ECLI:NL:RBROT:2022:6006

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
C/10/620594 / HA ZA 21-529
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van uitkeringen uit arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandig beroepsbeoefenaren

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Achmea Schadeverzekering N.V. en een tandarts die arbeidsongeschikt is geraakt. Achmea had uitkeringen gedaan op basis van een arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandige beroepsbeoefenaren, maar betwistte dat de tandarts nog als zelfstandig beroepsbeoefenaar kwalificeerde. Achmea vorderde terugbetaling van de uitkeringen, omdat de tandarts volgens hen in loondienst werkte en dus geen recht had op de uitkeringen onder de polis. De tandarts voerde aan dat zij recht had op doorbetaling van de uitkeringen en dat de verzekering niet was beëindigd. De rechtbank oordeelde dat de tandarts vanaf 2011 niet langer als zelfstandig beroepsbeoefenaar kon worden beschouwd, waardoor de uitkeringen onverschuldigd waren betaald. Achmea werd in het gelijk gesteld en de tandarts werd veroordeeld tot terugbetaling van € 211.095,88, vermeerderd met wettelijke rente. De vorderingen van de tandarts in reconventie werden afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/620594 / HA ZA 21-529
Vonnis van 29 juni 2022
in de zaak van
ACHMEA SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A.C. van der Salm te 's-Gravenhage,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaten (thans) mr. S.K. Setz en mr. S.A. Jansen, beiden te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Achmea en [naam gedaagde] worden genoemd.

[naam gedaagde] is als tandarts arbeidsongeschikt geraakt. Achmea heeft aan haar uitkeringen gedaan op grond van een arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandige beroepsbeoefenaren. De rechtbank moet beoordelen of de arbeidsongeschiktheid van [naam gedaagde] wel valt onder de dekking van deze verzekering. Achmea meent dat [naam gedaagde] in werkelijkheid geen zelfstandig beroepsbeoefenaar meer was, maar werkte in loondienst. Achmea vordert daarom de betaalde uitkeringen terug. [naam gedaagde] vordert doorbetaling van de uitkeringen en, voor het geval Achmea in het gelijk gesteld wordt, terugbetaling van de verzekeringspremies die zij aan Achmea heeft voldaan.

2. De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties 1 tot en met 33,
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in voorwaardelijke reconventie,
met producties 1 tot en met 5,
- de brieven van de rechtbank waarbij partijen worden opgeroepen voor een mondelinge
behandeling van de zaak, en de aan partijen verstrekte zittingsagenda,
  • de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie, met producties 34 en 35,
  • de akte houden uitlaten, tevens vermeerdering van eis in reconventie van [naam gedaagde],
  • de spreekaantekeningen van mr. Van der Salm,
  • de spreekaantekeningen van mrs. Setz en Jansen,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3..De feiten

3.1.
[naam gedaagde] vestigde zich in 2008 als zelfstandig tandarts, en met ingang van
28 mei 2008 sloot zij bij Achmea een verzekering af tegen de inkomensgevolgen van beroepsarbeidsongeschiktheid. Deze verzekering is aangeduid als
InkomensZekerPlan voor Vrije Beroepen, hierna: de polis. Als
beroepvermeldt de polis
tandarts.
3.2.
Op de verzekering zijn de
Algemene Voorwaarden Arbeidsongeschiktheids-verzekeringonder modelnummer 42701 van toepassing. Deze voorwaarden, hierna: de polisvoorwaarden, houden onder meer in:
“art 1 Begrippen
In deze voorwaarden worden verstaan onder:
a.
arbeidsongeschiktheid
van arbeidsongeschiktheid is uitsluitend sprake indien er (…) stoornissen bestaan, waardoor de verzekerde beperkt is in zijn of haar functioneren. Het verzekeringsbewijs vermeldt welke van de hieronder genoemde arbeidsongeschiktheidscriteria van toepassing is op deze verzekering:
1. beroepsarbeidsongeschiktheid
(…) is arbeidsongeschiktheid aanwezig als de verzekerde voor ten minste het op het verzekeringsbewijs vermelde percentage ongeschikt is voor het verrichten van werkzaamheden die verbonden zijn aan het beroep of bedrijf, of die in het beroep of bedrijf in redelijkheid van de verzekerde verlangd kunnen worden. (…)
(…)
b.
beroep
het op het verzekeringsbewijs genoemde beroep van de verzekerde.
