ECLI:NL:RBROT:2022:6010

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
628089
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 24 mei 2022, is de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [naam kind 1], [naam kind 2] en [naam kind 3], verlengd. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen sinds 2 september 2020 niet meer thuis wonen, na meldingen van huiselijk geweld en mishandeling door de (stief)vader. De kinderen verblijven momenteel in verschillende pleeggezinnen en hebben behoefte aan stabiliteit en veiligheid. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond heeft verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, omdat de ouders niet in staat zijn om de zorg voor de kinderen op zich te nemen. De rechtbank heeft de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen en de opvoedomgeving bij de ouders bevestigd, en heeft geoordeeld dat de ouders onvoldoende inzicht hebben in hun problematiek en de gevolgen daarvan voor de kinderen. De rechtbank heeft het verzoek om een contra-expertise afgewezen, omdat het belang van de kinderen zich verzet tegen verdere onzekerheid. De machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd tot 15 december 2022, met de hoop dat de kinderen in hun huidige verblijfplekken de nodige ondersteuning en behandeling kunnen krijgen.

Uitspraak

Jeugdrecht
Meervoudige kamer
Zaaknummer: C/10/628089 / JE RK 21-2906
Datum uitspraak: 24 mei 2022

Beschikking verlenging machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak van

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen: de GI, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam kind 1], geboren op [geboortedatum kind 1] 2009 te [geboorteplaats kind 1],

hierna te noemen: [naam kind 1],

[naam kind 2], geboren op [geboortedatum kind 2] 2013 te [geboorteplaats kind 2],

hierna te noemen: [naam kind 2]

[naam kind 3], geboren op [geboortedatum kind 3] 2018 te [geboorteplaats kind 3],

hierna te noemen: [naam kind 3].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder],

hierna te noemen: de moeder, wonende te [woonplaats moeder],

[naam vader],

hierna te noemen: de (stief)vader, wonende te [woonplaats vader].
De rechtbank merkt voorts als belanghebbenden aan ten aanzien van [naam kind 3]:

[naam pleegvader kind 3] en [naam pleegmoeder kind 3],

hierna te noemen: de pleegouders van [naam kind 3],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
De rechtbank merkt als informanten aan ten aanzien van [naam kind 2]:

[naam pleegvader kind 2] en [naam pleegmoeder kind 2],

hierna te noemen: de pleegouders van [naam kind 2]
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
In haar adviserende en toetsende rol is in de procedure gekend:

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,

gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de Raad.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 12 april 2022 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- de brief van de GI van 13 april 2022 met als bijlage het deelrapport psychodiagnostisch onderzoek van het Kennis- en Servicecentrum voor Diagnostiek (hierna: KSCD) inclusief bijlagen over de (stief)vader en Aylin van 22 maart 2022.
Op 26 april 2022 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- [naam kind 1], die voorafgaand aan de mondelinge behandeling apart is gehoord,
- de moeder en de (stief)vader, bijgestaan door hun advocaat mr. A. Aksü;
- twee vertegenwoordigsters van de GI, [naam 1] en [naam 2];
- [naam 3] namens de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen: de Raad;
- de pleegouders van [naam kind 3];
- de pleegzorgbegeleider van [naam kind 3] van Enver Pleegzorg, [naam 4];
- de pleegzorgbegeleider van [naam kind 2] van Horizon Pleegzorg, [naam 5].
Opgeroepen en niet verschenen zijn:
- de pleegouders van [naam kind 2] met bericht vooraf.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind 1] en [naam kind 2] wordt uitgeoefend door de moeder. Het ouderlijk
gezag over [naam kind 3] wordt uitgeoefend door de moeder en de (stief)vader.
[naam kind 1] verblijft op een residentiële groep, [naam kind 2] verblijft in een perspectief biedend pleeggezin
en [naam kind 3] verblijft in een crisispleeggezin.
Bij beschikking van 9 december 2021 is de ondertoezichtstelling van [naam kind 1], [naam kind 2] en [naam kind 3]
laatstelijk verlengd tot 15 december 2022.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 10 maart 2022 de machtiging tot uithuisplaatsing
van [naam kind 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder en de machtiging tot
uithuisplaatsing van [naam kind 2] en [naam kind 3] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot
15 juni 2022.
De rechtbank heeft bij beschikking van 12 april 2022 de beslissing op het verzoek van de GI voor het overige aangehouden, in afwachting van aanvullende stukken.

