ECLI:NL:RBROT:2022:6173

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
10.312366.21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van wederrechtelijke vrijheidsberoving en diefstal met geweld; bewijswaardering en ondervragingsrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 juli 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van wederrechtelijke vrijheidsberoving en diefstal met geweld. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De zaak draaide om een gewelddadige overval op twee aangeefsters in hun woning, waarbij de verdachte en medeverdachten hen met geweld en bedreiging onder druk zetten om geld en waardevolle spullen af te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de aangeefsters en getuigen niet als 'sole and decisive' bewijs konden worden aangemerkt, omdat er onvoldoende steunbewijs was voor de beschuldigingen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen schending was van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) met betrekking tot het ondervragingsrecht van de verdediging, aangezien de verdediging niet in staat was om bepaalde getuigen te ondervragen. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen, en sprak hem vrij van de tenlastegelegde feiten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een eerlijke procesvoering en de waarborgen van de verdediging, vooral in zaken waar getuigen niet beschikbaar zijn voor ondervraging.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10.312366.21
Datum uitspraak: 7 juli 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in het Detentiecentrum Rotterdam,
raadsvrouw mr. L.A. Sjadijeva, advocaat te Rotterdam (neemt waar voor mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam).

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 23 juni 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B.M. van Heemst heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest.

4..Vrijspraak

4.1.
Standpunt officier van justitie
De onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten kunnen wettig en overtuigend worden bewezen. Vastgesteld kan worden dat de verdachte op 19 april 2021 tezamen en in vereniging met de medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] de aangeefsters [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] in de woning aan de [adres delict] te Rotterdam met geweld en bedreiging met geweld heeft overvallen en wederrechtelijk van hun vrijheid heeft beroofd.
De aangeefster [naam slachtoffer 2] en de getuigen [naam getuige 1] , [naam getuige 2] en [naam getuige 3] zijn niet nader gehoord en de verdediging heeft hen dus niet kunnen ondervragen. De verdediging heeft daardoor niet de gelegenheid gehad om de verklaringen van deze getuigen op betrouwbaarheid te toetsen en aan te vechten. Toch kunnen deze verklaringen als bewijs gebruikt worden, omdat vaststaat dat het nodige initiatief is genomen om te zorgen dat de getuigen wél door de verdediging gehoord konden worden. Daarnaast vindt elk van deze verklaringen in belangrijke mate steun in andere bewijsmiddelen en is er dus geen sprake van ‘sole and decisive evidence’.
De door medeverdachte [naam medeverdachte 1] bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring over wat zich in de woning heeft afgespeeld, klopt niet met de andere verklaringen en objectieve bevindingen in het dossier en is daarom ongeloofwaardig. De verklaringen van de aangeefsters zijn voldoende betrouwbaar. Zij hebben gelijkluidend verklaard over de gewelddadige overval en hun verklaringen vinden wél steun in ander bewijs. Dit betreft onder meer de verklaring van de getuige [naam getuige 4] (destijds de vriendin van de verdachte) die heeft verklaard over wat de verdachte haar over dit voorval heeft verteld. Deze verklaring kan ook betrouwbaar worden geacht, omdat zij daderinformatie had en bij de rechter-commissaris gelijkluidend heeft verklaard. De verklaring van de verdachte dat hij hierbij niet betrokken was en dat de verklaring van [naam getuige 4] niet klopt, is ongeloofwaardig. Er is voldoende wettig en overtuigend bewijs dat hij één van de daders was. De getuige [naam getuige 4] verklaart hierover en ook [naam medeverdachte 1] heeft verklaard dat de verdachte met hem meer naar binnen is gegaan in de woning aan de [adres delict] . Bovendien passen alle drie de verdachten grotendeels in de door de aangeefsters opgegeven signalementen.
4.2.
Beoordeling
Mogen de verklaringen van [naam slachtoffer 2] , [naam getuige 1] , [naam getuige 2] en [naam getuige 3] worden gebruikt voor het bewijs?
