ECLI:NL:RBROT:2022:6027

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
C/10/630566 / HA ZA 21-1091
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van onroerend goed en inboedel na beëindiging van een affectieve relatie met betrekking tot hypothecaire leningen en gemeenschappelijke schulden

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Rotterdam op 20 juli 2022, gaat het om de verdeling van onroerend goed en inboedel na het beëindigen van een affectieve relatie tussen twee partijen, aangeduid als [persoon A] en [persoon B]. De partijen hebben gezamenlijk een woning en diverse inboedelgoederen verworven, en zijn hoofdelijk aansprakelijk voor hypothecaire leningen en andere kredieten. De relatie tussen de partijen is in augustus 2021 beëindigd, waarna de vraag is gerezen of er afspraken zijn gemaakt over de toedeling van de woning aan [persoon B] voor een bedrag van € 470.000,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat er inderdaad een overeenkomst is bereikt over de toedeling van de woning aan [persoon B] en dat [persoon A] zijn medewerking moet verlenen aan de notariële overdracht van zijn aandeel in de woning. Tevens is bepaald dat [persoon B] de helft van de overwaarde van de woning aan [persoon A] moet betalen bij de overdracht. Daarnaast zijn de partijen veroordeeld om de inboedelgoederen te verdelen en zijn er afspraken gemaakt over de betaling van lokale belastingen en taxatiekosten. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Zittingsplaats Dordrecht
zaaknummer / rolnummer: C/10/630566 / HA ZA 21-1091
Vonnis van 20 juli 2022
in de zaak van
[persoon A],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
advocaat mr. S. Meeuwsen te Gorinchem,
tegen
[persoon B],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
advocaat mr. A.J. Broekhuizen-Termaat te Gorinchem.
Partijen zullen hierna [persoon A] en [persoon B] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 8 december 2021, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens houdende eis in reconventie, met producties;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte wijziging eis, met producties;
  • een nieuwe versie van productie 12 van [persoon A] ;
  • de akte wijziging van eis in reconventie, tevens houdende antwoord eiswijziging in conventie, tevens houdende overlegging producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 mei 2022. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
1.3.
De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op vandaag.

2..De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. De relatie is in augustus 2021 verbroken.
2.2.
Partijen hebben, ieder voor de onverdeelde helft, de eigendom verkregen van de woning, gelegen aan de [adres 1] , [postcode] te [plaats] (hierna: de woning). Ter financiering van de woning zijn partijen gezamenlijk een hypothecaire geldlening aangegaan bij BLG-Wonen. Partijen zijn ieder hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van deze lening.
2.3.
De woning is op 17 augustus 2021 getaxeerd door Mirjam Groen Makelaardij voor € 450.000,-.
2.4.
[persoon A] heeft de woning na het verbreken van de relatie verlaten. [persoon B] woont sinds half augustus 2021 alleen in de woning.
2.5.
Op 30 januari 2018 hebben partijen een samenlevingsovereenkomst gesloten. Hierin is, voor zover hier van belang, in artikel 1, lid 2 het volgende opgenomen:
“Gemeenschappelijk schulden, welke zijn ontstaan door een door partijen gezamenlijk verrichte rechtshandeling, komen voor rekening van partijen, in beginsel ieder voor de helft, tenzij bij de betreffende rechtshandeling anders is bepaald.”
2.6.
Partijen zijn bij de ABN AMRO Bank B.V. (hierna: ABN Amro) drie leningen (kredieten) aangegaan, namelijk van € 15.000,- voor een Volkswagen Golf met kenteken [kentekennummer] (hierna: de auto), van € 7.000,- voor de aanleg van de tuin en van € 20.000,- voor de aanschaf van de inboedel. Op deze leningen hebben partijen al aflossingen gedaan.

3..Het geschil in conventie

3.1.