Het aangehouden verzoek

De GI heeft verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van één jaar. Ook is verzocht de
machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 2] en [naam kind 3] in een voorziening voor pleegzorg te
verlengen voor de duur van een jaar. Nu resteert de periode tot 15 december 2022.
De GI heeft het verzoek gehandhaafd en verwezen naar wat besproken is op de zitting van 12 april 2022. [naam kind 1] is overgeplaatst naar een plek waar zij langere tijd kan blijven. Wanneer de situatie van [naam kind 1] stabiel is en het perspectief duidelijk is, kan zij op deze plek behandeling krijgen. Op school gaat het beter. Het is zorgelijk dat [naam kind 1] regelmatig wegloopt en dan kennelijk bij de ouders verblijft. [naam kind 1] zou dit geheim niet met zich mee moeten dragen.
De omgang tussen de ouders en [naam kind 1], [naam kind 2] en [naam kind 3] is de laatste twee keer begeleid door pleegzorg in plaats van door de GI. De ouders hebben hierover een brief ontvangen, met voorwaarden daarin. De ouders zijn rustiger tijdens de omgang en de omgang verloopt daardoor beter.
De GI sluit zich aan bij de conclusies van het KSCD zoals die blijken uit de twee deelrapporten van 22 maart 2022. Een contra-indicatie voor terugplaatsing is volgens het KSCD de houding van de ouders tegenover de hulpverlening. De ouders accepteren beperkt hulpverlening. De veiligheid van de kinderen kan daarom niet gegarandeerd worden bij een thuisplaatsing. Het is van belang dat het perspectief van de kinderen wordt bepaald.

De standpunten

De ouders verzetten zich tegen het verzoek van de GI en verzoeken afwijzing van het overig verzochte. Een verlenging van de uithuisplaatsing is niet noodzakelijk. De ouders zijn van mening dat met de inzet van hulpverlening naar een terugplaatsing van de kinderen bij hen kan worden toegewerkt. De ouders verzoeken om een contra-expertise te gelasten, omdat de bevindingen van het KSCD ten aanzien van de contra-indicaties voor een terugplaatsing van de kinderen niet worden gedragen door de inhoud van de rapporten. Een contra-expertise is daarom noodzakelijk. Zo wordt de weerstand van de ouders tegen de begeleiding door de GI gezien als een contra-indicatie voor terugplaatsing van de kinderen. De ouders hebben echter geen invloed op de verstoorde samenwerking tussen hen en de GI. Een wisseling van GI is daarom van belang. Daarnaast komt niet duidelijk uit de rapporten naar voren dat de ouders er blijk van hebben gegeven open te staan voor hulpverlening. De (stief)vader heeft hulpverlening van Fivoor gekregen. De moeder heeft hulpverlening gehad van Antes en zij is doorverwezen voor hulpverlening van Indigo, waar zij op de wachtlijst staat. Verder zijn de beschuldigingen aan het adres van de (stief)vader van mishandeling van de moeder en [naam kind 1] ongegrond. De (stief)vader heeft de kinderen wel eens een tik gegeven, maar er is geen sprake van stelselmatige mishandeling waarvan de GI spreekt. Er zijn eerder ook geen zorgen geweest over de opvoeding door de ouders van [naam 6] de dochter van de vader en zijn ex-partner. De (stief)vader kan geagiteerd en aanwezig zijn, maar dit zegt niets over zijn opvoedkwaliteiten. De problematiek die speelt kan worden verholpen binnen de lopende ondertoezichtstelling. Verder zijn [naam kind 1] en [naam kind 2] nog niet geworteld op hun huidige verblijfplek, omdat zij meerdere keren zijn overgeplaatst, en is het belangrijk dat er naar [naam kind 1] geluisterd wordt. Zij geeft aan dat zij naar huis wil en komt dagelijks bij hen langs.
De ouders verdienen een kans om aan te tonen dat zij geprofiteerd hebben van de al ingezette hulpverlening en dat zij de opvoeding van de kinderen met de noodzakelijke hulpverlening aankunnen.
De pleegmoeder van [naam kind 3] heeft aangegeven dat het goed gaat met [naam kind 3]. De pleegouders willen betrokken blijven bij [naam kind 3]. De pleegzorgbegeleider van Enver Pleegzorg, die betrokken is bij het pleeggezin van [naam kind 3], heeft naar voren gebracht dat het in het belang van [naam kind 3] is dat er duidelijkheid komt over zijn perspectief.
De pleegzorgbegeleider van Horizon Pleegzorg, die betrokken is bij het pleeggezin van [naam kind 2] heeft ten aanzien van [naam kind 2] ook aangegeven dat het van belang is dat er snel duidelijkheid komt over waar hij zal wonen.
De Raad ondersteunt het verzoek van de GI. De Raad heeft de rapporten van het KSCD gelezen en deelt de zorgen over [naam kind 1], [naam kind 2] en [naam kind 3]. Daarbij komt dat de kinderen inmiddels al langere tijd uit huis geplaatst zijn en geworteld zijn op hun nieuwe plek. Een terugplaatsing bij de moeder en de (stief)vader is daarom lastig voor de kinderen. De ouders zullen niet tevreden zijn met een contra-expertise als deze niet tot de conclusie leidt dat de kinderen weer thuis kunnen wonen.