(…)”.
3.3.
Op 15 december 2010 ondertekende [naam gedaagde] een schriftelijke
Arbeidsovereenkomst DGA(directeur-grootaandeelhouder) waarin is opgenomen dat zij op die dag is benoemd tot statutair directeur van Tandartsenpraktijk Vreewijk B.V., en dat zij als zodanig bij de vennootschap in dienst is getreden voor de periode van 1 januari 2011 tot 31 december 2012. Een afzonderlijk document waaruit deze benoeming door de (algemene vergadering van) aandeelhouders van de vennootschap blijkt, is niet voorhanden.
3.4.
Vanaf september 2011 is [naam gedaagde] geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt. [naam gedaagde] is sindsdien regelmatig bezocht door een arbeidsdeskundige, ingeschakeld door Achmea. De mate van haar arbeidsongeschiktheid is in de loop van de tijd zevenmaal opnieuw bepaald, uiteenlopend van 25% tot 100%.
3.5.
Achmea deed onder de polis in verband met die arbeidsongeschiktheid aan [naam gedaagde] uitkeringen met ingang van 10 december 2011. Daarna heeft Achmea herhaaldelijk informatie van [naam gedaagde] gevraagd om het recht op uitkering en de hoogte daarvan te kunnen vaststellen. [naam gedaagde] zond in reactie daarop diverse documenten aan Achmea.
3.6.
Op 10 december 2012 ondertekende [naam gedaagde] een schriftelijke
Arbeidsovereenkomst DGAwaarin staat dat zij op die dag is benoemd tot statutair directeur van Tandartsenpraktijk Vreewijk B.V. en dat zij als zodanig bij die vennootschap in dienst treedt voor de periode van 1 januari 2013 tot 31 december 2013. Een afzonderlijk document waaruit deze benoeming door de (algemene vergadering van) aandeelhouders blijkt, is niet voorhanden.
3.7.
Op 8 april 2014 vroeg Achmea [naam gedaagde] om de aangifte inkomstenbelasting en de winst- en verliesrekening, inclusief de toelichting, over de jaren 2007 tot en met 2013, en ook om de aangifte inkomstenbelasting, haar loonstroken en jaaropgaven over de jaren 2007 tot en met 2013.
3.8.
In afwachting van de ontvangst van opgevraagde stukken van [naam gedaagde] heeft Achmea een paar keer de uitkering onder de polis opgeschort.
3.9.
Op 23 september 2014 deelde [naam gedaagde] telefonisch aan Achmea mee dat haar eenmanszaak vanaf 2012 is gestopt, zodat ze over die periode geen winst- en verliesrekening kan aanleveren. Van dat gesprek is door de medewerker van Achmea een telefoonnotitie gemaakt die onder meer verder inhoudt:
“(…) Duidelijk en stevig doorgevraagd wat ze toen heeft gedaan. Ze is toen in loondienst gegaan.
(…) Heeft wel een arbeidsovereenkomst vanaf 2014 en deze stuurt ze nog op.”
3.10.
Op 10 december 2014 schrijft [naam gedaagde] aan Achmea:
“(…)
Naar aanleiding van uw brief van 26-11-2014 deel ik het volgende mede.
Mijn inkomstenbelasting van het jaar 2013 heb ik al 4 maanden geleden naar jullie opgestuurd, samen met mijn contract met de tandartsenpraktijk Vreewijk. De loonstroken heb ik alleen voor de jaren wanneer ik in de loondienst ben geweest. Dus voor de jaren 2011, 2012 en 2013.
(…)
Ik heb al ALLE mijn gegevens naar jullie opgestuurd, meer heb ik NIET. (…)”
3.11.
Op 20 december 2014 ondertekende [naam gedaagde] een overeenkomst van opdracht met Tandartsenpraktijk Vreewijk B.V., voor de periode van 2 januari 2014 tot 31 december 2014 op grond waarvan [naam gedaagde] werkzaam zal zijn als tandarts, onder meer onder de bepaling dat partijen nadrukkelijk beogen met elkaar geen arbeidsovereenkomst aan te gaan en dat [naam gedaagde] voor eigen rekening en risico het beroep van tandarts uitoefent.
3.12.
