ECLI:NL:RBROT:2022:6016
Rechtbank Rotterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om uitkering van kindsdelen in verband met verblijf in verpleeghuis
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van twee bewindvoerders, die de machtiging vroegen om over te gaan tot uitkering van de kindsdelen van de erflater, [naam 3]. De erflater is op 25 mei 2011 overleden en heeft in zijn testament een ouderlijke boedelverdeling ingesteld, waarbij zijn echtgenote, [naam betrokkene], en zijn drie kinderen, waaronder de bewindvoerders, als erfgenamen zijn benoemd. De bewindvoerders stelden dat de echtgenote in een verpleeghuis verblijft en dat zij een hoge eigen bijdrage in de kosten betaalt. Ze verzochten de kantonrechter om de kindsdelen uit te keren om de kosten voor de echtgenote te verlagen.
De kantonrechter heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van het testament van de erflater, dat op 7 februari 1986 is opgemaakt. In het testament zijn specifieke situaties genoemd waaronder de kindsdelen opeisbaar zijn, zoals het overlijden van de echtgenote, hertrouwen, faillissement, aanvraag tot surséance van betaling of onder curatele stelling. De kantonrechter concludeert dat geen van deze situaties zich voordoet en dat noch een onderbewindstelling noch een verblijf in een verpleeghuis als opeisbaarheidsgrond in het testament is opgenomen. De kantonrechter merkt op dat de regeling van het meerderjarigenbewind al enige tijd bestond ten tijde van het opmaken van het testament, en dat de erflater deze situaties had kunnen opnemen als hij dat had gewild.
Daarom concludeert de kantonrechter dat de kindsdelen niet opeisbaar zijn en dat er geen andere gronden zijn gesteld die tot toewijzing van het verzoek kunnen leiden. Het verzoek wordt afgewezen. De beschikking is gegeven door mr. G.A.F.M. Wouters en uitgesproken ter openbare terechtzitting.