De mening van [naam kind 1]

heeft haar mening in een brief aan de rechtbank kenbaar gemaakt en toegelicht in een gesprek met de voorzitter van de meervoudige kamer van de rechtbank. [naam kind 1] heeft verteld dat zij heel graag weer bij haar moeder wil wonen en dat zij het fijn vindt als er snel een beslissing komt.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat [naam kind 1], [naam kind 2] en [naam kind 3] sinds 2 september 2020 niet meer thuis wonen. De kinderen zijn met spoed uit huis geplaatst naar aanleiding van meldingen van de moeder bij de huisarts over huiselijk geweld en mishandeling door de (stief)vader. Er is toen ook letsel geconstateerd bij de moeder en [naam kind 1].
[naam kind 1] heeft sindsdien op verschillende plekken verbleven en woont nu sinds enkele weken op een plek waar zij voor een langere periode kan blijven en ook behandeling kan krijgen. [naam kind 2] heeft sinds de uithuisplaatsing eveneens op diverse plekken verbleven en verblijft sinds augustus 2021 in een perspectief biedend pleegezin. [naam kind 3] verblijft inmiddels ruim een jaar in zijn huidige pleeggezin.
De GI stelt zich op het standpunt dat [naam kind 1], [naam kind 2] en [naam kind 3] een opvoedvraag hebben waaraan de ouders op dit moment niet tegemoet kunnen komen. Daarnaast kan de veiligheid van de kinderen niet gegarandeerd kan worden, wanneer zij teruggeplaatst worden bij de ouders. De ouders zien de noodzaak van hulpverlening voor henzelf en [naam kind 1], [naam kind 2] en [naam kind 3] onvoldoende in. De GI is daarom van mening dat het in het belang van [naam kind 1], [naam kind 2] en [naam kind 3] is dat hun verblijf op de plekken waar zij geplaatst zijn wordt voortgezet.
Voor de onderbouwing van het standpunt verwijst de GI naar de twee deelrapporten van het KSCD van 22 maart 2022.
De ouders betwisten dat er contra-indicaties zijn voor terugplaatsing van de kinderen. Zij zijn het niet eens met de conclusies van het KSCD. Het onderzoek door het KSCD is volgens hen niet zorgvuldig geweest en de conclusies worden niet gestaafd door de inhoud van rapporten. Een contra-expertise is daarom volgens hen noodzakelijk om beter zicht te krijgen op de ontwikkeling van de kinderen en een antwoord te krijgen op de vraag of een terugplaatsing van de kinderen bij ouders de voorkeur verdient, ondanks de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen. De ouders stellen dat zij openstaan voor hulpverlening en met ambulante hulpverlening de opvoeding en verzorging van de kinderen weer op zich kunnen nemen.
Ten aanzien van de KSCD-deelrapporten en het verzoek om contra-expertise
De kinderrechter heeft bij de beschikking van 10 juni 2021 een KSCD-onderzoek gelast om meer duidelijkheid te krijgen over de mogelijkheden tot thuisplaatsing van de kinderen. Het gerechtshof Den Haag heeft deze beschikking op 1 december 2021 bekrachtigd en mede gelet op een recente melding van de moeder bij Veilig Thuis en haar verblijf in de vrouwenopvang geoordeeld dat de zorgen over de thuissituatie nog onverminderd aanwezig waren en de resultaten van het KSCD-onderzoek afgewacht dienden te worden.
Op 22 maart 2022 heeft het KSCD de deelrapporten uitgebracht. Het KSCD concludeert dat de mogelijkheden van de ouders om goed genoeg in de opvoedbehoeften van [naam kind 1], [naam kind 2] en [naam kind 3] te voorzien als onvoldoende worden ingeschat, ook indien hulpverlening zou worden ingezet. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat het onderzoek door het KSCD niet op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank is anders dan de ouders van oordeel dat de conclusies van het KSCD worden gedragen door de inhoud van de deelrapporten. De rechtbank is van oordeel dat de rapporten deugdelijk zijn en de conclusies voldoende zijn onderbouwd.