Op 6 oktober 2015 schrijft Achmea aan [naam gedaagde] onder meer het volgende:
“(…)
Ik ontving uw inkomensgegevens.
Deze zijn geanalyseerd. Wij hebben nog aanvullende gegevens van u nodig.
Wilt u de volgende gegevens vóór 1 november 2015 naar mij toesturen?
- De arbeidsovereenkomst(en) over de periode 2011 tot en met 2013 ten behoeve van het dienstverband tussen u en Tandartspraktijk Van Vreewijk B.V. Als deze niet in uw bezit is/zijn kunt u deze vragen bij Tandartspraktijk Vreewijk B.V.
- De verkoopnota's van 2011 en 2012 die achtereenvolgens de omzet van € 60.000,00 en € 48.679,00 verklaren. (…)”
3.13.
Op 30 oktober 2015 mailt [naam gedaagde] Achmea onder meer als volgt:
“U vraag mij nog een arbeidscontract voor het jaar 2011. Ik heb het niet in mijn bezit. lk probeerde al aantal keren een contact opnemen met nieuwe eigenaar van de praktijk Vreewijk. Tot nu toe het is mij niet gelukt. Meneer woont in Luxemburg en voorlopig komt hij niet naar Nederland. Wat betreft de verkoop nota’s deze heb ik nooit gehad. Ik heb in 2012 een controle gehad van de belastingdienst en alles werd toen gecorrigeerd naar de wens van de belastingdienst. Zij willen mij zien als degene die in de loondienst werkt. Dus alles werd ook aangepast naar de wens van de belastingdienst. En hoe ver kan ik me herinneren de contracten ook. Ik was toen in loondienst. Dus de conclusie is: ik heb niet mijn contract voor het jaar 2011 en ik heb geen andere papieren behalve wat ik al aantal keren naar jullie heb opgestuurd.”
3.14.
In het handelsregister van Tandartsenpraktijk Vreewijk B.V. - opgericht op 30 december 2008, en ontbonden op 17 juni 2020 - zijn als bestuurders vanaf haar oprichting tot in 2017 uitsluitend uiteenlopende (voor een deel: buitenlandse) rechtspersonen als bestuurder ingeschreven. Deze waren geen van alle gelieerd aan [naam gedaagde].
3.15.
Op 14 maart 2016 schrijft Achmea aan [naam gedaagde] over de polis onder meer als volgt:
“(…)
Gelet op het voorgaande beëindigen wij deze verzekering met ingang van vandaag.
Omdat u achteraf bezien geen recht heeft op een uitkering met ingang van 10 december 2011, vorderen wij de aan u betaalde uitkeringen vanaf die datum terug uit hoofde van onverschuldigde betaling. Het bruto bedrag dat u ten onrechte heeft ontvangen is € 219.186,95. Dit bedrag zal gedeeltelijk netto teruggevorderd worden. Het exacte bedrag dat wij terugvorderen zal ik u binnen 2 weken per brief doorgeven. (…)”.
3.16.
Een brief met opgave van een exact bedrag als bedoeld onder 3.15 is niet verzonden. Tussen (advocaten) van partijen is in de periode van maart 2016 tot maart 2017 gecorrespondeerd over het dekkingsstandpunt van Achmea.
3.17.
[naam gedaagde] heeft over de periode van 10 december 2011 tot en met 14 maart 2016, met toepassing gehele of gedeeltelijke vrijstellingen op grond van haar arbeidsongeschiktheid in totaal € 18.002,55 aan premies betaald aan Achmea.

4..De vordering van Achmea

4.1.
Achmea vordert dat de rechtbank [naam gedaagde] veroordeelt tot betaling aan Achmea van € 211.095,88 met de wettelijke rente vanaf 14 maart 2016, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele betaling, en in de kosten van deze procedure en in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van het vonnis. Achmea vordert dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
4.2.
Achmea voert samengevat het volgende aan als grond voor haar vordering.
4.3.
[naam gedaagde] heeft achteraf gezien vanaf 10 december 2011, toen haar voor het eerst een uitkering onder de polis is toegekend, geen recht op een uitkering onder de polis omdat niet is voldaan aan de dekkingsomschrijving.
4.4.
