit hoofde van de huurovereenkomst niet volledig nagekomen, waardoor, berekend tot en met de maand juni 2022, een huurachterstand is ontstaan van € 3.700,-. [eiser] wil de woning daarom ontruimen.
3.3.
[eiser] stelt een spoedeisend belang te hebben bij zijn vorderingen. Hij kan de uitkomst van een bodemprocedure niet afwachten, omdat de huurachterstand zeer groot is en uit het betalingsgedrag van [gedaagde 1] c.s. blijkt dat er geen betaling meer zal volgen. Van [eiser] kan daarom niet kan worden verwacht dat hij het gehuurde nog langer ter beschikking stelt aan [gedaagde 1] c.s.
3.4.
[gedaagde 1] heeft de betalingsachterstand erkend en het voorstel gedaan om € 1.000,- te betalen zodat hij in de woning kan blijven.
3.5.
[gedaagde 2] heeft geen verweer gevoerd.

4..De beoordeling

4.1.
Een vordering in kort geding kan worden toegewezen als de partij die de voorziening vraagt hierbij zoveel spoed heeft dat hij de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten. Bij die beoordeling is van belang hoe aannemelijk het is dat de vordering in een gewone procedure zal worden toegewezen. Verder moet het belang van [eiser] bij toewijzing van de vordering worden meegewogen en de gevolgen van toewijzing van de vordering voor [gedaagde 1] c.s. als deze uitspraak later wordt teruggedraaid. Als partijen een gewone procedure starten, is de rechter in die procedure niet gebonden aan deze uitspraak.
4.2.
Voldoende is gebleken dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorzieningen, zodat hij in zoverre ontvankelijk is in zijn vordering.
ten aanzien van [gedaagde 2]
4.3.
[gedaagde 2] is op 7 juli 2022 niet op de mondelinge behandeling verschenen. Uit de dagvaarding is gebleken dat zij correct voor de zitting is opgeroepen. Tegen [gedaagde 2] wordt daarom verstek verleend. Nu [gedaagde 1] wel in de procedure is verschenen, wordt één vonnis gewezen dat als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.
4.4.
Op grond van de door [eiser] ingenomen stellingen - die hij met stukken heeft onderbouwd - en bij gebreke van verweer daartegen gaat de kantonrechter uit van de juistheid van de stellingen van [eiser] . De vordering komt de kantonrechter niet ongegrond of onrechtmatig voor en zal dan ook worden toegewezen, met dien verstande dat de ontruimingstermijn op 14 dagen na de betekening van dit vonnis wordt bepaald. De gevorderde machtiging om de ontruiming te laten uitvoeren door een deurwaarder zal worden afgewezen. Uit artikel 556 lid 1 Rv volgt immers al dat een gedwongen ontruiming geschiedt door een deurwaarder en dit vonnis is voor [eiser] voldoende om op kosten van [gedaagde 2] een deurwaarder in te schakelen indien [gedaagde 2] niet vrijwillig tot ontruiming overgaat.
ten aanzien van [gedaagde 1]
4.5.
Aangezien [gedaagde 1] het bestaan en de hoogte van de door [eiser] gestelde huurachterstand niet heeft betwist, wordt dit deel van de vordering toegewezen.
4.6.
De rente wordt toegewezen, omdat uit de stellingen van [eiser] volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde 1] deze stellingen niet heeft betwist.
4.7.
Gelet op de hoogte van de huurachterstand (ruim 10 maanden) is het zeer waarschijnlijk dat in een bodemprocedure de ontbinding van de huurovereenkomst zal worden toegewezen. De kantonrechter acht het daarom gerechtvaardigd om hierop vooruit te lopen door de vordering tot ontruiming van de woning toe te wijzen. De ontruimingstermijn wordt bepaald op 14 dagen na de betekening van dit vonnis.
4.8.
De gevorderde machtiging om de ontruiming te laten uitvoeren door een deurwaarder zal worden afgewezen. Uit artikel 556 lid 1 Rv volgt immers al dat een gedwongen ontruiming geschiedt door een deurwaarder en dit vonnis is voor [eiser] voldoende om op kosten van [gedaagde 1] een deurwaarder in te schakelen indien [gedaagde 1] niet vrijwillig tot ontruiming overgaat.
4.9.
[gedaagde 1] moet de huur blijven betalen tot en met de maand waarin hij de woning met al zijn spullen heeft verlaten. Dit deel van de vordering wordt daarom ook toegewezen.
buitengerechtelijke incassokosten
4.10.
De buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen tot een bedrag van € 816,75 (inclusief btw) in totaal, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om een vergoeding voor deze kosten te krijgen. Van dat bedrag komt € 762,30 (inclusief btw) voor rekening van [gedaagde 1] en € 54,45 (inclusief btw) voor rekening van [gedaagde 2] .
proceskosten
4.11.
[gedaagde 1] c.s. krijgen grotendeels ongelijk en moeten daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiser] tot vandaag vast op € 129,82 aan dagvaardingskosten, € 244,- aan griffierecht en € 498,- aan salaris voor de gemachtigde. Dit is totaal € 871,82. Ook de gevorderde nakosten worden toegewezen. Hoofdelijke veroordeling is niet gevorderd, zodat [gedaagde 1] c.s. ingevolge artikel 6:6 lid 1 BW ieder voor een gelijk deel verbonden zijn tot betaling van de proces- en nakosten.
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.12.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. om binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis de woning gelegen aan de [adres] in Rozenburg te ontruimen en te verlaten en door afgifte van sleutels ter vrije en algehele beschikking van [eiser] te stellen;
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan [eiser] te betalen € 8.162,30 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over € 7.400,- vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [gedaagde 2] om aan [eiser] te betalen € 3.754,45 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over € 3.700,- vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
5.4.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan [eiser] te betalen € 700,- per maand met ingang van de maand juli 2022 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt;
5.5.
veroordeelt [gedaagde 2] om aan [eiser] te betalen € 500,- per maand met ingang van de maand juli 2022 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt;
5.6.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. in de proceskosten, aan de kant van [eiser] tot vandaag vastgesteld op € 871,82;
5.7.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. in de na vandaag te maken proceskosten, begroot op € 124,- aan salaris voor de gemachtigde en als niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis is voldaan en het vonnis is betekend, de explootkosten van deze betekening;
5.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en in het openbaar uitgesproken.
43416