De raadsman van medeverdachte [naam medeverdachte 1] heeft op een eerdere terechtzitting verzocht om [naam slachtoffer 1] , [naam slachtoffer 2] , [naam getuige 1] , [naam getuige 2] en [naam getuige 3] als getuigen te horen en de rechtbank heeft dat verzoek toen toegewezen. De zaak is daarvoor verwezen naar de rechter-commissaris. De raadsman van de verdachte heeft zich later bij dit verzoek aangesloten.
[naam slachtoffer 1] , die was teruggegaan naar Duitsland waar zij woonachtig is, is middels een videoverbinding door de rechter-commissaris als getuige gehoord.
[naam slachtoffer 2] , [naam getuige 1] , [naam getuige 2] en [naam getuige 3] zijn niet door de rechter-commissaris als getuigen gehoord. [naam slachtoffer 2] en [naam getuige 1] waren opgeroepen voor een getuigenverhoor, maar zijn daarop niet verschenen. Daarna heeft de politie onderzoek gedaan naar de door hen bij hun verhoor bij de politie opgegeven woon- of verblijfplaats (respectievelijk [adres delict] en [adres] ), maar daar bleken zij niet (meer) te verblijven. Van [naam getuige 2] was in het geheel geen woon- of verblijfplaats bekend. [naam getuige 3] zou naar eigen zeggen woonachtig zijn in Roemenië. Zij heeft haar woonadres in Roemenië opgegeven bij haar verhoor bij de politie. De rechter-commissaris heeft een Europees Onderzoeksbevel verstuurd naar de Roemeense autoriteiten met daarin het verzoek om [naam getuige 3] als getuige te horen via een videoverbinding. De Roemeense autoriteiten hebben in reactie daarop kenbaar gemaakt dat [naam getuige 3] niet is aangetroffen op het door haar opgegeven woonadres en dat er geen informatie is gevonden dat zij in Roemenië zou verblijven.
Ten aanzien van deze getuigen heeft de rechter-commissaris daarom geconcludeerd dat er geen vaste woon- of verblijfplaatsen bekend zijn van deze getuigen en dat niet valt te
voorzien dat deze getuigen binnen redelijk termijn kunnen worden opgeroepen om te
worden gehoord. De rechter-commissaris heeft daarom afgezien van het horen van deze getuigen.
De verdediging heeft deze getuigen daardoor niet kunnen ondervragen. Gelet daarop moet allereerst worden beoordeeld of de beperking in het ondervragingsrecht van de verdediging ten aanzien van deze vier getuigen een ontoelaatbare beperking van de verdedigingsrechten oplevert ten gevolge waarvan niet meer sprake zou zijn van een eerlijk proces wanneer de rechtbank de verklaringen van deze getuigen bij de politie voor het bewijs zou bezigen.
De rechtbank stelt in dat kader voorop dat indien de verdediging hierdoor geen behoorlijke en effectieve gelegenheid heeft om het door artikel 6 lid 3, aanhef en onder d, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) gewaarborgde ondervragingsrecht uit te oefenen, een veroordeling van de verdachte desondanks in overeenstemming kan zijn met de eisen van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het EVRM. Bepalend is daarvoor, zo komt in de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) naar voren, de uiteindelijke evaluatie van ‘the overall fairness of the trial’. Van belang hierbij zijn:
  • i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt,
  • ii) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit en
  • iii) het bestaan van compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid.
Deze beoordelingsfactoren moeten daarbij in onderling verband worden beschouwd.
Naarmate het gewicht van de verklaring van de getuige die niet gehoord kon worden groter is, is het – wil de verklaring voor het bewijs kunnen worden gebruikt – des te meer van belang dat een goede reden bestaat voor het niet-bieden van een ondervragingsgelegenheid en dat er compenserende factoren bestaan.
Zoals hiervoor reeds is overwogen is de reden waarom de vier genoemde getuigen niet zijn gehoord erin gelegen dat zij onvindbaar waren en het onaannemelijk was dat deze getuigen binnen een aanvaardbare termijn konden worden gehoord.