[naam gedaagde] heeft vanaf 1 januari 2011, toen zij in dienst trad bij Tandartsenpraktijk Vreewijk B.V., geen verzekerbaar belang meer onder de polis. Zij heeft toen namelijk haar hoedanigheid van zelfstandig beroepsbeoefenaar verloren. Ook daarna heeft zij niet meer als gewerkt als zelfstandig beroepsbeoefenaar, of als daarmee gelijk te stellen directeur-grootaandeelhouder van een praktijkvennootschap. Daarom zijn de uitkeringen onder de polis onverschuldigd betaald. Op die grond heeft Achmea aanspraak op terugbetaling daarvan.
4.5.
[naam gedaagde] heeft verder Achmea in strijd met het bepaalde in artikel 15 van de polisvoorwaarden niet op de hoogte gesteld van de wijziging in het verzekerde risico, te weten dat zij niet meer als zelfstandig beroepsbeoefenaar werkte.
4.6.
Indien Achmea op 15 december 2010, de dag waarop [naam gedaagde] haar arbeidsovereenkomst met Tandartsenpraktijk Vreewijk B.V. tekende, daarvan op de hoogte zou zijn geweest, zou zij met toepassing van artikel 20 lid 2 van de polisvoorwaarden de overeenkomst met [naam gedaagde] met ingang van 1 januari 2011 hebben beëindigd.
4.7.
Toen Achmea uit de informatie die zij in de loop van de tijd van [naam gedaagde] ontving duidelijk werd dat zij sinds 1 januari 2011 geen zelfstandig beroepsbeoefenaar meer was, heeft Achmea [naam gedaagde] bij brief van 14 maart 2016 meegedeeld dat zij de uitkering stopt, en dat zij de verzekeringsovereenkomst met onmiddellijke ingang beëindigt.
4.8.
Over de periode van 10 december 2011 tot en met 1 maart 2016 heeft Achmea aan [naam gedaagde] in totaal € 219.186,95 bruto uitgekeerd onder de polis. Achmea vordert daarvan een nettobedrag van € 211.095,88 terug.
4.9.
Achmea heeft aanspraak op de wettelijke rente met ingang van 14 maart 2016. Zij mocht uit de mededelingen van [naam gedaagde] afleiden dat zij zou tekortschieten (art. 6:83 aanhef en sub c van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 6:119 BW). Uit alle na 14 maart 2016 gewisselde correspondentie volgt immers dat [naam gedaagde] het standpunt van Achmea betwist en dat zij dus niet tot terugbetaling bereid is.
4.10.
[naam gedaagde] voert verweer tegen de vordering en concludeert dat de vordering bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis moet worden afgewezen met veroordeling van Achmea in de kosten en nakosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.11.
Op de standpunten van partijen wordt bij de beoordeling waar nodig nader ingegaan.

5..De vorderingen in reconventie

5.1.
[naam gedaagde] vordert, na vermeerdering van eis, samengevat:
1. voor recht te verklaren dat de arbeidsongeschiktheidsverzekeringsovereenkomst tussen [naam gedaagde] en Achmea niet is geëindigd;
2. Achmea te veroordelen tot hervatting van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen met ingang van 1 maart 2016;
en, voor zover de rechtbank [naam gedaagde] veroordeelt tot terugbetaling van de door haar van Achmea ontvangen uitkeringen:
3. Achmea te veroordelen tot terugbetaling van € 47.139,52 aan betaalde premies;
4. Achmea te veroordelen aan [naam gedaagde] negatieve jaaropgaven te verstrekken over de periode waarin zij ten onrechte arbeidsongeschiktheidsverzekering zou hebben
ontvangen, en daaraan een dwangsom te verbinden,
een en ander vermeerderd met rente en kosten.
5.2.
[naam gedaagde] voert daarvoor samengevat het volgende aan.
5.3.
Omdat de brief van 14 maart 2016 geen ontbinding of opzegging van de overeenkomst inhoudt, en [naam gedaagde] nog steeds gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, dient Achmea nog steeds de maandelijkse uitkering onder de polis aan [naam gedaagde] te voldoen.
5.4.
Indien [naam gedaagde] vanaf december 2011 tot en met maart 2016 ten onrechte een uitkering heeft ontvangen, heeft zij recht op terugbetaling van de premies die zij in dat geval over die periode onverschuldigd betaalde. In ieder geval leveren deze betalingen een ongerechtvaardigde verrijking van Achmea op. [naam gedaagde] beroept zich daarbij op verrekening.
