ECLI:NL:RBROT:2022:6064

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
C/10/638927 / KG ZA 22-424
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overdracht van woning na eerdere procedures tussen voormalig echtelieden

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, gaat het om de overdracht van een woning tussen twee voormalig echtelieden, [persoon A] en [persoon B]. De rechtbank Rotterdam heeft op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil dat voortvloeit uit eerdere procedures. De vrouw, [persoon B], wordt verplicht om mee te werken aan de overdracht van de woning aan de man, [persoon A]. De achtergrond van de zaak ligt in de echtscheiding van partijen, die in 2011 is uitgesproken, en de afspraken die zij in 2010 hebben gemaakt over de hypothecaire geldleningen en de eigendom van de woning. De rechtbank oordeelt dat de vrouw moet worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire schulden, en dat de notariële levering van de woning binnen zes maanden na de uitspraak moet plaatsvinden.

De rechtbank overweegt dat de hoofdregel bij de verdeling van een goed is dat moet worden uitgegaan van de waarde van het goed op het moment van de verdeling. In dit geval is de rechtbank van oordeel dat, gezien de afspraken die partijen in 2010 hebben gemaakt, er aanleiding is om van deze hoofdregel af te wijken. De rechtbank oordeelt dat de woning aan de man moet worden toegedeeld, onder de voorwaarde dat de vrouw wordt ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire schulden. Indien de vrouw niet meewerkt aan de notariële levering, wordt de woning verkocht aan een derde en wordt de netto-opbrengst gelijk verdeeld tussen partijen.

De vrouw heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld, maar de rechtbank bevestigt dat de afspraken die in het verleden zijn gemaakt, moeten worden nageleefd. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vrouw ten onrechte haar medewerking aan de overdracht heeft geweigerd, en dat zij nu moet voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de eerdere vonnissen. De rechtbank wijst de vorderingen van [persoon A] toe en compenseert de proceskosten tussen partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/638927 / KG ZA 22-424
Vonnis in kort geding van 19 juli 2022
in de zaak van
[persoon A],
wonende in [woonplaats A] ,
eiser in conventie,
verweerder in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. R.A.F. Jansen te Rotterdam,
tegen
[persoon B],
wonende in [woonplaats B] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. W. Suttorp te Rotterdam.
De partijen worden hierna ‘ [persoon A] ’ en ‘ [persoon B] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 juni 2022, met producties 1 tot en met 6;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in voorwaardelijke reconventie;
  • de mondelinge behandeling van 5 juli 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Partijen zijn voormalig echtelieden. Bij beschikking van 6 april 2011 heeft de rechtbank Rotterdam de echtscheiding uitgesproken.
2.2.
Tot de huwelijksgemeenschap behoorde de woning aan de [adres] in Schiedam (hierna: de woning).
2.3.
In juni 2010 hebben partijen diverse documenten ondertekend, waaronder een tweetal akten ‘afstand vorderingsrecht’ die betrekking hebben op de hypothecaire geldleningen met als doel [persoon B] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire geldleningen te ontslaan en de akte ‘beperking uitoefening hypotheekrecht’. Daarnaast hebben partijen in juni 2010 de gemeenschappelijke bankrekening uitsluitend op naam van [persoon A] laten stellen. Verder is door [persoon A] een akte ‘verpanding’ die betrekking heeft op de overlijdensrisicoverzekering ondertekend.
2.4.
[persoon A] is in de woning blijven wonen en betaalt sinds het feitelijk uiteengaan van partijen alle eigenaarslasten en gebruikerslasten.
2.5.
Bij onder zaaknummer/rolnummer C/10/593155 / HA ZA 20-288 gewezen vonnis van 29 juli 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam - voor zover van belang - het volgende overwogen en besloten:

(…)4. De beoordeling(…)
4.5. (…)
De rechtbank zal (…) de woning toedelen aan de man onder de voorwaarde dat de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van alle hypothecaire schulden. De notariële levering dient plaats te vinden binnen zes maanden na de datum van dit vonnis.
4.6.
De hoofdregel bij de verdeling van een goed is, dat moet worden uitgegaan van de waarde van het goed op het moment van de verdeling. Omdat de notariële levering van het aandeel van de woning van de vrouw aan de man nog niet heeft plaatsgevonden, is dat in beginsel nu in 2020. Op grond van de redelijkheid en billijkheid kan hiervan worden afgeweken. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de afspraken die partijen in 2010 hebben gemaakt, de redelijkheid en billijkheid afwijking van de hoofdregel rechtvaardigt, en dat daarom van de waarde dient te worden uitgegaan in 2010. Het is niet aannemelijk dat de waarde van de woning destijds hoger was dan de hypothecaire lening van € 230.000,-, hetgeen overigens de vrouw ter zitting heeft erkend. Sterker nog, het is veel aannemelijker dat sprake was van een flinke onderwaarde en dat de afspraken die destijds in 2010 gemaakt zijn, ten gunste van de vrouw waren. (…)

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
deelt de woning aan de [adres] te Schiedam toe aan de man en gelast de man om de vrouw te laten ontslaan uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor alle hypothecaire geldleningen, een en ander onder de voorwaarde dat de notariële levering van de woning aan de man plaatsvindt binnen zes maanden na de datum van dit vonnis,
5.2.
gelast de vrouw haar medewerking te verlenen aan de notariële levering van de woning aan de man (…)
5.4.
gelast partijen indien niet tijdig aan de onder 5.1. vermelde voorwaarden is voldaan, de woning te verkopen aan een derde en bepaalt dat de eventuele netto-opbrengst van de verkoop van de woning (het verschil tussen de verkoopprijs en de totale hypothecaire schuld van € 230.000,-) gelijk over partijen dient te worden verdeeld en dat een eventuele restantschuld in gelijke mate door partijen dient te worden gedragen (…)”.
2.6.
[persoon B] heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
2.7.
Bij onder zaaknummer 200.285.442/01 gewezen arrest van 14 september 2021 heeft het Gerechtshof Den Haag - voor zover van belang - het volgende overwogen en beslist:

(…)Beoordeling van het hoger beroep(…)
Bespreking van de grief(…)
Hebben partijen afspraken gemaakt over de verdeling van de woning?
11. In dit geding rijst de vraag of tussen partijen afspraken zijn gemaakt over de verdeling van de woning, zoals de man stelt en de vrouw betwist. Indien vast komt te staan dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de verdeling van de woning, heeft de rechter op grond van artikel 3:185 lid 1 BW met betrekking tot de verdeling geen taak meer te vervullen. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat voldoende vast is komen te staan dat tussen partijen afspraken zijn gemaakt met betrekking tot de verdeling van de woning. Het hof legt dat als volgt uit.
Op 1 juni 2010 hebben partijen met de hypotheekbank een overeenkomst gesloten met als doel de vrouw te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening met betrekking tot de woning (‘afstand vorderingsrecht’). Op dezelfde datum is tussen partijen en de bank voorts een overeenkomst gesloten waarin de bank verklaart van het recht van hypotheek gevestigd op de woning alleen gebruik te zullen maken voor al hetgeen de bank te vorderen heeft of mocht hebben van de man (‘beperking uitoefening hypotheekrecht’). Verder is op 1 juni 2010 tussen de man en de bank een overeenkomst gesloten waarin de man alle rechten en vorderingen uit hoofde van zijn overlijdensrisicoverzekering verpandt aan de bank (‘verpanding’).
In deze stukken vindt het hof steun voor de stelling van de man dat partijen hadden afgesproken dat hij de woning toegedeeld zou krijgen in ruil voor ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de vrouw voor de hypothecaire schuld, zonder verdere verrekening. Hierbij is nog van belang dat de marktwaarde van de woning in 2010 veel lager was dan de hypotheekschuld. Dit maakt het volgens het hof zeer onwaarschijnlijk dat partijen, zoals de vrouw heeft gesteld, met de ondertekening van de hiervoor genoemde overeenkomsten slechts tot doel hadden de vrouw uit de hoofdelijkheid te doen ontslaan zonder toedeling van de woning aan de man.
In dit verband acht het hof verder van belang dat de man sinds het feitelijk uiteengaan van partijen in 2010 alle eigenaarslasten van de woning heeft voldaan; de vrouw heeft daaraan niets bijgedragen. De vrouw heeft verder niet omgekeken naar de woning. Zij is in 2012 naar Turkije verhuisd, waar zij tot februari 2016 heeft gewoond, voordat zij weer terugkwam naar Nederland. De vrouw heeft tijdens de mondeling behandeling verklaard dat zij haar aandeel in de woning niet heeft aangegeven als box 3-vermogen in haar jaarlijkse aangifte voor de inkomstenbelasting in Nederland.
12. Uit het voorgaande leidt het hof af dat partijen overeenstemming hebben bereikt over toedeling van de woning aan de man, zonder verdere verrekening, met ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire schuld. Hieraan doet niet af dat partijen zich vervolgens niet aan de gemaakte afspraken hebben gehouden, door te hebben nagelaten dat de vrouw haar aandeel in de woning in goederenrechtelijke zin aan de man heeft geleverd. Dat geldt ook voor de stelling van de vrouw dat het ontslag uit de hoofdelijkheid voor de hypothecaire schuld niet heeft plaatsgevonden omdat niet is voldaan aan de in de overeenkomst inzake ‘afstand vorderingsrecht’ genoemde voorwaarde dat de vrouw geen (mede)eigenaar meer is van de woning. Overeind blijft dat partijen afspraken hebben gemaakt over de verdeling van de woning, zonder verdere verrekening. (…)
Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen; (…)”.
2.8.
[persoon A] heeft na een daartoe gemaakte afspraak begin 2022 een notaris bezocht om de woning notarieel aan hem toe te doen scheiden. Ten behoeve daarvan heeft [persoon A] [persoon B] , na eerdere niet gedocumenteerde pogingen om medewerking van [persoon B] te verkrijgen, bij aangetekende brief van 3 maart 2022 verzocht om een vragenlijst in te vullen en te ondertekenen. Daarnaast heeft de door [persoon A] aangezochte notaris [persoon B] per e-mail van 4 maart 2022 hetzelfde verzocht.
2.9.
Bij brief van 9 maart 2022 heeft de advocaat van [persoon B] [persoon A] - voor zover van belang - het volgende bericht:

(…) Cliënte overhandigde mij de brief d.d. 3 maart 2022 welke zij van u ontvangen heeft. In voornoemde brief staat vermeld dat u wenst dat cliënte een vragenlijst tekent.
Cliënte kan zich met uw standpunt niet verenigen.
U stelt via de kinderen verzocht te hebben om de vragenlijst in te vullen en dat cliënte daar geen medewerking aan zou hebben verleend. Cliënte acht deze zienswijze opmerkelijk en onjuist, aangezien u hiervoor rechtstreeks contact met cliënte dient op te nemen en de kinderen niet dient te belasten met de onderlinge aangelegenheden van de ouders. Op het ongemotiveerd en zonder toelichting toezenden van de stukken via de kinderen kan cliënte niet ingaan. Zeker niet indien dergelijke stukken op het allerlaatste moment in de vakantie van cliënte en de kinderen niet onderbouwd worden toegezonden.
Ook het bericht van de notaris is zonder toelichting toegezonden aan cliënte. Op geen enkele wijze is contact met cliënte opgenomen over wat de bedoeling was en hoe een en ander in zijn werk zou moeten gaan.
Bovendien, zoals reeds eerder te kennen gegeven, acht cliënte zich niet gehouden om aan de verdeling zoals thans ineens door u voorgestaan mee te werken. Immers, u heeft niet/nooit voldaan aan de verplichting uit het vonnis om binnen 6 maanden na het vonnis van 29 juli 2020 over te gaan tot de notariële levering aan u. U heeft daartoe nooit enige actie ondernomen. Ook thans, na het arrest van het gerechtshof d.d. 14 september jl., heeft u geen enkele actie ondernomen. Pas nu ineens komt u met het ongemotiveerde verzoek om een lijst in te vullen. Cliënte kan daar niet mee instemmen.
Cliënte stelt zich op het standpunt dat gezien de beslissing van de rechtbank en de bekrachtiging daarvan door het gerechtshof de notariële levering binnen 6 maanden na 29 juli 2020 had dienen plaats te vinden, hetgeen niet is gebeurd. Op grond van het dictum onder 5.1 jo. 5.3 van het vonnis dient thans tot verkoop van de woning te worden overgegaan en de overwaarde dient te worden verdeeld bij helften. (…)”.
2.10.
De advocaten van partijen hebben vervolgens nog met elkaar gecorrespondeerd, maar dit heeft niet tot een oplossing geleid.