De volgende vraag die beantwoord moet worden, is of de verklaringen van deze getuigen als ‘sole or decisive’ bewijs dienen te worden beschouwd. Voor de beoordeling hiervan is van doorslaggevend belang in hoeverre de verklaringen van de getuigen steun vinden in andere bewijsmiddelen. Dat steunbewijs moet - zo luidt de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad op dit punt - betrekking hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist. Of dat steunbewijs aanwezig is, wordt mede bepaald door het gewicht van het steunbewijs in het licht van de bewijsvoering als geheel.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen worden ondersteund door de inhoud van andere wettige bewijsmiddelen, zoals de verklaringen van de aangeefster [naam slachtoffer 1] bij de politie en de rechter-commissaris, het aantreffen van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] vlak naast [naam getuige 2] in de gang op de eerste etage voor de woning aan de [adres delict] , het aantreffen van een automatische vuurwapen, een huls, een rol en stukken gebruikte ducttape en het (DNA-)onderzoek daarnaar door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI). Deze getuigenverklaringen zijn hierdoor niet van dien aard dat deze kunnen worden aangemerkt als ‘sole and decisive’ voor het bewijs.
Verder is sprake van een compenserende factor, omdat de verdediging wel de gelegenheid heeft gehad om de door haar verzochte getuige [naam slachtoffer 1] te horen bij de rechter-commissaris.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de verklaringen van de aangeefster [naam slachtoffer 2] en getuige [naam getuige 1] , [naam getuige 2] en [naam getuige 3] in beginsel voor het bewijs mogen worden gebruikt.
Is sprake van wettig en overtuigend bewijs?
In de eerste plaats is er het scenario dat wordt geschetst door de aangeefsters [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] en de getuigen [naam getuige 3] , [naam getuige 1] en [naam getuige 2] dat door de officier van justitie bewezen wordt geacht.
Er werd volgens [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] aangebeld en er stonden drie mannen voor de deur die naar binnen stormden. De vrouwen werden bedreigd met vuurwapens en vastgebonden met ducttape. De verdachten waren op zoek naar geld. Ze hebben telefoons, paspoorten, geld, creditcards en sleutels meegenomen. De verdachten maakten de vrouwen los toen ze weggingen. De vrouwen riepen vervolgens om hulp. De onderbuurvrouw ( [naam getuige 3] ) kwam met twee mannen helpen ( [naam getuige 1] en [naam getuige 2] ). Twee daders zijn ontkomen in een huurauto. In de woning ontstond een worsteling tussen de helpende mannen en de medeverdachte [naam medeverdachte 1] . [naam medeverdachte 1] zou op de mannen hebben geschoten, maar niet raak.
[naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] verklaren allebei over het vastbinden van hun polsen, het dichtplakken van hun mond met tape, dat er een vuurwapen op hen werd gericht door onder andere [naam medeverdachte 1] , het uiten van bedreigingen door onder andere [naam medeverdachte 1] (“waar is het geld”/ “we nemen jullie mee in de auto”) en dat [naam slachtoffer 1] werd geslagen in haar gezicht door één van de andere verdachten.
[naam getuige 1] heeft verklaard dat er bij het te hulp schieten ineens een dader met een automatisch
vuurwapen verscheen, dat zij samen in een worsteling raakten en dat er een schot werd gelost naast zijn rechter oor. Hij heeft dat wapen uiteindelijk kunnen afpakken en heeft het buiten gelegd, waar hij het later heeft aangewezen aan de politie.
In de tweede plaats is er het scenario dat is geschetst door de verdachte, namelijk dat hij in het geheel niet aanwezig is geweest bij het voorval.
In de laatste plaats is er het scenario dat wordt geschetst door de medeverdachte [naam medeverdachte 1] bij zijn verhoor bij de rechter-commissaris op 31 maart 2022 als getuige in de zaken van de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte 2] . Hij heeft verklaard dat hij in de middag naar de woning van de twee aangeefsters was geweest. Dat waren prostituees en hij had een afspraak met een van hen als klant. Zij bood hem een kilo wiet aan en hij wilde dat wel kopen, maar had niet genoeg geld bij zich. Hij zou later die middag terugkomen om de wiet te kopen.