5.5.
Voor zover [naam gedaagde] bruto uitgekeerde bedragen aan Achmea zou moeten terugbetalen, verzoekt zij de rechtbank Achmea te veroordelen negatieve jaaropgaven aan haar te verstrekken over de betreffende periode waarmee zij een correctie bij de Belastingdienst kan vragen.
5.6.
Achmea voert verweer tegen de vordering en concludeert dat de vordering bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad moet worden afgewezen met veroordeling van [naam gedaagde] in de kosten en nakosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
5.7.
Op de standpunten van partijen komt de rechtbank, waar nodig, bij de beoordeling terug.

6..De beoordeling

In conventie
Algemeen
6.1.
De rechtbank zal eerst beoordelen of Achmea er recht op heeft dat [naam gedaagde] arbeidsongeschiktheidsuitkeringen die zij ontving terugbetaalt. Daarbij overweegt de rechtbank als volgt.
6.2.
Dat [naam gedaagde] vanaf 10 december 2011 geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt was voor haar werk als tandarts is niet in geschil.
6.3.
Ook is tussen partijen niet in geschil dat de polis alleen dekking biedt voor inkomensterugval als gevolg van arbeidsongeschiktheid van een zelfstandig beroepsbeoefenaar, een directeur-grootaandeelhouder van een praktijkvennootschap daaronder begrepen.
Zelfstandig beroepsbeoefenaar; dekking
6.4.
De rechtbank komt op grond van de volgende overwegingen tot het oordeel dat de arbeidsongeschiktheid van [naam gedaagde] niet onder de dekking van de polis valt.
6.5.
De eerste grondslag van de vordering van Achmea is dat [naam gedaagde] als tandarts geen zelfstandig beroepsbeoefenaar was, terwijl de polis alleen dekking biedt aan zelfstandig beroepsbeoefenaren. Op Achmea als eisende partij rust de plicht om stellingen aan te voeren (en zo nodig te bewijzen) die deze conclusie kunnen dragen. Het komt er dus om te beginnen op aan of Achmea voldoende feiten heeft aangedragen die in principe tot de slotsom kunnen leiden dat [naam gedaagde] op en na 10 december 2011 geen zelfstandig beroepsbeoefenaar (meer) was, ook niet als directeur-grootaandeelhouder van een praktijkvennootschap. De rechtbank oordeelt dat Achmea daarvoor voldoende feiten heeft aangedragen.
6.6.
Achmea heeft als onderbouwing van haar vordering onder meer gewezen op de antwoorden die [naam gedaagde] gaf tijdens het onderzoek naar haar recht op een uitkering onder de polis, waarin zijzelf met zoveel woorden verklaart dat zij vanaf (eind) 2011 in loondienst is gaan werken. De overlegde stukken wijzen er niet op dat dat was als directeur-grootaandeelhouder van Tandartsenpraktijk Vreewijk, zoals in correspondentie namens [naam gedaagde] ook wel is geschreven. Volgens de inschrijving in het Handelsregister is [naam gedaagde] namelijk nooit statutair bestuurder van die vennootschap geweest. Ook nadat Achmea daarom had gevraagd, heeft [naam gedaagde] geen enkel stuk overgelegd waaruit haar benoeming als statutair directeur van die vennootschap blijkt. Ook de loonstroken die Achmea van [naam gedaagde] ontving wijzen er eerder op dat [naam gedaagde] vanaf enig moment in 2011 in loondienst is getreden bij Tandartsenpraktijk Vreewijk B.V.
6.7.
[naam gedaagde] heeft ook geen andere documenten overgelegd waaruit op een andere manier zou kunnen worden afgeleid dat zij in de periode waar het hier om gaat als zelfstandig beroepsbeoefenaar werkte, zoals facturen of bankbescheiden, ook niet nadat Achmea daar eerder in correspondentie tussen partijen al om had gevraagd.
6.8.
De VAR-verklaring van 18 oktober 2012 wijst ook niet uit dat [naam gedaagde] als zelfstandig beroepsbeoefenaar haar praktijk voerde, al was het maar omdat deze verklaring uitdrukkelijk vermeldt dat de verklaring alleen geldt voor de verhouding tussen [naam gedaagde] en haar opdrachtgevers, en daarin staat deze niets zegt over de arbeidsrelatie met de vennootschap.
