ECLI:NL:RBROT:2022:6171

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
10/073418-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling met gevangenisstraf en afwijzing vordering benadeelde partij

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 juli 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 23 maart 2022 in Rotterdam de benadeelde partij, [naam slachtoffer], heeft mishandeld door haar een knietje te geven. De verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend, en er is geen verweer gevoerd dat tot vrijspraak zou kunnen leiden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bewezen feit kwalificeert als mishandeling en dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.

De officier van justitie had een ISD-maatregel van twee jaar geëist, maar de rechtbank heeft deze vordering afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de ISD-maatregel niet passend is, gezien de eerdere ervaringen met de verdachte en het gebrek aan motivatie voor rehabilitatie. In plaats daarvan heeft de rechtbank een gevangenisstraf van 94 dagen opgelegd, gelijk aan de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij afgewezen, omdat de schade die de benadeelde heeft geleden, naar haar oordeel voldoende is vergoed door de opgelegde straf.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn strafblad en de rapportage van de reclassering. De rechtbank concludeert dat de verdachte een stelselmatige dader is, maar dat de kans op positieve resultaten van een ISD-maatregel zeer klein is, gezien zijn eerdere ervaringen en gebrek aan motivatie voor gedragsverandering.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/073418-22
Datum uitspraak: 7 juli 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. J.S.W. Boorsma, advocaat te Amsterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 23 juni 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.E.I. Steen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van 2 jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij, op 23 maart 2022 te Rotterdam, [naam slachtoffer] heeft mishandeld door met kracht voornoemde [naam slachtoffer] tegen het lichaam een knietje te geven.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling. Hij probeerde in een winkel voor te dringen bij de kassa en kreeg daarover onenigheid met de klant die voor hem stond. Toen heeft hij deze klant een knietje gegeven. Hij heeft hiermee bij het slachtoffer geen (zichtbaar) letsel toegebracht, maar heeft haar wel pijn gedaan. Ook is het slachtoffer erg geschrokken door dit voorval. Dergelijke feiten tasten het gevoel van veiligheid in onze samenleving aan, zeker wanneer zij in het openbaar plaatsvinden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 mei 2022. Daaruit blijkt dat de verdachte reeds veelvuldig is veroordeeld. Dit betreffen hoofdzakelijk veroordelingen voor vermogensdelicten. Er is geen sprake van recidive ten aanzien van mishandeling. Wel staat op zijn documentatie nog een recente veroordeling (in 2019) voor diefstal met geweld.
Aan de verdachte zijn meerdere malen gevangenisstraffen opgelegd, voor een deel ook met een voorwaardelijk deel met bijzondere voorwaarden en reclasseringstoezicht. Ook is aan hem tweemaal een ISD-maatregel opgelegd (in 2011 en 2016).
7.3.2.
Rapportage reclassering
Het Leger des Heils, afdeling reclassering, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 5 april 2022. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte staat bekend als stelselmatige dader. Het ontbreekt hem al een lange tijd aan stabiliteit in de zin van huisvesting en dagbesteding. Hij staat weinig tot niet open voor interventies gericht op psychosociaal functioneren. Ook lijkt hij ongevoelig voor sanctionering, aangezien zelfs twee eerdere ISD-trajecten recidive niet hebben weten te voorkomen. Op basis hiervan acht de reclassering het recidiverisico hoog. Zorgelijk hierbij is dat de verdachte nu verdacht wordt van een geweldsdelict. Aangezien hij echter de laatste jaren veelal voor vermogensdelicten met justitie in aanraking komt, wordt het risico op letselschade gemiddeld geacht.
Uit het contact met zijn ambulant begeleider van Zuidwester komt naar voren dat de verdachte tijdelijk bij een vriendin zou wonen. Het toeleiden naar een begeleide woonvorm is tot op heden niet gelukt, omdat daarvoor een diagnose nodig is en de verdachte daaraan niet mee wil werken. Om dezelfde reden is het ook niet mogelijk om een indicatie aan te vragen ingevolge de Wet langdurige zorg. De verdachte is licht verstandelijk beperkt en er zijn vermoedens van psychische problematiek, maar doordat hij niet wil meewerken zijn deze vermoedens niet bevestigd. Doordat eerdere interventies tot op heden recidive niet hebben weten te voorkomen, zou een ISD-maatregel een middel kunnen zijn om hem uiteindelijk langdurig in zorg te kunnen krijgen. Hij heeft echter al twee keer eerder een dergelijke maatregel opgelegd gekregen, waarbij dit niet gelukt is. Doordat hij zeer beperkt leerbaar is en zich extrinsiek niet laat motiveren is de kans op een succesvolle intramurale en extramurale fase van de ISD-maatregel (met nazorg en een begeleide /beschermde woonvorm) zeer gering.
Ook bijzondere voorwaarden zijn niet haalbaar. De verdachte toont geen motivatie voor interventies gericht op gedragsverandering en komt in het contact met de reclassering veelal zelfbepalend over. De verdachte heeft zich in het contact met de reclassering in de regel niet meewerkend opgesteld, waardoor het risico op onttrekking aan voorwaarden hoog wordt geacht. Ook heeft de reclassering de indruk dat een dergelijk traject eerder contraproductief zal werken. De verplichting om zich te houden aan afspraken en regels die hij krijgt opgelegd, lijkt eerder een averechts effect te hebben.
Vanuit het gesprek met zijn ambulant begeleider maakt de reclassering op dat zij op dit moment, al is het beperkt, wel een bepaalde ingang bij de verdachte lijkt te hebben. Vanuit dit contact hoopt zij de verdachte verder te kunnen motiveren als het gaat om meewerken aan het stellen van een diagnose, nu hij enigszins openstond voor een gesprek met de straatarts en psycholoog van Mozaïk 2 (een instelling voor specialistische geestelijke gezondheidszorg). Op dit moment lijkt een outreachende laagdrempelige aanpak, met geduld en zonder hoge verwachtingen het meest kansrijk, al zal dit op korte termijn het herhalingsgevaar niet verminderen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Het doel van de ISD-maatregel is enerzijds de beveiliging van de samenleving door een langere vrijheidsbeneming van hardnekkige veelplegers. Niet ter discussie staat dat verdachte tot deze groep behoort. De ISD-maatregel heeft echter ook tot doel om middels het doorlopen van een interventieprogramma bij de veroordeelde een gedragsverandering teweeg te brengen en daarmee de kans op recidive in de toekomst te verminderen. De verdachte heeft reeds twee keer eerder een ISD-maatregel opgelegd gekregen zonder dat dit tot positieve resultaten heeft geleid. De verdachte is daarna opnieuw en veelvuldig gerecidiveerd. Gelet op hetgeen de reclassering hierover naar voren heeft gebracht, acht de rechtbank de kans dat de ISD-maatregel nu wel tot positieve resultaten en recidivevermindering zal leiden zeer klein. Volgens de reclassering is de verdachte beperkt leerbaar en ongemotiveerd om mee te werken aan een interventieprogramma. Bij tenuitvoerlegging van de maatregel zonder interventieprogramma zal de maatregel voor de verdachte resulteren in een kale opsluiting. Dit zal ertoe leiden dat de verdachte in die twee jaar niet kan recidiveren, maar daar is de ISD-maatregel niet (enkel) voor bedoeld. Bovendien staat een dergelijke straf niet in verhouding tot het bewezenverklaarde feit.
Gelet hierop acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde oplegging van de ISD-maatregel niet passend.
De rechtbank zal in plaats daarvan aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd, zoals die onder meer tot uiting komen in de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht). Deze oriëntatiepunten gaan in het geval van mishandeling bestaande uit een droge klap of schop waarbij geen letsel maar alleen pijn is toegebracht uit van een geldboete van € 500,-. De verdachte heeft 94 dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht, hetgeen lang is in verhouding tot de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, maar niet disproportioneel gelet op zijn veelplegersstatus. De rechtbank acht een gevangenisstraf gelijk aan de duur van dit voorarrest passend en geboden.
Om die reden heeft de rechtbank reeds bij afzonderlijke beslissing het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 24 juni 2022 opgeheven.

