ECLI:NL:RBROT:2022:6067

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
9288646 / CV EXPL 21-21165
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis in geschil over warmteverbruik en huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 15 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Woonbron en een gedaagde, die zonder gemachtigde was. De zaak betreft een vordering van Woonbron tot betaling van huurachterstand en servicekosten, waarbij de kantonrechter eerder een bewijsopdracht had gegeven aan Woonbron om aan te tonen dat de gedaagde in 2018 het aantal eenheden aan warmte heeft verbruikt dat aan hem in rekening is gebracht. Woonbron heeft bewijs geleverd door meterstanden en een werkbon van een servicemonteur over te leggen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de meterstanden een normaal verbruik vertonen en dat de verwarmingsmeters goed functioneerden. Het verweer van de gedaagde dat de wijze van meten niet deugde, werd als tardief afgewezen omdat dit niet tijdig was aangevoerd. De kantonrechter concludeert dat Woonbron het bewijs heeft geleverd en dat de gedaagde de huurachterstand van € 392,14 en de servicekosten van € 25,15 moet betalen, wat samen € 417,29 bedraagt. Daarnaast zijn de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten toegewezen, die in totaal € 987,22 bedragen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9288646 / CV EXPL 21-21165
datum uitspraak: 15 juli 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
de stichting
Stichting Woonbron,
gevestigd in Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: Flanderijn Gerechtsdeurwaarders te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats] ,
gedaagde,
zonder gemachtigde.
De partijen worden hierna ‘Woonbron’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1..Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het tussenvonnis van 28 januari 2022 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • de akte mededeling levering bewijs aan de zijde van Woonbron, met twee bijlagen;
  • de e-mail van 19 april 2022 aan de zijde van [gedaagde] , met vijf bijlagen;
  • de aantekeningen van de mondelinge reactie van [gedaagde] op de rolzitting van 20 april 2022;
  • de akte uitlaten producties gedaagde aan de zijde van Woonbron.

2..De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter blijft bij en neemt over hetgeen in het tussenvonnis van 28 januari 2022 is overwogen en beslist.
2.2.
[gedaagde] heeft bij e-mail van 9 februari 2022 een aantal documenten aan de kantonrechter toegezonden. Aangezien [gedaagde] niet aan de beurt was om te reageren, zijn die e-mail én de daarbij toegezonden documenten niet in behandeling genomen.
2.3.
Woonbron is bij tussenvonnis toegelaten tot het leveren van bewijs van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat [gedaagde] in 2018 daadwerkelijk het aantal eenheden aan warmte heeft verbruikt dat aan hem over dat jaar in rekening is gebracht.
2.4.
Ter uitvoering van haar bewijsopdracht heeft Woonbron een akte mededeling levering bewijs genomen. Daarbij heeft zij de meterstanden over de periode van 31 december 2017 tot en met 15 september 2020 en een werkbon van een servicemonteur van Ista Nederland in het geding gebracht.
2.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan uit de door Woonbron overgelegde meterstanden worden afgeleid, dat de meters in de badkamer en de woonkamer van het gehuurde in 2018 een normaal stijgingsniveau vertonen. In de zomermaanden (juni, juli en augustus) is namelijk sprake van geen (in de badkamer), dan wel een lichte (in de woonkamer) stijging van het aantal verbruikte eenheden warmte. In de overige maanden stijgt het aantal verbruikte eenheden warmte wel (in de badkamer), dan wel veel harder (in de woonkamer), maar dat strookt met de stellingen van [gedaagde] dat hij zijn verwarming in die maanden aan heeft staan en ook met het feit van algemene bekendheid dat in die maanden meer wordt gestookt dan in de zomermaanden.
2.6.
Het valt de kantonrechter op dat in de zomermaanden van 2018 sprake is van een lichte stijging van het aantal verbruikte eenheden warmte in de woonkamer, terwijl in de zomermaanden van 2019 en 2020 geen sprake is van enige stijging van het aantal verbruikte eenheden warmte in de woonkamer. Dit bevreemdt weliswaar enigszins, maar naar het oordeel van de kantonrechter kan enkel op grond hiervan niet worden geconcludeerd dat [gedaagde] het in die maanden door de verwarmingsmeters geregistreerde verbruik niet daadwerkelijk heeft verbruikt. Daarbij weegt mee dat een servicemonteur van Ista Nederland in 2020 heeft geconstateerd dat alle verwarmingsmeters goed functioneren. Voor zover het verweer van [gedaagde] in die zin moet worden begrepen dat uit de werkbon van de servicemonteur van Ista Nederland niet kan worden afgeleid dat de verwarmingsmeters in 2018 goed functioneerden, wordt dat verweer verworpen. De servicemonteur heeft de verwarmingsmeters weliswaar “pas” in 2020 gecontroleerd, maar als de verwarmingsmeters in 2018 niet goed hadden gefunctioneerd is aannemelijk dat dit in 2020 nog steeds het geval zou zijn, tenzij er in de tussentijd andere werkzaamheden aan die verwarmingsmeters zouden zijn uitgevoerd. Nu niet is gesteld of gebleken dat tussen 2018 en het bezoek van de servicemonteur in 2020 andere werkzaamheden aan de verwarmingsmeters zijn uitgevoerd, moet er in deze procedure vanuit worden gegaan dat de verwarmingsmeters in 2018 goed functioneerden.
2.7.
Voor zover [gedaagde] met zijn reactie op de akte van Woonbron heeft bedoeld aan te voeren dat de wijze waarop de verbruikte eenheden warmte worden gemeten niet deugt, is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] dit verweer bij zijn reactie op de dagvaarding had moeten aanvoeren (artikel 128 lid 3 Rv) en niet pas zo laat in de procedure. Dat heeft hij niet (voldoende concreet) gedaan en daarom wordt dit verweer als tardief buiten beschouwing gelaten.
2.8.
Nu [gedaagde] de juistheid van de door Woonbron overgelegde meterstanden verder niet heeft betwist, leidt het voorgaande tot de conclusie dat Woonbron het aan haar opgedragen bewijs - dat [gedaagde] in 2018 daadwerkelijk het aantal eenheden aan warmte heeft verbruikt dat aan hem over dat jaar in rekening is gebracht - heeft geleverd.
2.9.
In rechtsoverweging 5.2 van het tussenvonnis van 28 januari 2022 is al geoordeeld dat [gedaagde] geen opschortingsrecht toekomt met betrekking tot de huurtermijn van september 2018. Dit betekent dat [gedaagde] de huurachterstand ten bedrage van € 392,14 berekend tot en met de maand november 2021 aan Woonbron moet betalen. Daar komt het restant van de afrekening servicekosten over het jaar 2018 ten bedrage van € 25,15 nog bovenop, zodat het door Woonbron - na vermindering van eis - aan hoofdsom gevorderde bedrag van € 417,29 toewijsbaar is.
2.10.
De buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om een vergoeding voor deze kosten te krijgen. De rente wordt toegewezen over de toewijsbare hoofdsom, omdat uit de stellingen van Woonbron volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde] deze stellingen niet heeft betwist.
2.11.
[gedaagde] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van Woonbron tot vandaag vast op € 108,22 aan dagvaardingskosten, € 507,00 aan griffierecht en € 372,00 aan salaris voor de gemachtigde (3 punten x € 124,00 tarief). Dit is totaal € 987,22.
2.12.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

3..De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Woonbron te betalen € 515,15 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 417,29 vanaf 15 juni 2021 tot de dag van volledige betaling;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de kant van Woonbron tot vandaag vastgesteld op € 987,22;
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en in het openbaar uitgesproken.
38671