3..Het geschil in conventie en in voorwaardelijke reconventie

3.1.
[persoon A] vordert in conventie:
[persoon B] te verplichten tot nakoming van de verplichting tot juridische levering van het erfpachtrecht plaatselijk bekend Gemeente Schiedam, sectie [sectie] , nummer [nummer] , groot 85 centiaren, met de rechten van de erfpachter op de zich op die grond bevindende opstallen, bestaande uit een woonhuis en verder toebehoren, plaatselijk bekend te [postcode] Schiedam, [foute schrijfwijze adres] (
de voorzieningenrechter begrijpt in het vervolg van dit vonnis: de [adres]), en haar te verplichten daartoe te verschijnen bij notariskantoor PlasBossinade Notarissen N.V. te 2083 CZ Rotterdam, aan de Weverhoekstraat 380, op een door deze te bepalen tijd en plaats teneinde alsdan aldaar mee te werken aan het passeren van de betrekkelijke transportakte,
en verder, indien [persoon B] op genoemde tijd en plaats niet zou verschijnen of - verschenen zijnde - mocht weigeren aan het betrekkelijke transport mee te werken,
primaireen door de rechtbank aan te wijzen vertegenwoordiger namens [persoon A] en/of [persoon B] zal laten optreden teneinde het genoemde onroerend goed vrij van hypotheken en beslagen aan [persoon A] te leveren, dan wel
subsidiair[persoon A] te machtigen om het te wijzen vonnis in de plaats te doen stellen van (al) die akte(s) en stukken aan de opstelling en ondertekening waarvan [persoon B] haar medewerking moet geven teneinde te bewerkstelligen dat het erfpachtrecht plaatselijk bekend Gemeente Schiedam, sectie [sectie] , nummer [nummer] , met het zich op die grond bevindende woonhuis en verder toebehoren, [postcode] Schiedam, [adres] , aan [persoon A] zal worden geleverd,
met veroordeling van [persoon B] in de proceskosten.
3.2.
[persoon B] voert verweer, dat strekt tot afwijzing van de vorderingen van [persoon A] . Verder vordert zij in voorwaardelijke reconventie:
I. [persoon A] te veroordelen tot medewerking aan taxatie van de woning, althans het recht van erfpacht gelegen aan de [foute schrijfwijze adres] (
de voorzieningenrechter begrijpt in het vervolg van dit vonnis: de [adres]) ( [postcode] ) in Schiedam, de verkoop van de woning, waaronder de medewerking aan bezichtigingen door potentiële kopers van deze woning, leveringen/overdracht van deze woning aan een derde en verdeling bij helfte van de overwaarde van de woning, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag en met een maximum van € 50.000,00, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dwangsom en te stellen maximum;
II. te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de toestemming van [persoon A] ter zake het taxeren van de woning aan de [adres] ( [postcode] ) in Schiedam, althans het recht van erfpacht, het tot stand komen van de verkoopovereenkomsten en/of de overdrachtsakten ter zake de vervreemding en overdracht van deze woning;
III. [persoon A] te veroordelen tot ontruiming en het ontruimd houden van de woning, gelegen aan de [adres] ( [postcode] ) in Schiedam, en met inlevering van alle sleutels van deze woning aan [persoon B] uiterlijk 21 dagen voor de notariële levering van de woning aan een derde, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag en met een maximum van € 50.000,00, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dwangsom en te stellen maximum, en met machtiging van [persoon B] om indien de woning niet uiterlijk 21 dagen voor de notariële levering door [persoon A] is ontruimd, de ontruiming met behulp van de sterke arm te laten plaatsvinden;
kosten rechtens.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna - voor zover dat voor de beoordeling van belang is - ingegaan.