[persoon A] vordert, samengevat, na wijziging van eis:
  • [persoon B] te veroordelen haar medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning en indien [persoon B] haar medewerking niet verleent, dit vonnis in de plaats te laten treden van alle door [persoon B] te verrichten (rechts)handelingen om de woning te verkopen;
  • te bepalen dat na verkoop van de woning de overwaarde tussen partijen bij helfte wordt verdeeld;
  • de verdeling van de inboedel vast te stellen conform productie 12 en te bepalen dat het krediet dat partijen hebben afgesloten ter financiering van de inboedel naar rato van verdeling van de inboedelgoederen zal moeten worden verdeeld;
  • [persoon B] te veroordelen tot afgifte aan [persoon A] van zijn persoonlijke goederen, zoals vermeld in productie 7;
  • te bepalen dat de gemeenschappelijke schulden inzake de tuin en de inboedelgoederen na verkoop van de woning worden afgelost, dan wel voor zover aflossing niet boetevrij kan geschieden, te bepalen dat ieder van partijen gehouden is om de helft van de aflossingsverplichtingen voor zijn of haar rekening te nemen;
  • voor zover [persoon A] gehouden is om enige bijdrage aan [persoon B] te voldoen inzake de lasten van de woning, [persoon B] te veroordelen om aan [persoon A] te voldoen:
  • een gebruiksvergoeding die gelijk is aan het aandeel dat [persoon A] in de kosten van de woning aan [persoon B] dient te voldoen;
  • een bedrag van € 1.058,52 inzake financieringslasten van de auto per 1 september 2021 tot en met december 2021;
  • [persoon B] te veroordelen aan [persoon A] een bedrag van € 1.416,93 te voldoen inzake de door hem per januari 2022 gedane aflossing op de drie kredieten, maandelijks te vermeerderen met een bedrag van € 472,31 tot het moment dat de kredieten volledig zijn afgelost;
  • kosten rechtens;
  • de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[persoon B] voert verweer en stelt zich op het standpunt dat de vorderingen van [persoon A] moeten worden afgewezen. Op haar verweer zal, voor zover van belang, hierna worden ingegaan.

4..Het geschil in reconventie

4.1.
[persoon B] vordert, samengevat, na wijziging van eis:
primair:
- voor recht te verklaren dat partijen zijn overeengekomen dat de woning aan [persoon B] wordt toegedeeld tegen een waarde van € 470.000,-;
subsidiair:
- de woning aan [persoon B] toe te delen tegen een waarde van € 450.000,-;
zowel primair als subsidiair:
  • [persoon A] te veroordelen op eerste verzoek van [persoon B] zijn medewerking te verlenen aan de notariële overdracht en levering van zijn aandeel in de woning aan [persoon B] en aan alles dat is vereist voor zijn ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de aan de woning verbonden hypothecaire geldlening;
  • indien [persoon A] zijn medewerking niet verleent, dit vonnis in de plaats te laten treden van alle door [persoon A] te verrichten (rechts)handelingen om tot levering van de woning aan [persoon B] met het ontslag van de hoofdelijke aansprakelijkheid van de aan de woning verbonden hypothecaire geldlening te komen;
  • [persoon A] te veroordelen om op eerste verzoek van [persoon B] zijn medewerking te verlenen aan aflossing van de drie kredieten direct bij toedeling van de woning aan [persoon B] , althans zijn medewerking te verlenen aan de toedeling van deze kredieten aan [persoon B] zodat zij tot aflossing daarvan kan overgaan;
  • te bepalen dat de auto aan [persoon A] wordt toegedeeld, waardoor hij aan [persoon B] een bedrag van € 8.500,- dient te voldoen;
  • [persoon A] te veroordelen om terzake de taxatiekosten een bedrag van € 250,- te betalen aan [persoon B] ;
  • [persoon A] te veroordelen om terzake lokale belastingen een bedrag van € 470,75 aan [persoon B] te betalen;
  • [persoon A] te veroordelen om terzake de hypotheeklasten de helft van de maandlasten van oktober tot en met maart 2022 te betalen, zijnde € 4.207,70, alsmede de helft van de maandelijkse hypotheeklasten, zijnde € 601,10 per maand, vanaf april 2022 tot het moment dat de woning volledig is overgedragen aan [persoon B] ;
  • de verdeling van de inboedelzaken vast te stellen overeenkomstig productie 15 van [persoon B] ;
  • [persoon A] te veroordelen om met ingang van september 2021 aan [persoon B] te voldoen een gebruiksvergoeding van 0,5% van de helft van de waarde van de auto;
  • [persoon A] te veroordelen om aan [persoon B] te voldoen een bedrag van € 484,40 inzake de gemeenschappelijke lasten over september 2021 tot en met maart 2022, maandelijks te vermeerderen met € 73,34 tot het moment dat de woning aan [persoon B] is overgedragen en de overige verzekeringen etc. van naam zijn gewijzigd/gesplitst;
  • de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.2.