Ten aanzien van het verzoek om een contra-expertise te gelasten geldt dat uit artikel 810a lid 2 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) volgt dat in zaken betreffende ondertoezichtstelling van minderjarigen of de beëindiging van het ouderlijk gezag of van de voogdij de rechter op verzoek van de ouder een deskundige kan benoemen. Dit kan op voorwaarde dat deze benoeming mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
Zoals ook ter zitting door alle betrokkenen nadrukkelijk naar voren is gebracht, is het noodzakelijk dat er voor [naam kind 1], [naam kind 2] en [naam kind 3] duidelijkheid komt over hun perspectief. Het verkeren in onzekerheid over hun perspectief belemmert hen in hun ontwikkeling. Dit maakt, mede gezien in het licht van het reeds uitgevoerde KSCD-onderzoek, dat het belang van de kinderen zich verzet tegen het gelasten van een contra-expertise. Daarbij weegt de rechtbank ook de belasting en verdere onzekerheid mee die zo’n onderzoek met zich brengt.
De rechtbank zal daarom het verzoek om een contra-expertise te gelasten afwijzen.
Ten aanzien van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing
Welke zorgen zijn er over de kinderen?
De rechtbank stelt vast dat er veel zorgen zijn over de ontwikkeling van [naam kind 1], [naam kind 2] en [naam kind 3] en de opvoedomgeving bij de moeder en de (stief)vader.
Uit de rapporten van het KSCD komt naar voren dat de ouders zeer betrokken zijn bij de kinderen, het beste met hen voor hebben en tijdens de observaties van de interactie tussen hen en [naam kind 1], [naam kind 2] en [naam kind 3] alles hebben gedaan om het hen naar hun zin te maken. Tegelijkertijd zijn er zorgen met betrekking tot de ouders. Bij beide ouders zijn er aanwijzingen voor persoonlijke en psychiatrische problematiek.
De (stief)vader heeft moeite met het reguleren van zijn emoties en kan agressief reageren. De vader laat de kinderen weinig ruimte en stelt de belangen van de kinderen onvoldoende voorop.
De moeder is kwetsbaar op cognitief en sociaal-emotioneel gebied en stelt zich afhankelijk op. De moeder weet onvoldoende van het ontwikkelingsniveau van de kinderen, heeft moeite om zich te verplaatsen in hun belevingswereld en sluit onvoldoende aan bij hun behoeften. De verwachting is dat zij in complexe situaties onvoldoende sensitief en responsief richting de kinderen kan reageren.
De ouders lijken de problematiek te bagatelliseren en onvoldoende verantwoordelijkheid te nemen voor hun aandeel in de problematiek. De (stief)vader heeft ervoor gekozen om de rapporten van het KSCD niet te lezen, omdat het onderzoek in zijn visie niet deugdelijk is geweest. Ook ter zitting is gebleken dat het voor de (stief)vader moeilijk is in gesprek te gaan over zijn eigen aandeel. Hij meent dat anderen hebben gefaald.
Anders dan de ouders stellen, is de belangrijkste contra-indicatie voor terugplaatsing niet de gebrekkige samenwerking met de hulpverlening, maar de conclusie van het KSCD dat zij onvoldoende in staat zijn de emotionele en fysieke veiligheid van de kinderen voldoende te waarborgen en dat zij onvoldoende zelfinzicht hebben om aan de problematiek te kunnen werken.