De medeverdachte [naam medeverdachte 2] heeft hem die middag met de auto gebracht, omdat hij zelf geen rijbewijs had. Deze auto was door [naam medeverdachte 2] gehuurd, overigens niet speciaal voor deze dag. [naam medeverdachte 1] heeft de huur daarvoor betaald. [naam medeverdachte 2] heeft hem die avond ook gebracht. [naam medeverdachte 2] wist niet wat [naam medeverdachte 1] daar ging doen en is in de auto blijven zitten. De verdachte was er die avond ook bij. Hij ging met [naam medeverdachte 1] mee naar binnen. [naam medeverdachte 1] dacht dat hij misschien seks voor de verdachte kon regelen met die vrouwen. Hij had geen wapen bij zich.
Eenmaal in de woning bleek het meteen een valstrik te zijn. Toen hij ( [naam medeverdachte 1] ) de trap op kwam, liep hij direct tegen een man met een handvuurwapen aan. Uit zelfverdediging begon hij gelijk te vechten met de man die het vuurwapen op hem richtte. Hij kreeg klappen van alle kanten. Een jongen trok een machinegeweer onder de bank vandaan en schoot ook gelijk. Hij is met dat wapen geslagen en hij heeft geprobeerd de klappen af te weren met zijn hand. Zijn hand is daardoor verbrijzeld. Hij is knock-out gegaan en toen hij bij kwam, keek hij in de loop van het machinegeweer. Hij kreeg nog meer klappen en het machinegeweer is stukgeslagen op zijn hoofd. Half op de trap stonden ook twee dames. Die dames trokken aan zijn haren en schopten in zijn gezicht terwijl hij op de grond zat. Hij werd van achteren aangevallen en hij denkt dat de mannen geprobeerd hebben hem vast te binden. Toen hij wakker werd, zag hij namelijk dat er tape naast hem lag en dat die onder het bloed zat. Hij bloedde uit zijn hoofd en overal in de gang was bloed. Nadat de politie was gekomen, werd een huls aangetroffen onder zijn been. Hij is met de ambulance naar het ziekenhuis gebracht. Daar zijn de verwondingen aan zijn gezicht en hoofd gehecht. Ook bleek dat zijn linkerhand verbrijzeld was. Hij weet niet waar de verdachte was gebleven. Het geld dat hij bij zich had, zat niet meer in zijn kleding toen dat werd opgehaald.
De vraag is welk scenario waar is.
Het tweede scenario zoals dat door de verdachte is geschetst volgt de rechtbank niet.
De medeverdachte [naam medeverdachte 1] heeft tegenover de rechter-commissaris en ook ter zitting verklaard dat de verdachte bij hem in de auto zat op weg naar de Walenburgerweg en daarna ook met hem in de woning is geweest. Voorts komt het signalement dat de aangeefsters en [naam getuige 2] van de verdachte geven (grijs vest, zwarte pet) overeen met de beschrijving van de kleding die [naam verdachte] volgens de getuige [naam getuige 4] aan had op die dag.
De rechtbank is van oordeel dat er voldoende wettig bewijs is voor het scenario dat door de aangeefsters en de genoemde getuigen wordt geschetst, maar dat dit bewijs niet voldoende overtuigend is om tot een bewezenverklaring van de feiten te komen. Daartoe is het volgende redengevend.
De verklaring van [naam medeverdachte 1] is op voorhand niet hoogst onaannemelijk en wordt niet weerlegd door het objectieve bewijsmateriaal in het dossier. Dit bewijsmateriaal kan dienen als ondersteuning van het door de aangeefsters en de genoemde getuigen geschetste scenario, maar ondersteunt ook de verklaring van [naam medeverdachte 1] .
Dit geldt onder meer voor de veiliggestelde sporendragers en sporen op de plaats delict en de resultaten van het onderzoek en de daarop gebaseerde conclusies van het NFI.