[persoon A] voert verweer en stelt zich op het standpunt dat de vorderingen van [persoon B] moeten worden afgewezen. Op zijn verweer zal, voor zover van belang, hierna worden ingegaan.

5..De beoordeling

In conventie en in reconventie

5.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie, zullen deze zoveel mogelijk gezamenlijk worden behandeld.
5.2.
[persoon B] en [persoon A] zijn samen eigenaar van de woning, de auto en diverse inboedelgoederen. De rechtbank kan [persoon A] niet volgen in zijn stelling dat de woning, de auto en de inboedelgoederen samen één eenvoudige gemeenschap ex artikel 3:166 lid 1 BW vormen en dat daardoor alleen tot verdeling gekomen kan worden als alle goederen in de eenvoudige gemeenschap verdeeld zijn. Er is onvoldoende samenhang tussen de woning, de auto en de inboedelgoederen om te oordelen dat sprake is van één eenvoudige gemeenschap met meerdere goederen. Dit betekent dat sprake is van meerdere eenvoudige gemeenschappen tussen partijen, die afzonderlijk verdeeld moeten worden.
Woning
5.3.
[persoon A] vordert dat de woning wordt verkocht aan een derde. [persoon B] stelt zich echter op het standpunt dat zij met [persoon A] overeenstemming heeft bereikt over toedeling van de woning aan haar voor € 470.000,- en dat [persoon A] deze afspraak moet nakomen. Beoordeeld dient te worden wat partijen met elkaar zijn overeengekomen.
5.4.
Partijen hebben de woning laten taxeren voordat hun relatie is beëindigd. Op 17 augustus 2021 is de taxatiewaarde vastgesteld op € 450.000,-. Na het beëindigen van de relatie is hypotheekadviseur [persoon C] (hierna: [persoon C] ) in overleg getreden met BLG-Wonen over de mogelijkheden van [persoon B] om de woning over te nemen. [persoon C] heeft aan partijen gevraagd welke woningwaarde hij kon hanteren bij zijn berekeningen. Uit de overgelegde WhatsApp-correspondentie blijkt dat [persoon B] aan [persoon A] heeft gevraagd welk bedrag [persoon C] kon aanhouden, waarop [persoon A] antwoordde: “
Laat maar berekenen op 450”. [persoon B] koppelt dit bedrag op 2 september 2021 per e-mailbericht terug aan [persoon C] . Op 7 september 2021 stuurt [persoon A] per WhatsApp aan [persoon B] een Funda-advertentie van de woning gelegen aan de [adres 2] te Gorinchem die voor € 460.000,- te koop staat en schrijft daarbij: “
450 gaat hem natuurlijk niet worden dus denk daar ook over na ik de tussentijd aub”. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen toegelicht dat zij op 8 september 2021 ’s avonds met elkaar hebben gesproken over de prijs waarvoor [persoon B] de woning kon overnemen.
5.5.
