ECLI:NL:RBROT:2022:6178

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juli 2022
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
10/279076-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Discriminatie tijdens sollicitatie op grond van godsdienst door tandartspraktijk

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 15 juli 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van discriminatie tijdens een sollicitatieprocedure. De verdachte, eigenaar van een tandartspraktijk, heeft een sollicitante, die een hoofddoek droeg, afgewezen. De sollicitante had zich aangemeld voor de functie van tandartsassistente, maar arriveerde te laat voor het sollicitatiegesprek. Tijdens het gesprek vroeg de verdachte of zij de hoofddoek ook tijdens het werk zou dragen en maakte hij een opmerking over zijn eigen geloof, wat leidde tot de conclusie dat hij haar uiterlijk niet accepteerde. De officier van justitie eiste een geldboete van € 250,00, maar de rechter oordeelde dat de verdachte schuldig was aan discriminatie en legde een boete op van € 175,00. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot het betalen van € 317,48 aan schadevergoeding. De rechter benadrukte dat het afwijzen van de sollicitante mede gebaseerd was op haar geloof, wat een ongerechtvaardigd onderscheid vormde. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 23, 24c, 36f en 429quatr van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/279076-21
Datum uitspraak: 15 juli 2022
Tegenspraak
Vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. H. de Kroon, advocaat te Hilversum.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 1 juli 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij een sollicitante gediscrimineerd heeft.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. K.P. Mandos heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een geldboete van € 250,00 subsidiair vijf dagen hechtenis.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
Aangeefster heeft bij verdachte gesolliciteerd als tandarts assistent. Bij het sollicitatiegesprek was zij bijna 10 minuten te laat. Verdachte heeft haar de praktijk laten zien. Hij heeft haar gevraagd of zij de hoofddoek die zij droeg, ook tijdens het werk zou dragen. Aangeefster heeft toen gezegd dat zij haar hoofddoek altijd draagt. Verdachte heeft daarop tegen aangeefster gezegd dat hij katholiek is en dat hij dat ook niet laat zien en dat hij, zoals aangeefster eruit ziet, niet wil.
Op verzoek van aangeefster heeft verdachte haar een mail geschreven waarin staat dat zij te laat was en daarnaast een hoofddoek draagt, wat hij niet wil en dat de sollicitatie is afgewezen.
Verweer
Volgens de verdediging is er geen sprake van discriminatie. De sollicitatie is afgewezen omdat aangeefster te laat was. De zinsnede in de email “dat is niet wat ik wil” slaat op het te laat komen en niet op het dragen van een hoofddoek. Verdachte moet worden vrijgesproken.
Beoordeling
Onder discriminatie wordt verstaan elke vorm van onderscheid, elke uitsluiting, beperking of voorkeur, die ten doel heeft of ten gevolge kan hebben dat de erkenning, het genot of de uitoefening op voet van gelijkheid van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden op politiek, economisch, sociaal of cultureel terrein of op andere terreinen van het maatschappelijk leven, wordt teniet gedaan of aangetast.
De verdachte heeft niet expliciet gezegd dat hij aangeefster niet aannam vanwege haar geloof. Hij heeft wel laten blijken dat hij ervan uitging dat zij een hoofddoek droeg vanwege haar geloof, omdat hij een opmerking maakte dat hij niet laat zien dat hij katholiek is, toen hij het over haar hoofddoek had.
Door de sollicitatie af te wijzen (mede) vanwege het dragen van een hoofddoek heeft de verdachte een ongerechtvaardigd onderscheid gemaakt op grond van het geloof van aangeefster. Dat aangeefster te laat was voor het gesprek heeft een minder grote rol gespeeld. Hoewel zij te laat was is verdachte toch het sollicitatiegesprek aangegaan en heeft aangeefster de praktijk laten zien. Het gesprek werd afgebroken toen verdachte had gezegd dat hij niet wilde dat aangeefster in de praktijk een hoofddoek droeg.
Verdachte heeft bedrijfsmatig gehandeld omdat hij aangeefster heeft afgewezen als bestuurder van de door hem gerunde tandarts- en orale implantologiepraktijk.
Het ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de kantonrechter de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 23 oktober 2020 te Rotterdam, in de uitoefening van zijn bedrijf, namelijk als eigenaar van de [naam bedrijf] , een persoon [naam slachtoffer] , zijnde moslima, heeft gediscrimineerd wegens haar godsdienst, immers heeft hij, verdachte, gereageerd op een sollicitatie van [naam slachtoffer] door aan te geven/te antwoorden: Weet u, ik ben katholiek en ik laat dit ook niet zien, zoals u eruit ziet, wil ik niet. Daarnaast draagt u een hoofddoek, ook tijdens het werk. Dat is niet wat ik wil. De sollicitatie is dus afgewezen.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
in de uitoefening van een bedrijf personen discrimineren wegens hun godsdienst.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