In de toilet/badkamer van de woning is een revolver aangetroffen en op straat tussen twee geparkeerde auto’s is een automatisch vuurwapen aangetroffen. De gang bovenaan de trap was besmeurd met bloed. Ook op de wanden zat bloed. In de deur die de overloop van de gang scheidt, zat een beschadiging en en vlak bij die deur lagen op de vloer een patroon en een huls, die blijkens het onderzoek van het NFI kunnen zijn afgevuurd met het aangetroffen automatische vuurwapen. In de woning is nog een projectiel, een rol ducttape, losse stukken ducttape, een herenjas en een schoudertas die vaak door heren wordt gedragen aangetroffen.
Op beide wapens zijn biologische sproren (bloed en epitheel) aangetroffen. De sporen op de revolver bevatten DNA dat van [naam medeverdachte 1] afkomstig kan zijn. De sporen op het automatische vuurwapen bevatten sporen met DNA dat van [naam medeverdachte 1] én van [naam getuige 1] afkomstig kan zijn. Ook op de huls, de losse stukken tape, de jas en de tas zat bloed en ook daarin is DNA aangetroffen dat van [naam medeverdachte 1] afkomstig kan zijn. Dit alles past in het scenario dat door de aangeefsters geschetst wordt, maar past evenzeer bij hetgeen [naam medeverdachte 1] heeft verklaard.
Verder blijkt ook uit het dossier dat [naam medeverdachte 1] naar het ziekenhuis is gebracht en forse verwondingen had aan zijn gezicht/hoofd en rechterhand.
De officier van justitie heeft gewezen op de verklaringen van meerdere (onafhankelijke) buurtbewoners, die hebben gezien dat de aangeefsters in paniek waren en riepen dat het alarmnummer gebeld moest worden. Deze reactie kan echter ook passen in het scenario dat door [naam medeverdachte 1] geschetst wordt.
Voorts heeft de rechtbank vraagtekens bij de verklaringen van de aangeefsters [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] en de getuigen [naam getuige 3] , [naam getuige 1] en [naam getuige 2] . In eerste instantie verklaren zij niet dat zij elkaar goed kennen. Zij verklaren daarover pas in vervolg verhoren. Mede gelet op de andere bevindingen in het dossier (waaronder het aantreffen van een grote hoeveelheid condooms op de grond in één van de slaapkamers), lijkt in dit pand sprake te zijn geweest van (illegale) prostitutie. Geen van hen is hier open over. Zij lijken informatie achter te houden en verklaren tegenstrijdig over hun onderlinge relatie. De reden hiervoor kan gelegen zijn in het gegeven dat zij zich mogelijk bezighielden met strafbare feiten, maar het maakt ook dat de rechtbank vragen houdt over de precieze toedracht. Ook zitten er andere tegenstrijdigheden in hun verklaringen. Zo verklaarde [naam getuige 3] dat [naam getuige 1] en [naam getuige 2] bij haar waren en dat zij na het hulpgeroep van de aangeefsters, samen met [naam getuige 1] en [naam getuige 2] , die bij haar waren, naar boven is gegaan naar de woning van de aangeefsters en zij hen te hulp zijn geschoten. [naam getuige 1] en [naam getuige 2] verklaren echter dat zij eten waren gaan halen en bij thuiskomst in de woning werden geconfronteerd met de drie mannen, waarvan er twee wapens hadden. Daarnaast zitten er tegenstrijdigheden in de verklaringen van [naam getuige 1] en [naam getuige 2] over wat zich na hun binnenkomst precies heeft afgespeeld. Onder meer verklaren zij verschillend over wie zou hebben geschoten; volgens [naam getuige 1] de man met het automatische vuurwapen en volgens [naam getuige 2] de man met het handvuurwapen.