Partijen verschillen van mening over wat zij op 8 september 2021 hebben afgesproken. Volgens [persoon A] is hij ermee akkoord gegaan dat [persoon B] een berekening zou laten maken op basis van een prijs van € 470.000,- en dat in het geval de woning meer waard zou zijn, die hogere prijs aangehouden zou worden. Volgens [persoon B] is [persoon A] ermee akkoord gegaan dat zij de woning voor € 470.000,- mocht overnemen. Omdat partijen een andere beleving hebben van hetgeen zij op 8 september 2021 hebben afgesproken en er geen getuigen bij dit gesprek aanwezig waren, is het lastig om vast te stellen wat precies is afgesproken. De rechtbank zal daarom aan de hand van de verklaringen en gedragingen van partijen na 8 september 2021 moeten vaststellen wat er op 8 september 2021 is afgesproken.
5.6.
Op 9 september 2021 schrijft [persoon B] in een e-mailbericht aan [persoon C] het volgende: “
Gisterenavond hebben we redelijk goed met elkaar kunnen praten. We zijn een bedrag van 470k overeengekomen. [persoon A] deelt alleen mee in de taxatiekosten (dit zijn ook alleen de kosten die deels ook voor zijn rekening komen toch?)”. [persoon C] heeft vervolgens met deze waarde de aanvraag voor de financiering in gang gezet. Op 13 oktober 2021 in de ochtend vraagt [persoon A] per WhatsApp aan [persoon B] :
“Heb je nog iets gehoord van [voornaam persoon C](lees: [persoon C] , toevoeging rechtbank)
?”. [persoon B] antwoordt hierop dat zij nog niets gehoord heeft, waarop [persoon A] antwoordt dat [persoon B] nog twee weken de tijd heeft. Vervolgens discussiëren partijen over deze deadline, die volgens [persoon B] nieuw is, en stelt [persoon B] dat ze verwacht binnen twee weken echt wel wat te horen van [persoon C] en dat ze dan alleen nog een notaris moeten vinden. [persoon A] antwoordt hierop als volgt: “
Oke ik hoop het, anders vanaf nov in de verkoop” en “
Notaris was bij mijn moeder ook binnen een week”. [persoon B] vraagt vervolgens welke notaris dit is, waarop [persoon A] antwoordt dat hij dit bij zijn moeder zal navragen. Vervolgens vraagt [persoon A] of hij naar de notaris zal bellen om te vragen hoe ze zitten met de wachttijden, waarop [persoon B] bevestigend antwoordt en schrijft: “
Volgens mij gaat t dan om een akte van verdeling en hypotheekakte”. Later die dag (13 oktober 2021) vraagt [persoon B] per WhatsApp aan [persoon A] of hij al aan zijn moeder heeft gevraagd bij welke notaris zij is geweest, waarop [persoon A] antwoordt dat het om notariskantoor Arkelstad gaat, dat hij naar dit kantoor gebeld heeft en dat degene die hij aan de telefoon had niets wist van de werkvoorraad. Om 13:58 uur die dag schrijft [persoon A] per WhatsApp-bericht aan [persoon B] : “
[voornaam persoon B] , ik moet met je praten, het is belangrijk. Kan ik vanavond langskomen?”. Uit de door partijen gegeven toelichting ter zitting blijkt dat [persoon A] op dat moment ervan op de hoogte was geraakt dat de woning [adres 2] te Gorinchem voor € 517.000,- was verkocht. Op 15 oktober 2021 schrijft [persoon B] per WhatsApp aan [persoon A] dat ze de offerte van BLG-Wonen heeft ontvangen en dat binnen vier weken een akte van verdeling opgesteld moet worden. [persoon A] geeft vervolgens aan dat hij met [persoon B] erover wil praten. Dit overleg heeft niet plaatsgevonden.
5.7.
