De beoordeling
De rechtbank overweegt, dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is het volgende gebleken.
[naam kind] verblijft al ruim drie en een half jaar in het huidige perspectief biedende pleeggezin. Hij is hier gehecht, woont hier al het grootste deel van zijn leven en is gebaat bij de structuur, voorspelbaarheid en stabiliteit die hem hier geboden worden. [naam kind] wordt beschreven als een kind dat door zijn thuissituatie beschadigd is geraakt en vanwege zijn problematiek veel sturing en nabijheid nodig heeft. In het pleeggezin wordt hem geboden wat hij nodig heeft. Hij krijgt daar bijvoorbeeld extra ondersteuning in zijn verzorging en opvoeding; méér ondersteuning dan gemiddelde opvoedvaardigheden vragen van opvoeders. Zo heeft [naam kind] in het dagelijkse leven veel één op één begeleiding nodig.
Beide ouders kampen met persoonlijke problematiek. De vader heeft nooit met [naam kind] in gezinsverband gewoond en een opvoedersrol vervuld. De aanvaardbare termijn waarbinnen de vader in staat zou moeten zijn geweest om voor [naam kind] te zorgen, is al lange tijd geleden verstreken. Hoe graag hij het ook zou willen, hij is de afgelopen jaren niet in staat gebleken om aan te sluiten bij de specifieke complexe opvoedbehoeften van [naam kind]. Het huidige pleeggezin sluit wel al jarenlang aan bij deze specifieke opvoedings- en verzorgingsbehoeften van [naam kind].
De vader en [naam kind] zien elkaar momenteel één uur per maand. Nu het gezag van de moeder in 2020 is beëindigd, is de vader sindsdien degene die bevoegd is alle belangrijke beslissingen in het leven van [naam kind] te nemen terwijl hij niet de dagelijkse zorg heeft. De rechtbank is van oordeel dat toewijzing van het verzoek tot beëindiging van het gezag van de vader het meest recht doet aan de al jaren geleden ontstane feitelijke situatie. Alle betrokkenen, ook de vader, zijn het er over eens dat de toekomst van [naam kind] in het pleeggezin ligt. De Raad heeft in zijn rapport benoemd dat het goed is van de vader dat hij ondanks zijn eigen gevoelens hierbij, in staat is in het belang van [naam kind] te denken en handelen.
Het kader van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing is bedoeld om toe te werken naar een thuisplaatsing bij één van de ouders en dat is hier al lange tijd niet meer aan de orde. De rechtbank is van oordeel dat dit een situatie is waarin de wetgever bedoeld heeft dat beëindiging van het gezag dient te volgen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, sub a BW is voldaan en de rechtbank zal dan ook het verzoek tot beëindiging van het gezag van de vader toewijzen. De rechtbank acht dat in het belang van [naam kind] ook noodzakelijk.
Omdat de beëindiging van het gezag van de vader ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [naam kind] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid BW een voogd over hem te benoemen. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt. De Raad heeft verzocht de GI tot voogd over [naam kind] te benoemen en de GI heeft zich hiertoe bereid verklaard. Ter zitting heeft de pleegmoeder aangegeven het prettig te vinden wanneer de GI wordt belast met de voogdij. De rechtbank acht dit in deze situatie ook het meest passend en zal de GI tot voogd over [naam kind] benoemen. De betrokkenheid van de GI blijft belangrijk gelet ook op de moeizame relatie tussen de vader en de moeder en het vormgeven van het contact tussen de vader en [naam kind].
De rechtbank benadrukt dat beëindiging van het gezag van de vader niet betekent dat de band tussen [naam kind] en de vader niet langer bestaat. De vader is en blijft de vader van [naam kind] en van belang is dat hij invulling kan geven aan zijn ouderrol op afstand. Het is in het belang van [naam kind] dat zij hun band kunnen onderhouden en regelmatig contact met elkaar kunnen hebben. Op dit moment is er één uur per maand contact tussen de vader en [naam kind]. De rechtbank verwacht dat de GI zich zal inspannen om dit contact uit te breiden binnen de mogelijkheden van [naam kind].
Tot slot wordt op grond van het bepaalde in artikel 1:276, eerste lid, van het BW de ouder van wie het gezag is beëindigd, veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording aan de opvolger in dit bewind, ervan uitgaande dat de ouder het bewind voerde over het vermogen van de minderjarige.