ECLI:NL:RBROT:2022:6002

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
10/993076-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsfraude door bestuurder van rechtspersoon met taakstraf als gevolg

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 april 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die als bestuurder van een rechtspersoon, [naam bedrijf 1], werd beschuldigd van faillissementsfraude. De verdachte werd verweten dat zij gedurende een periode van twee jaar geld aan het vermogen van de rechtspersoon had onttrokken, wetende dat de schuldeisers hierdoor benadeeld zouden worden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan faillissementsfraude, maar sprak haar vrij van het niet voldoen aan de wettelijke administratieplicht. De rechtbank overwoog dat de verdachte al eerder was veroordeeld voor omzetbelastingfraude en dat de huidige zaak voortvloeide uit die eerdere veroordeling. De rechtbank legde een taakstraf op van 240 uren, in plaats van een gevangenisstraf, omdat de verdachte al een forse straf had gekregen voor de eerdere fraude. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de schuldeisers, maar hield ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder de druk die zij voelde om te presteren voor haar familie.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/993076-18
Datum uitspraak: 26 april 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. M.L. van Gessel, advocaat te Amsterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 28 juni 2021 en 12 april 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdachte wordt kort gezegd verweten dat zij faillissementsfraude heeft gepleegd door als bestuurder van een rechtspersoon geld aan het vermogen van die rechtspersoon te onttrekken, wetende dat de schuldeisers in het faillissement door haar handelen zouden worden benadeeld (feiten 1 en 2). Daarnaast wordt haar verweten dat zij niet aan de wettelijke administratieplicht heeft voldaan, waardoor de curator werd gehinderd in de afwikkeling van het faillissement (feit 3).

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R. Terpstra heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.

4..Geldigheid dagvaarding (feiten 1 en 2 primair en subsidiair)

4.1.
Standpunt verdediging
De dagvaarding is partieel nietig. Onduidelijk is wat wordt bedoeld met de onder het vierde gedachtestreepje van de feiten 1 en 2 primair en subsidiair ten laste gelegde ‘(privé) uitgaven en/of contante opnames via (zakelijke) creditcard(s) welke op naam gesteld was/waren van [naam bedrijf 1] ., althans sommen geld’. De tenlastelegging voldoet op dit punt niet aan de eis van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).
4.2.
Standpunt officier van justitie
Het door de verdediging genoemde onderdeel van de tenlastelegging moet zo worden gelezen dat een toename heeft plaatsgevonden van de rekening-courant van [naam bedrijf 1] . (hierna: [naam bedrijf 1] ) met [naam bedrijf 2] (hierna [naam bedrijf 2] ) vanwege onzakelijke redenen, te weten privéuitgaven door de verdachte en haar broer, [naam medeverdachte 1] , waardoor schuldeisers van [naam bedrijf 1] zijn benadeeld. In AMB-022 is geverbaliseerd dat die toename € 195.000,- bedraagt in de periode 2014 tot en met 6 oktober 2017.
4.3.
Beoordeling
Een tenlastelegging dient op grond van artikel 261 Sv voldoende feitelijk en duidelijk te zijn, zodat de verdachte weet waartegen zij zich heeft te verdedigen. Of aan die eisen is voldaan, hangt af van de bewoordingen waarin de tenlastelegging is gesteld en het dossier waarop zij is gebaseerd.
De zinsnede ‘(privé) uitgaven en/of contante opnames via (zakelijke) creditcard(s) welke op naam gesteld was/waren van [naam bedrijf 1] ., althans sommen geld’ is onvoldoende feitelijk en voorts onduidelijk, omdat ook in samenhang bezien met de inhoud van het procesdossier, niet blijkt welke uitgaven, opnames dan wel geldsommen hiermee worden bedoeld. Het expliciet in de tenlastelegging genoemde processtuk DOC-104 (BB1) en het door de officier van justitie aangehaalde proces-verbaal AMB-022 verschaffen hierover ook geen duidelijkheid. De dagvaarding voldoet op dit punt niet aan de eisen die artikel 261 Sv stelt en zal in zoverre nietig worden verklaard.