De rechtbank is van oordeel dat uit hetgeen hiervoor is weergegeven niet blijkt dat [persoon B] slechts een berekening zou maken op basis van een bedrag van € 470.000,- en de prijs voor de woning daarna nog hoger kon uitvallen. Als het slechts om een berekening zou gaan, dan is het onbegrijpelijk dat [persoon A] een deadline stelde waarbinnen [persoon B] de hypotheek geregeld moest hebben en was er nog geen reden om al op zoek te gaan naar een notaris. Gelet op het feit dat [persoon A] de deadline gesteld heeft, dat [persoon A] de woning in de verkoop wilde doen als hij niets van [persoon B] na die deadline had gehoord, dat partijen hebben gesproken over het zoeken van een notaris en dat [persoon A] contact heeft opgenomen met een notaris, moet als vaststaand aangenomen worden dat partijen op 8 september 2021 zijn overeengekomen dat [persoon B] de woning voor een prijs van € 470.000,- mocht overnemen. Op grond van de wet is het niet vereist dat een dergelijke prijsafspraak schriftelijk wordt vastgelegd. Ook kan [persoon A] niet gevolgd worden in zijn stelling dat in redelijkheid niet snel kan worden aangenomen dat partijen overeenstemming hebben bereikt, omdat zij niet zijn bijgestaan door een jurist. Bij het maken van afspraken over de prijs voor een woning is professionele bijstand niet vereist. Bovendien stond het partijen vrij om de hulp in te schakelen van bijvoorbeeld een jurist of makelaar, zodat de eventuele gevolgen van dit nalaten voor rekening van [persoon A] komen.
5.8.
Dit voorgaande betekent dat de primaire reconventionele vordering van [persoon B] zal worden toegewezen en dat de vordering van [persoon A] om [persoon B] te veroordelen mee te werken aan de verkoop van de woning zal worden afgewezen. Aan de toedeling van de woning aan [persoon B] zal de voorwaarde worden verbonden dat [persoon B] [persoon A] laat ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Het is immers niet redelijk om de woning aan [persoon B] toe te delen en [persoon A] wel aansprakelijk te laten blijven voor de terugbetaling van de hypotheekschuld. De subsidiaire vordering van [persoon B] hoeft vanwege de toewijzing van de primaire vordering niet meer beoordeeld te worden.
5.9.
[persoon B] dient bij overdracht van de woning de helft van de overwaarde aan [persoon A] te betalen. Bij de berekening van de hoogte van de overwaarde zal [persoon B] uit moeten gaan van de hoogte van de hypotheekschuld op het moment van de notariële overdracht en levering van de woning. De door [persoon B] gevorderde indeplaatsstelling van het vonnis voor de benodigde wilsverklaring en handtekening van [persoon A] zal worden toegewezen.
Vergoeding maandelijkse hypotheeklasten, gemeenschappelijke eigenaarslasten en gebruiksvergoeding
5.10.
[persoon B] vordert [persoon A] terzake de hypotheeklasten te veroordelen tot betaling van de helft van de maandelijkse hypotheeklasten, zijnde € 4.207,70 voor de periode oktober 2021 tot en met maart 2022 en € 601,10 per maand vanaf april 2022. Daarnaast vordert [persoon B] om [persoon A] te veroordelen vanaf september 2021 aan haar te betalen de helft van de gemeenschappelijke lasten (bestaande uit de gemeentelijke eigenaarslasten, de toeslag meerpersoonshuishouden, de overlijdensrisicoverzekering, de inboedel- en opstalverzekering, de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de kosten van de gezamenlijke rekening), zijnde € 484,40 over de periode september 2021 tot en met maart 2022 en vanaf april 2022 € 73,34 per maand.
5.11.
[persoon A] heeft niet betwist dat hij de helft van de hypotheeklasten en de gemeenschappelijke eigenaarslasten moet betalen, maar heeft zich op het standpunt gesteld dat als dit wordt toegewezen, [persoon B] moet worden veroordeeld aan hem een gebruiksvergoeding voor de woning te betalen welke gelijk is aan zijn aandeel in de kosten van de woning.
5.12.
De rechtbank is van oordeel dat [persoon B] , omdat zij het uitsluitend genot van de woning heeft, aan [persoon A] een gebruiksvergoeding hiervoor moet betalen. Het is redelijk om deze vergoeding te begroten op hetzelfde bedrag als de helft van de maandelijkse hypotheeklasten en gemeenschappelijke lasten voor de woning. Dit betekent dat partijen over en weer een verrekeningsrecht hebben en hun vorderingen worden afgewezen.