De aangeefsters en deze getuigen (allen met de Roemeense nationaliteit) lijken allen vertrokken te zijn naar het buitenland. Alleen [naam slachtoffer 1] kon nog worden getraceerd en worden gehoord. De anderen bleken onvindbaar te zijn. Zij hebben zich niet beschikbaar gehouden voor een nader verhoor. Dit heeft tot gevolg dat zij niet nader ondervraagd zijn kunnen worden en de verdediging alsmede de rechtbank hun verklaringen dus niet meer op betrouwbaarheid heeft kunnen toetsen.
Ook is de rechtbank van oordeel dat geen doorslaggevend gewicht toekomt aan de verklaringen van de getuige [naam getuige 4] . Weliswaar geldt dat deze grote overeenkomsten vertoont met de verklaringen van de aangeefsters en van [naam getuige 1] en [naam getuige 2] , maar zij was zelf niet aanwezig en heeft slechts verklaard wat de verdachte, haar toenmalige vriend, zou hebben gezegd (een zogenoemde de auditu-verklaring). Daar komt bij dat zij haar eerste verklaring bijna 3 maanden later heeft afgelegd, zodat niet kan worden uitgesloten dat zij ook op andere wijze dan via de verdachte kennis heeft genomen van het voorval. Verder blijkt uit haar verklaringen dat zij er belang bij had dat de verdachte zou worden aangehouden en vast zou blijven zitten. Bij de rechter-commissaris heeft zij verklaard dat zij twee keer aangifte tegen hem had gedaan wegens bedreiging en dat aan hem een contactverbod was opgelegd. Eén van de aangiftes heeft zij gedaan op 16 juli 2021, voorafgaand aan het afleggen van deze getuigenverklaring. Zij heeft verklaard dat terwijl zij deze aangifte deed, de verdachte werd aangehouden en zij wist dat hij door haar verklaring over wat hij aan haar over dit voorval had verteld vast kon blijven zitten. Daar komt nog bij dat haar verklaring bij de politie begint ook met de vraag van de politie: ‘Jij hebt aangegeven dat je meer weet van de schietpartij aan de Walenburgerweg. Wat kun jij hierover verklaren?’ Onduidelijk is wat er voorafgaand aan dit verhoor aan haar door de politie over die schietpartij is gezegd.
Het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, brengt mee dat er bij de rechtbank teveel twijfels zijn over de ware toedracht van hetgeen zich in de woning heeft afgespeeld, zodat de verdachte van de aan hem tenlastegelegde feiten dient te worden vrijgesproken.
4.3.
Conclusie
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

5..Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

6..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Franken, voorzitter,
en mrs. J.C. Tijink en I. Raterman, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. J.R. de Graaf en A.K. van Zanten, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 7 juli 2022.
De oudste rechter, de jongste rechter en de griffier mr. J.R. de Graaf zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 19 april 2021 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2]
wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden,
door
- die [naam slachtoffer 1] op/tegen het gezicht en/of het hoofd te slaan en/of
- de handen/polsen van die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] aan elkaar (op haar/hun rug) vast te
binden met tape en/of
- de mond van die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] af te plakken met tape en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [naam slachtoffer 1]
en/of [naam slachtoffer 2] te richten en/of gericht te houden en/of
- meermalen, althans eenmaal, die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] de woorden toe te voegen:
"Waar is het geld, geef ons alles dat je hebt" en/of "We nemen jullie mee in de
auto", althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
(art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 19 april 2021 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een paspoort, identiteitskaart, geldbedrag, ring, sleutels, een of meer telefoons
en/of een of meer creditcards, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een
ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer 1]
en/of [naam slachtoffer 2] , heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om
die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op
heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht
mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- die [naam slachtoffer 1] op/tegen het gezicht en/of het hoofd te slaan en/of
- de handen/polsen van die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] aan elkaar (op haar/hun rug) vast te
binden met tape en/of
- de mond van die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] af te plakken met tape en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [naam slachtoffer 1]
en/of [naam slachtoffer 2] te richten en/of gericht te houden en/of
- meermalen, althans eenmaal, die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] de woorden toe te voegen:
"Waar is het geld, geef ons alles dat je hebt" en/of "We nemen jullie mee in de
auto", althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2
ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)