6.9.
De eenmanszaak Tandarts Charlois van [naam gedaagde] is dan wel vanaf 2008 tot 2013 ingeschreven geweest in het Handelsregister, maar dat zegt niet zoveel, omdat daaruit niet blijkt dat [naam gedaagde] daadwerkelijk als zelfstandige beroepsbeoefenaar werkte.
6.10.
Verder heeft [naam gedaagde] nog aangevoerd dat zij vanaf 2013 alleen nog als zelfstandige, of vanuit een eenmanszaak, of vanuit [naam bedrijf] (kennelijk naar de naam van haar toenmalige echtgenoot die zij toen voerde) ten behoeve van Tandartsenpraktijk Vreewijk B.V. tandheelkundige zorg heeft verleend. Die stelling heeft zij niet aan de hand van feitelijke gegevens toegelicht en deze is op geen enkele manier in overeenstemming te brengen met het standpunt dat door en namens [naam gedaagde] eerder in correspondentie met Achmea is ingenomen.
6.11.
De overeenkomst van opdracht die is aangehaald onder 3.13 maakt dit niet anders, omdat [naam gedaagde] niet heeft tegengesproken dat het in deze zaak waarschijnlijk draait om een schijnconstructie waarmee fiscaal voordeel voor de buitenlandse eigenaar van de praktijk werd beoogd, en dat deze constructie na aanwijzing van de fiscus in een loondienstverband moest worden aangepast. Integendeel, [naam gedaagde] gaat daar ook zelf van uit. Namens haar is tenslotte aangevoerd dat Achmea te snel conclusies heeft getrokken uit mededelingen van [naam gedaagde] en ‘administratieve constructies die door haar in Duitsland gevestigde Oekraïense boekhouder zijn opgetuigd’ en zij heeft bij de mondelinge behandeling verklaard dat het om een ‘papieren werkelijkheid’ ging die ‘bedacht was op kantoor’.
6.12.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [naam gedaagde] tegenover de onderbouwde stellingen van Achmea dan ook niet voldoende argumenten aangevoerd die uitwijzen dat zij vanaf 2011 toch wel nog steeds als zelfstandig beroepsbeoefenaar - of een daarmee gelijk te stellen directeur-grootaandeelhouder van een praktijk-vennootschap - de tandartsenpraktijk heeft uitgeoefend.
6.13.
Bij de verdere beoordeling moet er dan ook van worden uitgegaan dat [naam gedaagde] vanaf 2011 niet langer zelfstandig beroepsbeoefenaar was. Dat brengt met zich dat Achmea op goede gronden het standpunt inneemt dat de gevolgen van de arbeidsongeschiktheid vanaf 10 december 2011 niet onder de dekking van de polis vallen. De vraag of het recht op uitkering op de voet van artikel 15 van de polisvoorwaarden is vervallen kan daarmee onbesproken blijven.
6.14.
Anders dan [naam gedaagde] heeft aangevoerd, is in dit verband - hoewel dat voor haarzelf verstrekkende gevolgen heeft - niet van belang of zij in de periode waar het in deze zaak om gaat al of niet verzekerd is geweest voor de werknemersverzekeringen. Of er al dan niet dekking onder werknemersverzekeringen bestaat, speelt namelijk geen rol bij de vaststelling wat er volgens de polis onder de dekking van deze verzekering valt. Het is dan ook een omstandigheid die in de verhouding tot Achmea voor eigen rekening van [naam gedaagde] hoort te blijven.
Tussenconclusie: uitkeringen zijn onverschuldigd gedaan
6.15.
Omdat als vaststaand moet worden aangenomen dat [naam gedaagde] toen de uitkeringen aan haar zijn toegekend niet werkte als zelfstandig beroepsbeoefenaar, had zij geen aanspraak op die uitkeringen op grond van de polis. De polis dekt immers uitsluitend inkomensverlies als gevolg van arbeidsongeschiktheid dat geleden wordt door een zelfstandig beroepsbeoefenaar.
6.16.
Op grond van het bepaalde in artikel 6:203 BW heeft Achmea daarom aanspraak op terugbetaling van uitkeringen die zij op grond van de polis aan [naam gedaagde] betaalde. Het beroep dat [naam gedaagde] doet op verrekening met de premies die zij aan Achmea voldeed wordt verworpen. Waarom dat zo is, volgt uit de beoordeling in reconventie.