8..Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam slachtoffer] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 265,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 100,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde schadevergoeding bovenmatig is. Een bedrag van € 50,- acht de verdediging meer passend.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Blijkens de toelichting op de vordering van de benadeelde partij en haar verklaringen bij de politie is deze schade evenwel beperkt gebleven tot pijn, ervaren ongemak, schrik en moeite met in slaap komen gedurende enkele dagen na dit voorval. Er is geen sprake van lichamelijk letsel of psychische gevolgen.
De vraag is of hiervoor een schadevergoeding dient te worden toegekend. De rechtbank neemt hierbij ook in aanmerking dat genoegdoening aan het slachtoffer ook een doel is van de strafoplegging zelf. Dit kan onder bepaalde omstandigheden meebrengen dat toewijzing van een vordering tot schadevergoeding en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, hetgeen door een verdachte ook als extra straf wordt ervaren, niet opportuun is. De rechtbank is van oordeel dat de gevangenisstraf die wordt opgelegd in dit geval, gelet op de duur van deze straf en de beperkte gevolgen van het feit voor de benadeelde partij, voldoende moet zijn als genoegdoening voor het slachtoffer.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden afgewezen, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
De verdachte hoeft geen schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partij.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 94 (vierennegentig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
wijst af de vordering van de benadeelde partij;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Franken, voorzitter,
en mrs. J.C. Tijink en I. Raterman, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. J.R. de Graaf en A.K. van Zanten, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 7 juli 2022.
De oudste rechter, de jongste rechter en de griffier mr. J.R. de Graaf zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij, op of omstreeks 23 maart 2022 te Rotterdam, [naam slachtoffer] heeft mishandeld door met kracht voornoemde [naam slachtoffer] tegen de (onder)rug en/of been/benen en/of billen, althans het lichaam, te schoppen/trappen en/of een knietje te geven, althans een beweging met zijn been tegen het lichaam van voornoemde [naam slachtoffer] te maken;