4..De beoordeling

in conventie

4.1.
De vraag die partijen verdeeld houdt, betreft of de woning (alsnog) aan [persoon A] moet worden geleverd of dat de woning moet worden verkocht.
4.2.
Er is niet voldaan aan de in het vonnis van 29 juli 2020 geformuleerde voorwaarde dat de levering van de woning aan [persoon A] plaatsvindt binnen zes maanden na de datum van dat vonnis. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat [persoon B] dat niet aan [persoon A] kan tegenwerpen, omdat zij zelf hoger beroep tegen dat vonnis heeft ingesteld. Dat [persoon A] in die situatie de uitkomst van dat door [persoon B] ingestelde hoger beroep heeft afgewacht, is alleszins begrijpelijk.
4.3.
Het Gerechtshof Den Haag heeft op 14 september 2021 arrest gewezen. In dat arrest is het vonnis van de Rechtbank Rotterdam, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigd. Dat de woning vervolgens niet binnen zes maanden na 14 september 2021 alsnog aan [persoon A] is geleverd, kan [persoon B] evenmin aan [persoon A] tegenwerpen. De voorzieningenrechter legt dat als volgt uit.
4.4.
Na het arrest van het hof lag het uiteraard weer op de weg van [persoon A] om binnen een redelijke termijn stappen te zetten om het ertoe te leiden dat de overdracht van de woning zou kunnen plaatsvinden. Zijn advocaat heeft hem er toen op gewezen dat hij daartoe contact diende op te nemen met een notariskantoor. De voorzieningenrechter kan op basis van de stukken die door [persoon A] zijn overgelegd en hetgeen [persoon A] heeft gesteld en [persoon B] niet heeft betwist (in ieder geval) vaststellen (1) dat [persoon A] contact heeft gelegd met een notariskantoor en daar een gesprek had gevoerd, (2) [persoon A] formulieren ten behoeve van de overdracht van de woning in de tas van de minderjarige zoon van partijen heeft gestopt, (3) [persoon A] [persoon B] uiteindelijk (ook) bij een aangetekend verzonden brief van 3 maart 2022 heeft verzocht om de bij die brief gevoegde vragenlijst in te vullen en te ondertekenen en (4) ook de door [persoon A] aangezochte notaris [persoon B] bij e-mail van 4 maart 2022 rechtstreeks heeft benaderd om formulieren ten behoeve van de overdracht van de woning in te vullen.
4.5.
Alle voornoemde handelingen/contactmomenten hebben plaatsgevonden vóórdat zes maanden gerekend vanaf het arrest van het gerechtshof waren verstreken. Het had op de weg van [persoon B] gelegen om in ieder geval na het arrest van het gerechtshof direct mee te werken aan de overdracht van de woning. In het door het hof bekrachtigde vonnis van 29 juli 2020 - onder 5.2. - had de rechtbank [persoon B] immers al gelast om haar medewerking te verlenen aan de levering van de woning aan [persoon A] . De voorzieningenrechter is van oordeel dat [persoon B] die medewerking ten onrechte niet heeft verleend. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat zij zich op het onredelijke standpunt heeft gesteld dat nadat zes maanden sinds het vonnis van de rechtbank waren verstreken verkoop diende plaats te vinden, ook al was zij zelf degene die hoger beroep tegen dat vonnis had ingesteld. Het blijkt verder uit het feit dat zij zich er nu ten onrechte ook op beroept dat het haar bij gebreke van een heldere toelichting niet duidelijk was wat [persoon A] en de door hem ingeschakelde notaris precies met de formulieren/vragenlijst wilden. [persoon B] was er al lange tijd van op de hoogte dat de woning aan [persoon A] moest worden overgedragen. Dat is immers de inzet geweest van twee zeer recent door [persoon B] verloren gerechtelijke procedures (zie 2.5. en 2.7.). Uit de conclusie van antwoord tevens eis in voorwaardelijke reconventie (in het bijzonder de randnummers 7 en 8) blijkt ook dat [persoon B] het simpelweg niet eens was en is met het vonnis van de rechtbank en het arrest van het gerechtshof. Door nog steeds geen medewerking te verlenen, hoopte [persoon B] kennelijk alsnog te kunnen afdwingen dat de woning zou moeten worden verkocht waarna zij aanspraak meende te kunnen maken op de helft van de inmiddels ontstane overwaarde van de woning.