[naam kind 1], [naam kind 2] en [naam kind 3] hebben volgens het KSCD allen een belast verleden. Zij hebben voorafgaand aan de uithuisplaatsing in een onveilige opvoedomgeving verbleven.
[naam kind 1] heeft veel meegemaakt, zoals het overlijden van haar biologische vader, conflicten tussen de ouders en vele wisselingen van woonplek, en er zijn sterke aanwijzingen voor psychische en fysieke mishandeling door de (stief)vader. De sociaal-emotionele ontwikkeling van [naam kind 1] verloopt al geruime tijd zorgelijk. Er is sprake van stemmings- en loyaliteitsproblematiek en [naam kind 1] heeft een negatief zelfbeeld. [naam kind 1] vindt het lastig om een houding aan te nemen tegenover haar ouders en andere opvoeders om haar heen en lijkt in een loyaliteitsconflict te verkeren.
[naam kind 2] heeft evenals [naam kind 1] ook meerdere ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt, waaronder veel wisselingen van woonplek in korte tijd. [naam kind 2] lijkt onzeker en loopt achter in zijn sociaal-emotionele ontwikkeling. Daarnaast zijn er signalen van traumatisering. In het pleeggezin laat hij gedragsproblemen en ongewenst gedrag zien. [naam kind 2] is ook nog niet zindelijk.
[naam kind 3] loopt achter in zijn gehechtheids-, sociaal-emotionele en spraak-taalontwikkeling. Deze achterstand is waarschijnlijk veroorzaakt door een onveilige, verwaarlozende opvoedingsomgeving en/of onderstimulatie. Sinds [naam kind 3] in het pleeggezin verblijft gaat het echter goed met [naam kind 3] en lijkt hij zijn ontwikkelingsachterstanden in te halen.
Welke behoefte hebben de kinderen?
De problematiek van [naam kind 1], [naam kind 2] en [naam kind 3] brengt met zich mee dat zij een specifieke opvoedvraag hebben.
Het is voor [naam kind 1] noodzakelijk dat zij in een neutrale opvoedomgeving verblijft, waarbij haar opvoeders haar kunnen begeleiden bij het begrijpen van haar eigen emoties. [naam kind 1] dient een specialistische GGZ-behandeling te volgen voor haar meervoudige problematiek. Het is in het belang van [naam kind 1] als zij naast alle betrokkenen een neutrale persoon heeft die haar kan steunen.
[naam kind 2] heeft responsieve en sensitieve opvoeders nodig die zich in hem kunnen inleven en hem kunnen ondersteunen in het contact met leeftijdsgenoten. Het is daarnaast noodzakelijk dat er diagnostiek wordt verricht bij [naam kind 2] gelet op zijn zindelijkheidsproblematiek. Ook dient [naam kind 2] traumabehandeling te krijgen.
[naam kind 3] heeft behoefte aan een stabiele, voorspelbare en veilige opvoedomgeving en aan meer dan gemiddelde responsieve en sensitieve opvoeders.
Het gaat goed met de kinderen op hun huidige verblijfplekken. Bij [naam kind 3] is er sprake van een zeer positieve ontwikkeling sinds hij in het pleeggezin verblijft. Ook bij [naam kind 1] en [naam kind 2] is er ondanks hun kortere verblijf op hun huidige verblijfplek een positieve ontwikkeling zichtbaar.
Wat vindt de rechtbank?
De rechtbank acht de ouders vanwege hun problematiek en hun gebrek aan inzicht in het ontstaan van de problematiek van [naam kind 1], [naam kind 2] en [naam kind 3] op dit moment niet in staat om de verzorging en opvoeding van de kinderen op zich te nemen en de specifieke opvoedvraag van de kinderen te beantwoorden, ook niet met de inzet van hulpverlening.