5..Waardering van het bewijs

Ten aanzien van de feiten 1 en 2

5.1.
Bewijswaardering
5.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Zij wist niet dat er een faillissement voor [naam bedrijf 1] zou volgen en hoefde daar ook geen rekening mee te houden. [naam bedrijf 1] had een schuld bij de Belastingdienst, maar de verdachte heeft in de ten laste gelegde periode steeds overleg met de Belastingdienst gehad over een betalingsregeling. Er bestond betalingswil en betalingsmogelijkheid bij [naam bedrijf 1] .
Bovendien zijn de verweten uitgaven onzakelijk noch anderszins onrechtmatig, zodat de schuldeisers van [naam bedrijf 1] niet zijn benadeeld. De betalingen van de managementfee aan [naam bedrijf 2] en de huur voor het huis in Zwitserland hebben een zakelijke grondslag. De betalingen van managementfees aan [naam bedrijf 5] ., [naam bedrijf 10] . , [naam bedrijf 11] . en [naam bedrijf 12] zijn gedaan omdat daar werkzaamheden voor [naam bedrijf 1] tegenover hebben gestaan. Ook zijn deze betalingen, net als de betaalde oppas- en schoonmaakkosten, niet buitensporig hoog.
5.1.2.
Beoordeling
Inleiding
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt.
De verdachte is van 15 augustus 2007 tot haar schorsing op 30 augustus 2017 bestuurder van [naam bedrijf 1] . geweest. Samen met winkels in Oosterbeek en in Knokke vormde [naam bedrijf 1] een winkelbedrijf, waar met name (exclusieve) wintersportkleding en wintersportartikelen werden verkocht.
[naam bedrijf 3] . (hierna: [naam bedrijf 3] ) was de moedermaatschappij van [naam bedrijf 1] . en de [naam bedrijf 4] . Tezamen vormden zij de fiscale eenheid [naam bedrijf 3] (hierna: [naam bedrijf 3] ).
[naam bedrijf 2] was de bestuurder van [naam bedrijf 3] .. De verdachte was via haar bedrijf [naam bedrijf 5] . (middellijk) bestuurder van [naam bedrijf 2] . [naam medeverdachte 1] was via zijn bedrijf [naam bedrijf 6] . eveneens (middellijk) bestuurder van [naam bedrijf 2] , maar [naam bedrijf 3] werd feitelijk gerund door de verdachte. Verdachte werkte op grond van een managementovereenkomst voor [naam bedrijf 2] bij [naam bedrijf 1] ..
In de periode van 2013 tot eind 2016 heeft de Belastingdienst een boekenonderzoek ingesteld naar [naam bedrijf 3] over de periode 2010 tot en met april 2013. Uit het rapport van
29 december 2016 dat naar aanleiding van het onderzoek is opgemaakt, is gebleken dat [naam bedrijf 3] over de periode 1 mei 2011 t/m 30 april 2013 aangiftes met een te laag bedrag aan omzetbelasting heeft ingediend. De Belastingdienst heeft hiervoor een naheffingsaanslag aan [naam bedrijf 3] opgelegd van € 945.383 en een bijbehorende boete van
€ 661.768.
Op verzoek van de Belastingdienst heeft de verdachte het bedrijf Kruger onderzoek laten doen naar de bedrijfseconomische situatie van [naam bedrijf 3] . Kruger heeft gesprekken gevoerd met de verdachte en de financial controller van [naam bedrijf 3] , [persoon A] . Op 13 maart 2017 heeft Kruger gerapporteerd dat zij van de verdachte en [persoon A] heeft vernomen dat de resultaten in zowel 2015/2016 als in de jaren ervoor hoger zijn gerapporteerd dan in werkelijkheid zijn gerealiseerd en dat dit komt door het vermelden op de balans van te hoge voorraden. Kruger heeft geconcludeerd dat de juiste hoogte van de voorraden naar verwachting een substantieel negatief effect zal hebben op de eigenvermogenspositie van het bedrijf en dat gezien de interne begroting van [naam bedrijf 1] de belastingschuld van ruim € 1.600.000,- niet binnen een jaar zou kunnen worden terugbetaald.
Uit nader onderzoek van de Belastingdienst is gebleken dat [naam bedrijf 3] in de periode van
1 mei 2013 tot en met 1 juni 2016 opnieuw aangiftes met een te laag bedrag aan omzetbelasting heeft ingediend. In maart 2017 heeft het openbaar ministerie beslist dat de verdachte hier strafrechtelijk voor zou worden vervolgd (onderzoek Beerenberg I). De verdachte heeft het feit bekend. De rechtbank Rotterdam heeft de verdachte bij vonnis van 13 juli 2021 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren voor het feitelijke leidinggeven aan [naam bedrijf 3] tot het plegen van omzetbelastingfraude voor een bedrag van ongeveer
€ 1.000.00,- over de periode 1 mei 2013 tot en met 1 juni 2016. Het vonnis is op dit moment niet onherroepelijk.