4.6.
Hoewel de overdracht van de woning aldus niet heeft plaatsgevonden binnen zes maanden na het vonnis van de rechtbank en ook niet binnen zes maanden na het arrest van het gerechtshof, is de voorzieningenrechter tegen deze achtergrond van oordeel dat de woning alsnog aan [persoon A] moet worden geleverd. Het gaat immers niet aan dat [persoon B] door te handelen in strijd met een door de rechtbank gegeven bevel beoogt het ertoe te leiden dat de aan [persoon A] toebedeelde woning alsnog moet worden verkocht en dat zij alsnog aanspraak kan maken op een deel van de waardeontwikkeling van de woning dat haar in de gegeven omstandigheden in redelijkheid niet toekomt. Het materiële geschil daarover tussen partijen is inmiddels in twee rechterlijke instanties op tegenspraak beslecht. [persoon B] dient medewerking te verlenen aan de juridische levering.
4.7.
Aangezien de advocaat van [persoon A] tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd heeft gezegd dat bedoeld is te vorderen dat de woning in eigendom aan [persoon A] wordt overgedragen en dat dit vonnis in de plaats komt van de medewerking van [persoon B] aan de notariële overdracht van de woning en de daartoe benodigde stukken, zal de voorzieningenrechter de vorderingen van [persoon A] in die zin toewijzen, één en ander zoals onder de beslissing staat vermeld.
4.8.
De proceskosten zullen tussen partijen worden gecompenseerd, zo dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in voorwaardelijke reconventie
4.9.
De vorderingen in reconventie zijn voorwaardelijk ingesteld, namelijk onder de voorwaarde dat de vorderingen in conventie worden afgewezen. Uit de beslissing in conventie vloeit voort dat deze voorwaarde niet is vervuld, zodat op de vorderingen in reconventie geen beslissing hoeft te worden gegeven.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
5.1.
veroordeelt [persoon B] tot nakoming van de verplichting tot juridische levering van
het erfpachtrecht plaatselijk bekend Gemeente Schiedam, sectie [sectie] , nummer [nummer] , groot 85
centiaren, met de rechten van de erfpachter op de zich op die grond bevindende opstallen,
bestaande uit een woonhuis en verder toebehoren, plaatselijk bekend [adres] ( [postcode]
) in Schiedam, aan [persoon A] , en veroordeelt [persoon B] daartoe te verschijnen bij
notariskantoor PlasBossinade Notarissen N.V. aan de Weverhoekstraat 380 (2083 CZ) in
Rotterdam op een door deze te bepalen tijd en plaats teneinde alsdan aldaar mee te werken
aan het passeren van de betrekkelijke transportakte;
en verder, indien [persoon B] op genoemde tijd en plaats niet zou verschijnen of - verschenen zijnde - mocht weigeren aan het notariële transport mee te werken:
5.2.
bepaalt dat dit vonnis na betekening aan [persoon B] in de plaats treedt van haar medewerking en/of handtekening;
en in alle gevallen:
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in voorwaardelijke reconventie
5.6.
verstaat dat de vorderingen in voorwaardelijke reconventie geen behandeling
behoeven.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman. Het is ondertekend door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2022.
3349 / 1729