Lokale belastingen en taxatiekosten
5.13.
[persoon B] vordert voorts om [persoon A] te veroordelen aan haar te betalen de helft van de lokale belastingen ten bedrage van € 470,75 en de helft van de taxatiekosten ten bedrage van € 250,-. [persoon A] erkent in zijn conclusie van antwoord in reconventie dat deze lasten gezamenlijk gedragen moeten worden, zodat deze toewijsbaar zijn en [persoon A] veroordeeld zal worden om deze bedragen aan [persoon B] te betalen.
Inboedel
5.14.
De inboedelgoederen moeten worden verdeeld. Productie 12 van [persoon A] en productie 15 van [persoon B] komen grotendeels overeen, maar er is nog een aantal geschillen. Hieronder wordt daarop ingegaan.
5.15.
Partijen willen allebei de Hue-lampen en -bridge hebben. Omdat deze lampen en de bridge zich nog in de woning bevinden, zal de rechtbank deze goederen aan [persoon B] toedelen. [persoon A] kan zelf gemakkelijk vergelijkbare lampen kopen. Omdat partijen het niet eens zijn over de waarde van de Hue-lampen en -bridge, zal de rechtbank het gemiddelde van de door partijen gekozen waarde nemen. De lampen worden daarom voor € 411,95 toegedeeld aan [persoon B] .
5.16.
Wat de gordijnen in de woon- en slaapkamer betreft, heeft [persoon A] onvoldoende onderbouwd dat deze aan hem toegedeeld moeten worden. De gordijnen hangen nu in de woning, terwijl [persoon A] nog geen nieuwe woning heeft. De gordijnen worden daarom aan [persoon B] toegedeeld voor het bedrag van € 1.140,72.
5.17.
Wat de plisségordijnen en jaloezieën betreft, is de rechtbank van oordeel dat dit inboedelgoederen zijn, omdat deze niet aard- en nagelvast met de woning verbonden zijn. [persoon A] heeft geen aanspraak gemaakt op de plisségordijnen en jaloezieën, zodat deze aan [persoon B] worden toegedeeld. [persoon B] heeft de waarde die [persoon A] aan de plisségordijnen en jaloezieën heeft gekoppeld niet bestreden, zodat de plisségordijnen en jaloezieën voor een totaalbedrag van € 3.961,60 aan [persoon B] worden toegedeeld.
5.18.
Voor het overige zijn partijen het eens over de toedeling van de inboedelgoederen en komen productie 12 van [persoon A] en productie 15 van [persoon B] met elkaar overeen. Er is alleen nog discussie over de waarde die aan een aantal inboedelgoederen gehecht moet worden. De rechtbank zal de waarde van de Kamado-barbecue, die volgens partijen aan [persoon A] moet worden toegedeeld, vaststellen op € 650,- gelet op de onbetwiste nieuwprijs van € 699,-. De waarde van de staafmixer wordt vastgesteld op € 15,- en de waarde van de airco op € 159,-. [persoon A] heeft onvoldoende onderbouwd dat de ‘lampen 4x boven 1x wc’ € 148,15 waard zijn en de ‘hanglamp eettafel’ € 160,-, zodat de door [persoon B] gehanteerde waarde van respectievelijk € 50,- en € 150,- moet worden aangehouden.
5.19.
De rechtbank zal partijen veroordelen de inboedelgoederen conform productie 12 van [persoon A] en productie 15 van [persoon B] te verdelen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen over de verschillen en de aan bepaalde goederen te hechten waarde. Het is vervolgens aan partijen om zelf het bedrag aan overbedeling te berekenen.
5.20.
[persoon A] vordert voorts dat [persoon B] wordt veroordeeld om zijn persoonlijke goederen, weergegeven in zijn productie 7, aan hem af te geven. [persoon B] heeft hiertegen geen verweer gevoerd, zodat dit zal worden toegewezen.
Auto
5.21.