De statutaire namen van de [naam bedrijf 3] vennootschappen zijn in september 2017 gewijzigd. [naam bedrijf 3] . werd gewijzigd in [naam bedrijf 7] ., [naam bedrijf 1] . in [naam bedrijf 8] . en [naam bedrijf 4] in [naam bedrijf 9] .. [naam bedrijf 7] , [naam bedrijf 8] en [naam bedrijf 9] zijn bij vonnissen van de rechtbank Den Haag van 17 respectievelijk 6 en 10 oktober 2017 in staat van faillissement verklaard.
Op verzoek van de curator in de faillissementen heeft [persoon B] onderzoek naar de voorraadadministratie van [naam bedrijf 3] gedaan. Zijn conclusie uit januari 2018 is gelijkluidend aan die van Kruger, te weten dat [naam bedrijf 3] de voorraden te hoog heeft gewaardeerd in de cijfers. Volgens [persoon B] is op de jaarrekeningen van eind april 2014 en 2015 een te hoge voorraad ten bedrage van ongeveer € 2.200.000,- vermeld. Bij het rapport van [persoon B] is een sheet gevoegd van [persoon A] , waarin hij aangeeft dat per 30 april 2014 een te hoge voorraad in de jaarrekening wordt vermeld ten bedrage van ruim
€ 2.200.000,-.
In de ten laste gelegde periode (van 1 juli 2015 tot en met 30 augustus 2017) heeft [naam bedrijf 1] onder meer de volgende betalingen gedaan:
-maandelijks een bedrag van € 20.000,- aan managementfee aan [naam bedrijf 2] op basis van de managementovereenkomst tussen [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 1] van 1 juni 2013;
- ruim € 200.000,- naar [naam bedrijf 5] ., [naam bedrijf 10] . (het bedrijf van de echtgenoot van de verdachte), [naam bedrijf 11] . (het bedrijf van [naam medeverdachte 2] ) en [naam bedrijf 12] B.V . (het bedrijf van [persoon C] , de vriendin van [naam medeverdachte 1] );
-€ 6.000,- per kwartaal op de bankrekening van [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] aan huur voor een vakantiehuis in Zwitserland;
-€ 2.250,- bruto per maand aan salaris voor [persoon D] , werkneemster van [naam bedrijf 1] , die ongeveer negen uur van haar werkweek bij [naam bedrijf 1] op de kinderen van [naam medeverdachte 1] en diens voormalige echtgenote paste;
-€ 7.067,- aan de [naam bedrijf 13] . ter zake van kosten voor het schoonmaken van de woningen van de verdachte en [naam medeverdachte 1] .
De curator heeft op 12 oktober 2018 aangifte van faillissementsfraude gedaan, onder meer vanwege vorenstaande betalingen, die onzakelijk zouden zijn en door bleven gaan, terwijl (preferente) schuldeisers van [naam bedrijf 1] niet (volledig) betaald werden en omdat volgens de curator de afhandeling van de faillissementen bemoeilijkt werd omdat niet was voldaan aan de wettelijke administratieplicht.
Juridisch kader
De verdachte wordt verweten dat zij in de periode van 1 mei 2015 tot en met 30 augustus 2017 faillissementsfraude heeft gepleegd als bedoeld in artikel 343 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Deze gedraging is onder twee feiten ten laste gelegd omdat de tekst van artikel 343 Sr met ingang van 1 juli 2016 is gewijzigd. Het beschermd belang, het opzetvereiste, de strafbaarheid van de gedragingen en het strafmaximum zijn evenwel gelijk gebleven. De rechtbank zal daarom de feiten 1 en 2 hieronder tezamen bespreken.
Beoordeeld moet worden of de verdachte als bestuurder van [naam bedrijf 1] (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de benadeling van de schuldeisers van [naam bedrijf 1] in hun verhaalsmogelijkheden. Daarbij is onder meer van belang of de verdachte ten tijde van de tenlastegelegde handelingen wist (dat er een aanmerkelijke kans bestond) dat [naam bedrijf 1] failliet zou gaan en zij door haar handelen als bestuurder schuldeisers zou benadelen.
Wetenschap faillissement
Uit de hiervoor vermelde feiten blijkt dat de financiële situatie van [naam bedrijf 1] al voor de ten laste gelegde periode zeer zorgelijk was en dat de verdachte daarvan op de hoogte was.
Zij had jarenlang bewust de voorraden te hoog laten waarderen in de financiële cijfers van [naam bedrijf 1] om een zo goed mogelijk resultaat te kunnen presenteren.