Daarbij komt dat de relatie met de GI door de houding en het wantrouwen van de ouders ernstig verstoord is geraakt. Er is daardoor tot op heden geen goede samenwerking met de ouders mogelijk gebleken, waardoor de noodzakelijke hulpverlening niet van de grond is gekomen. Als gevolg daarvan is het niet gelukt om op de een of andere wijze naar een terugplaatsing toe te werken. Er lijkt, gezien de problematiek van de ouders, binnen afzienbare termijn geen verandering van deze situatie te verwachten. De omgang vindt op dit moment beperkt en begeleid plaats. Hoewel de omgang inmiddels positiever verloopt, tonen de ouders zich hierbij beperkt in staat om aan te sluiten bij de behoeften van de kinderen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voortzetting van de uithuisplaatsing van [naam kind 1], [naam kind 2] en [naam kind 3] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek). De rechtbank zal de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1], [naam kind 2] en [naam kind 3] daarom verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Voor [naam kind 1]
De rechtbank heeft jouw brief gelezen en goed geluisterd naar wat je steeds verteld hebt voorafgaand aan iedere zitting die er de afgelopen maanden is geweest. Je wilt heel graag terug naar je moeder en je wil snel weten waar je aan toe bent.
De rechtbank vindt het echter op dit moment niet in jouw belang dat je weer naar je moeder en je stiefvader gaat. Er zijn namelijk grote zorgen over jouw ontwikkeling en de thuissituatie bij jouw ouders.
Zoals je weet heeft het KSCD onderzoek gedaan. De rechtbank heeft in de rapporten van het KSCD gelezen dat je de afgelopen jaren erg veel hebt meegemaakt en dat je bent mishandeld door je (stief)vader. Je (stief)vader heeft dat ook aan het KSCD en aan de rechtbank verteld. Hij heeft gezegd, dat hij jou af en toe heeft geslagen in verband met je gedrag. Jij hebt dat in het laatste gesprek met de voorzitter ook (weer) bevestigd. Je brief klopte dus niet helemaal.
De rechtbank vindt de thuissituatie zoals die was bij je ouders niet goed voor jou. Na het lezen van alle stukken en alle zittingen die er geweest zijn, heeft de rechtbank niet het vertrouwen dat het nu thuis beter zal gaan dan eerst.
Volgens het KSCD heb jij ook behandeling nodig omdat het niet goed met je gaat, door alles wat je hebt meegemaakt, en kunnen je ouders op dit moment niet goed voor jou zorgen. De rechtbank vindt daarom dat je in elk geval tot 15 december 2022 niet thuis kunt wonen. De rechtbank hoopt dat je op je nieuwe woonplek tot rust komt en behandeling krijgt, zodra dat mogelijk is. Zolang je niet thuis kunt wonen, mag je wel contact met je ouders hebben. Van de jeugdbeschermers hoor je wanneer en waar je je ouders kunt zien.
De rechtbank weet dat dit een andere beslissing is dan waar jij heel duidelijk om hebt gevraagd en begrijpt dat je daar teleurgesteld of boos over zult zijn. De rechtbank heeft toch deze beslissing genomen omdat het belangrijk is dat ergens kan wonen waar je geholpen kunt worden en waar je kunt ontdekken wie je zelf wil zijn.

De beslissing

De rechtbank
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 15 december 2022;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 2] en [naam kind 3] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 15 december 2022;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J. Loorbach, kinderrechter tevens voorzitter, en mrs. G.M. Paling en K.T.F. Chocolaad-de Bos, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. S. de Leeuw, als griffier en in het openbaar uitgesproken 24 mei 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.