De auto is sinds september 2021 in het bezit van [persoon A] . [persoon B] vordert dat de auto aan [persoon A] wordt toegedeeld. [persoon A] heeft ter zitting zijn vordering ingetrokken dat de auto aan hem wordt toegedeeld, omdat hij inmiddels een leaseauto van zijn werk heeft. Omdat partijen het er eerder over eens waren dat [persoon A] de auto toegedeeld zou krijgen en hij nog steeds in het bezit is van de auto, is de rechtbank van oordeel dat de vordering van [persoon B] kan worden toegewezen, zodat de auto aan [persoon A] zal worden toegedeeld.
5.22.
Wat de waarde van de auto betreft, waren partijen het in eerste instantie erover eens dat deze voor een waarde van € 17.000,- aan [persoon A] zou worden toegedeeld. [persoon A] heeft onvoldoende zijn nader ingenomen stelling onderbouwd dat uitgegaan moet worden van een waarde van € 15.000,-, zodat uitgegaan zal worden van een waarde van € 17.000,-. [persoon A] zal derhalve worden veroordeeld terzake overbedeling aan [persoon B] een bedrag van € 8.500,- te betalen. [persoon B] heeft na eiswijziging gevorderd [persoon A] te veroordelen aan haar een gebruiksvergoeding te betalen voor de auto. De rechtbank acht het, mede gelet op hetgeen hierna onder 5.26. wordt overwogen ten aanzien van de kredietkosten voor de auto in de periode van september tot en met december 2021, niet redelijk om [persoon A] te veroordelen een gebruiksvergoeding te betalen aan [persoon B] voor de auto.
Kredieten
5.23.
Partijen hebben drie kredieten afgesloten bij ABN Amro ten behoeve van de auto, de inboedel en de tuin. Zij zijn voor deze kredieten hoofdelijk aansprakelijk. Niet meer in geschil is dat deze kredieten boetevrij kunnen worden afgelost. [persoon A] vordert in de dagvaarding dat het krediet dat ziet op de auto aan hem wordt toegedeeld, dat het krediet dat ziet op de inboedel wordt verdeeld naar rato van verdeling van de inboedelgoederen en dat het krediet dat ziet op de tuin bij de hypotheekschuld wordt opgeteld. [persoon B] heeft zich op het standpunt gesteld dat de kredieten op grond van de samenlevingsovereenkomst door ieder bij helfte dienen te worden gedragen en zij heeft gevorderd dat [persoon A] wordt veroordeeld om zijn medewerking te verlenen aan de aflossing van de leningen bij toedeling van de woning aan [persoon B] , althans zijn medewerking te verlenen aan toedeling van deze kredieten aan [persoon B] .
5.24.
De kredieten van partijen zijn schulden die niet verdeeld kunnen worden, maar wel aan één van partijen kunnen worden toegerekend. De rechtbank ziet echter gelet op hetgeen partijen in het samenlevingscontract zijn overeengekomen geen reden om de kredieten aan één van partijen toe te rekenen, omdat zij daarin hebben afgesproken dat de kredieten ieder voor de helft dienen te worden gedragen. Bovendien is onvoldoende duidelijk geworden of ABN Amro mee zal werken aan ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid bij toerekening van de kredieten aan één van partijen. Dat de kredieten zijn afgesloten met een specifiek doel, maakt niet dat degene die de auto of de woning toegedeeld krijgt het desbetreffende krediet ook zal moeten dragen. De vorderingen van partijen die zien op de toerekening van de kredieten worden daarom afgewezen. Verstaan wordt dat de drie kredieten ieder voor de helft door partijen gedragen moet worden. Het staat partijen wel vrij om bij levering van het aandeel van de woning van [persoon A] aan [persoon B] afspraken te maken over de aflossing van de kredieten.
5.25.
[persoon A] betaalt per 1 januari 2022 de rente en aflossing van de kredieten ten bedrage van in totaal € 944,62 per maand. Nu partijen de drie kredieten ieder voor de helft moeten dragen, zal de vordering van [persoon A] om [persoon B] te veroordelen om per 1 januari 2022 de helft hiervan aan hem te betalen worden toegewezen.
5.26.