Redelijkheid en billijkheid
6.17.
Het beroep van [naam gedaagde] op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid treft geen doel. Mogelijk had Achmea lopende het onderzoek naar het recht op uitkering achteraf bezien eerder de conclusie kunnen trekken dat [naam gedaagde] geen aanspraak op uitkeringen onder de polis had, of nogmaals tot schorsing van de uitkering had kunnen overgaan, maar dat wil nog niet zeggen dat terugvordering van die uitkeringen nu naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn zoals bedoeld in artikel 6:248 BW. [naam gedaagde] kan Achmea niet verwijten dat zij - na onderzoek van de onvolledig en tegenstrijdig ogende documentatie die zij met tussenpozen van [naam gedaagde] ontving - pas op 14 maart 2016 de definitieve conclusie trok dat er geen aanspraak onder de polis bestaat.
Hoogte van de vordering
6.18.
De rechtbank zal uitgaan van het gevorderde bedrag. Dat is daarvoor voldoende gespecificeerd, onderbouwd en toegelicht. Nadat [naam gedaagde] heeft aangevoerd dat de hoogte van de vordering van Achmea onduidelijk is, heeft Achmea opnieuw gewezen op de specificatie die zij in productie 33 heeft gegeven van de hoogte van de verrichte uitkeringen in de opeenvolgende perioden, berekend naar een wisselende mate van arbeidsongeschikt-heid. Daaraan heeft Achmea nog toegevoegd dat de uitkeringen slechts voor een deel netto worden teruggevorderd, te weten alleen over het nog niet volledig verstreken jaar 2016, waarover nog geen afdracht aan de fiscus had plaatsgevonden. [naam gedaagde] is daarna, hoewel daar nog gelegenheid voor was, niet meer ingegaan op de hoogte van de vordering.
Wettelijke rente
6.19.
De gevorderde rente over de hoofdsom kan worden toegewezen met ingang van de datum van dagvaarding, 12 maart 2021. Anders dan Achmea heeft aangevoerd, is in dit geval niet de situatie aan de orde zoals bedoeld in artikel 6:83, aanhef en onder c BW waarin is geregeld wanneer verzuim zonder ingebrekestelling intreedt. Achmea heeft immers, anders dan aangekondigd bij brief van 14 maart 2016, totdat zij de dagvaarding heeft laten uitbrengen geen opgave gedaan van het bedrag dat zij exact terugvordert, en er is daarna alleen nog even gecorrespondeerd over de vraag of er überhaupt wel een vordering uit onverschuldigde betaling bestond. Dat [naam gedaagde] als ontvanger te kwader trouw in de zin van artikel 6:205 BW kan worden gezien, in welk geval zij ook zonder ingebrekestelling in verzuim zou zijn geraakt, is ook niet gesteld of gebleken. Daarom is er geen aanknopingspunt om de wettelijke rente eerder te laten ingaan dan op de datum van de dagvaarding.
Proceskosten
6.20.
[naam gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Achmea worden vastgesteld op:
- dagvaarding € 92,50
- griffierecht € 4.200,00
- salaris advocaat €
4.982,00(0,0 punt × tarief VI tegen € 2.4910,00 per punt)
Totaal € 9.274,50
6.21.
De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met toepassing van de termijn die hierna is vermeld.
6.22.
De veroordeling in de nakosten kan in dit stadium alleen worden gegeven voor zover deze kosten nu al kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
In reconventie
Doorlopende verzekering?
6.23.
Als tegenvordering eist [naam eiseres] onder 1 dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat haar arbeidsongeschiktheidsverzekeringsovereenkomst bij Achmea niet is geëindigd. De rechtbank volgt haar daar niet in. De brief van 14 maart 2016 die is aangehaald onder 3.15 houdt met zoveel woorden een beëindiging van deze overeenkomst in, en wel met onmiddellijke ingang. Die beëindiging is moeilijk als iets anders dan een opzegging te begrijpen.
6.24.
[naam eiseres] heeft geen andere argumenten aangevoerd op grond waarvan toch nog de conclusie kan zijn dat de overeenkomst niet is geëindigd. Dit onderdeel van de vordering is daarom onvoldoende onderbouwd en het zal daarom worden afgewezen.