Verdachte heeft aangeefster (mede) afgewezen vanwege haar geloof omdat zij ook op het werk een hoofddoek zou dragen en hij dit niet wilde. Aangeefster voelt zich door deze afwijzing gediskwalificeerd als mens en als deelnemer van de maatschappij. Verdachte is ervan overtuigd in zijn recht te staan omdat aangeefster te laat was en hij hier niet tegen kan en ziet niet in dat haar geloof in de afwijzing een doorslaggevende factor was en dat dit laakbaar is.
Verdachte is niet eerder met justitie in aanraking geweest.
Rekening houdend met de ernst van het feit en straffen die in het algemeen voor dergelijke feiten worden opgelegd is een boete van € 175,00 passend.

8..Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam slachtoffer] . Zij vordert een vergoeding van € 7.323,68 aan materiële schade en een vergoeding van € 800,00 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De vordering tot vergoeding van schade kan worden toegewezen tot een bedrag van
€ 517,48, bestaande uit reiskosten advocaat ad € 17,48 en immateriële schade ad € 500. Daarnaast kunnen de kosten van rechtsbijstand worden toegewezen tot een bedrag van
€ 500,-. De vordering met betrekking tot de gederfde inkomsten en de reiskosten voor de mediation dienen te worden afgewezen. Dit is geen rechtstreekse schade.
8.2.
Standpunt verdediging
Wanneer verdachte wordt vrijgesproken moet de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Wanneer verdachte schuldig wordt bevonden dient het standpunt van de officier te worden gevolgd met betrekking tot de materiële schade. De gevorderde vergoeding van immateriële schade is onvoldoende onderbouwd. Aangeefster had geen advocaat in de arm hoeven te nemen, maar had de vordering ook met hulp van Slachtofferhulp kunnen indienen. De kosten voor rechtsbijstand hadden niet gemaakt hoeven te worden en komen niet voor vergoeding in aanmerking.
8.3.
Beoordeling
Aan de benadeelde partij is door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks (materiële) schade toegebracht in de vorm van reiskosten naar haar advocaat. Deze kosten komen voor vergoeding in aanmerking tot een bedrag van € 17,48. De overige kosten hebben geen betrekking op rechtstreekse schade. Aangeefster is niet alleen niet aangenomen omdat zij een hoofddoek droeg, maar ook omdat zij te laat was. Ook de kosten voor mediation zijn niet aan te merken als rechtstreekse schade. De vordering zal voor het overige worden afgewezen. Door het handelen van de verdachte is aangeefster op andere wijze aangetast in haar persoon. Deze aantasting is inherent aan het door verdachte gepleegde strafbare feit en behoeft geen nadere onderbouwing. In de zaak waar de aangeefster zich op heeft beroepen ter onderbouwing van de door haar gevorderde schadevergoeding, was sprake van een behandeling voor psychische klachten. Bij aangeefster is dit niet het geval, zodat schadebedrag zal worden vastgesteld op € 300,- en voor het overige zal worden afgewezen.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 500,- en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 317,48, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 23, 24c, 36f, 429quatr van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De kantonrechter:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboete van € 175,00 (honderdenvijfenzeventig euro),bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door
drie dagen hechtenis;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij , te betalen een bedrag van
€ 317,48 (zegge: driehonderdzeventien euro en achtenveertig eurocent), bestaande uit € 17,48 aan materiële schade en € 300,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af de vordering van de benadeelde partij;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op € 500,00, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam slachtoffer] te betalen van
€ 317,48(hoofdsom
zegge: driehonderdzeventien euro en achtenveertig eurocent)vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 oktober 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 317,48 niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 6 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij ook geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.J. Peeck, kantonrechter,
in tegenwoordigheid van M.R. van Kralingen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 15 juli 2022.
De griffier is niet in staat het vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij of omstreeks 23 oktober 2020 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, in de uitoefening van zijn ambt, beroep of bedrijf, namelijk als eigenaar van een bedrijf (tandartspraktijk) met de naam [naam bedrijf] , een persoon, te weten [naam slachtoffer] , zijnde moslima, heeft gediscrimineerd wegens haar godsdienst, immers heeft hij, verdachte, gereageerd op een sollicitatie(brief) van voornoemde [naam slachtoffer] door aan te geven/te antwoorden: "Weet u, ik ben katholiek en ik laat dit ook niet zien, zoals u eruit ziet, wil ik niet" en/of "U had vandaag een sollicitatiegesprek om 16.30, u was er om 16.39 uur. Dat vind ik een hele slechte start. Daarnaast draagt u een hoofddoek, ook tijdens het werk. Dat is niet wat ik wil. De sollicitatie is dus afgewezen.