[persoon A] stelt daarnaast dat hij per september 2021 het krediet van de auto heeft betaald ten bedrage van € 529,63 per maand en vordert om [persoon B] te veroordelen om de helft van de financieringslasten van de auto te betalen over de periode september tot en met december 2021, totaal € 1.058,52. Deze veroordeling is echter door [persoon A] afhankelijk gesteld van het moeten betalen van een bijdrage in de lasten van de woning. Nu hiervoor is overwogen dat die vordering van [persoon B] zal worden afgewezen, komt de rechtbank aan de gevorderde vergoeding inzake de financieringslasten van de auto over de periode september tot en met december 2021 niet toe.
Proceskosten
5.27.
Gelet op de voormalige relatie tussen partijen zullen de proceskosten in conventie en in reconventie worden gecompenseerd. Dit betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
5.28.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

6..De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
6.1.
verklaart voor recht dat partijen zijn overeengekomen dat de onroerende zaak [adres 1] te Gorinchem (kadastraal Gorinchem [kadasternummer] ) aan [persoon B] wordt toegedeeld tegen een waarde van € 470.000,-;
6.2.
veroordeelt [persoon A] om op eerste verzoek van [persoon B] zijn onmiddellijke en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de notariële overdracht en levering van zijn aandeel in die onroerende zaak en zijn ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de aan die onroerende zaak verbonden hypothecaire geldlening, onder de voorwaarde dat [persoon A] wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de op die onroerende zaak rustende hypotheekschuld;
6.3.
bepaalt dat, indien [persoon A] niet op eerste verzoek van [persoon B] de onder 6.2. bedoelde medewerking verleent, dit vonnis zo nodig in de plaats treedt van alle door [persoon A] te verrichten (rechts)handelingen om te komen tot levering van zijn aandeel in die onroerende zaak aan [persoon B] met het ontslag van de hoofdelijke aansprakelijkheid van [persoon A] uit de aan die onroerende zaak verbonden hypothecaire geldlening;
6.4.
bepaalt dat [persoon B] bij overdracht van de woning de helft van de overwaarde aan [persoon A] betaalt en bepaalt dat bij de berekening van de hoogte van de overwaarde uit wordt gegaan van de hoogte van de hypotheekschuld ten tijde van de notariële overdracht en levering van de woning;
6.5.
veroordeelt [persoon A] om aan [persoon B] te betalen € 470,75 ten titel van de helft van de lokale belastingen en € 250,- ten titel van de helft van de taxatiekosten;
6.6.
veroordeelt partijen om de inboedelgoederen te verdelen conform productie 12 van [persoon A] en productie 15 van [persoon B] met inachtneming van hetgeen onder rechtsoverwegingen 5.15. tot en met 5.18. daartoe is overwogen en bepaalt dat het bedrag aan overbedeling – dat op basis van hetgeen is overwogen in dit vonnis en de hiervoor genoemde producties zelf door partijen moet worden berekend – door de overbedeelde partij aan de onderbedeelde partij wordt betaald;
6.7.
veroordeelt [persoon B] om de persoonlijke goederen van [persoon A] , weergegeven in zijn productie 7, aan hem af te geven;
6.8.
bepaalt dat de auto aan [persoon A] wordt toegedeeld voor een bedrag van € 17.000,- en dat [persoon A] terzake van overbedeling een bedrag van € 8.500,- aan [persoon B] betaalt;
6.9.
verstaat dat de drie kredieten die partijen hebben afgesloten bij ABN Amro ten behoeve van de auto, de inboedelgoederen en de tuin voor de helft door partijen dienen te worden gedragen;
6.10.
veroordeelt [persoon B] om aan [persoon A] te betalen € 1.416,93 inzake de door hem in de periode van januari tot en met maart 2022 gedane aflossingen op de drie kredieten bij ABN Amro, en vanaf de maand april 2022 maandelijks te vermeerderen met een bedrag van € 472,31 per maand tot het moment dat de kredieten volledig zijn afgelost;
6.11.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.12.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.13.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2022.
3120