Recht op doorbetaling uitkeringen?
6.25.
Ook dit onderdeel van de tegenvordering kan niet worden toegewezen. Omdat de overeenkomst op 14 maart 2016 met onmiddellijke ingang is opgezegd, is er alleen al om die reden vanaf die datum geen grond meer waarop [naam eiseres] nog recht heeft op (door)betaling van arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. Wat betreft de periode tussen 1 maart 2016 en 14 maart 2016 heeft [naam eiseres] niet, althans niet voldoende specifiek onderbouwd dat en waarom zij over die veertien dagen nog aanspraak zou hebben op een uitkering onder de polis. Ook in zoverre is de vordering daarom niet toewijsbaar.
Premierestitutie en negatieve inkomensverklaring?
6.26.
Met beslissingen die op de vordering van Achmea zijn gegeven is de voorwaarde in vervulling gegaan die [naam eiseres] heeft verbonden aan onderdelen 3 en 4 van haar tegenvordering.
6.27.
Met onderdeel 3 vordert [naam eiseres] terugbetaling van premies die zij aan Achmea voldeed. Zij heeft niet weersproken dat van het totaalbedrag dat zij daarbij noemt nog de toegepaste premievrijstellingen moeten worden afgetrokken. Hoe dan ook, de premies zijn niet onverschuldigd - zonder rechtsgrond - betaald: de overeenkomst die een looptijd heeft gehad van 28 mei 2008 tot 14 maart 2016, is de rechtsgrond voor deze betalingen. [naam eiseres] heeft zich immers met die overeenkomst tegenover Achmea verplicht premies te voldoen. De premiebetalingen leveren ook geen ongerechtvaardigde verrijking van Achmea op. Los van de vraag of, en tot welk bedrag Achmea in dit geval door de betaalde premies is verrijkt, wordt de ontvangst van die premies gerechtvaardigd door de overeenkomst waarbij [naam eiseres] zich verplichtte tot betaling daarvan. De omstandigheid dat achteraf de conclusie is dat de polis in de gegeven omstandigheden geen dekking biedt, maakt niet dat er achteraf ook geen aanspraak (meer) bestaat op de premies voor de verzekering. Ook verder heeft [naam eiseres] niets aangevoerd op grond waarvan zij aanspraak zou kunnen hebben op terugbetaling van de premies. Dit onderdeel van de vordering kan dus ook niet worden toegewezen.
6.28.
Dat geldt ook voor de vordering tot afgifte van negatieve jaaropgaven. [naam eiseres] heeft niets aangevoerd dat kan uitwijzen dat zij een afdwingbaar recht heeft op afgifte van deze opgaven. Dit onderdeel van de vordering is daarom niet toewijsbaar.
Dat [naam eiseres] belang heeft bij afgifte van dergelijke opgaven van daadwerkelijk terugbetaalde uitkeringen, staat wel vast. Achmea heeft laten blijken dat zij zich daarvan bewust is. De rechtbank gaat er daarom van uit dat zij deze verklaring na terugbetaling aan [naam eiseres] zal verstrekken.
Slotsom en kosten
6.29.
De tegenvorderingen moet op alle onderdelen worden afgewezen.
6.30.
[naam eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Achmea worden vastgesteld op salaris advocaat
€ 1.114,00 (0,0 punt × factor 0,5 × tarief IV: € 1.114,00 per punt).
6.31.
De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met toepassing van de termijn die hierna is vermeld.
6.32.
De veroordeling in de nakosten kan in dit stadium alleen worden gegeven voor zover deze kosten nu al kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

7..De beslissing

De rechtbank
in conventie
7.1.
veroordeelt [naam gedaagde] om aan Achmea € 211.095,88, (tweehonderdelfduizend vijfennegentig euro en achtentachtig cent) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 12 maart 2021 tot de dag van volledige betaling,
7.2.
veroordeelt [naam gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Achmea tot op heden vastgesteld op € 9.274,50,te voldoen binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
in reconventie
7.3.
wijst de vorderingen af,
7.4.
veroordeelt [naam eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Achmea tot op heden vastgesteld op € 1.114,00,
in conventie en in reconventie
7.5.
veroordeelt [naam gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 246,00 aan salaris advocaat, en indien [naam gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
7.6.
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
7.7.
wijst af alles wat meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. van Essen en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2022.
196/1729