Eind april 2015 waren de voorraden met € 2.200.000,- te hoog gewaardeerd, waardoor het eigen vermogen (volgens de jaarrekening € 2.004.334,-) in werkelijkheid negatief was. Daarnaast bestond een hoge belastingschuld van ruim € 1.600.000,- die [naam bedrijf 1] vanwege haar financiële situatie niet op korte termijn kon afbetalen. De verdachte en [persoon A] hadden structureel te lage aangiftes omzetbelasting ingediend als [naam bedrijf 1] een liquiditeitstekort had. De verdachte wist dat de belastingschuld na april 2013 veel verder was opgelopen, omdat zij en [persoon A] door waren gegaan met het indienen van te lage aangiftes omzetbelasting.
Gezien deze omstandigheden had de verdachte er vanaf 1 mei 2015 ernstig rekening mee moeten houden dat [naam bedrijf 1] zou failleren. Het feit dat de verdachte in de ten laste gelegde periode in gesprek was met de Belastingdienst over een mogelijke betalingsregeling maakt dat niet anders. Die gesprekken gingen enkel over de oude belastingschuld. De verdachte had in de tussentijd niets gewijzigd in de hiervoor beschreven bedrijfsvoering en financieel werd het er mede door de nieuwe belastingschuld niet beter op. Bovendien is niet gebleken dat werd gestreefd naar kostenreductie.
Verweten onttrekkingen
Anders dan de verdediging heeft bepleit, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte onzakelijke uitgaven van de bankrekening van [naam bedrijf 1] heeft gedaan.
De betalingen voor de huur van het chalet in Zwitserland, oppasdiensten door [persoon D] en schoonmaakdiensten door de [naam bedrijf 13] . betreffen privé aangelegenheden van de verdachte en/of familieleden van de verdachte. Voor deze uitgaven is geen zakelijke rechtvaardiging te vinden. Evenmin zijn deze uitgaven verrekend.
Wat betreft de door [naam bedrijf 1] betaalde managementfees aan [naam bedrijf 5] ., [naam bedrijf 10] . , [naam bedrijf 11] . en [naam bedrijf 12] is onvoldoende aannemelijk geworden dat daar werkzaamheden voor [naam bedrijf 1] tegenover hebben gestaan. Niet gebleken is dat er overeenkomsten met de genoemde B.V.’s zijn gesloten, noch zijn specificaties van de werkzaamheden overgelegd. In enkele gevallen is een factuur overgelegd, maar op basis van het dossier en wat op de terechtzitting is besproken, kan niet worden vastgesteld voor welke werkzaamheden concreet is gefactureerd. Het totale bedrag aan vorenstaande, onzakelijke betalingen is ruim € 300.000,-.
Aan de betaling van fees door [naam bedrijf 1] aan [naam bedrijf 2] ligt een zakelijke overeenkomst ten grondslag. [naam bedrijf 1] betaalde maandelijks € 20.000,- aan [naam bedrijf 2] als managementvergoeding, van welk bedrag € 10.000,- naar de verdachte ging. Dit was haar vergoeding voor haar werkzaamheden in [naam bedrijf 1] . Vanuit [naam bedrijf 2] werd ook maandelijks een bedrag van ruim
€ 10.000,- overgemaakt naar [naam medeverdachte 1] .
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte altijd voorrang gaf aan betalingen aan (bedrijven van) familieleden, zo ook aan [naam bedrijf 2] . Zelfs toen de financiële situatie van [naam bedrijf 1] in de tenlastegelegde periode verder verslechterde en er op sommige momenten geen liquide middelen beschikbaar waren, heeft de verdachte betaling van de volledige fee aan [naam bedrijf 2] voortgezet (in de ten laste gelegde periode totaal € 560.000,-), terwijl zij een preferente schuldeiser als de Belastingdienst niet (voldoende) betaalde. Deze omstandigheden maken dat de betalingen aan [naam bedrijf 2] bovenmatig zijn. Vanuit het oogpunt van goed ondernemerschap had van de verdachte als bestuurder van [naam bedrijf 1] verwacht mogen worden dat zij zich zou inspannen om de overeengekomen managementfee te wijzigen in een bedrag dat in verhouding stond tot de financiële positie van [naam bedrijf 1] . Dat heeft ze niet gedaan.
Benadeling schuldeisers
Door hoge geldbedragen zonder zakelijke grondslag aan het vermogen van [naam bedrijf 1] te onttrekken en bovenmatige uitgaven namens [naam bedrijf 1] te doen, in de wetenschap dat [naam bedrijf 1] er financieel slecht voor stond en er daardoor een aanmerkelijke kans bestond dat een faillissement van [naam bedrijf 1] zou volgen, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat door haar handelen schuldeisers in het faillissement zouden worden benadeeld in hun verhaalsmogelijkheden.
5.1.3.
Conclusie
Het onder feit 1 en 2 primair ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 3
5.2.
Vrijspraak
De verdachte zal integraal van dit feit worden vrijgesproken, omdat de aan de verdachte verweten handelingen, die onder de vijf gedachtestreepjes in de tenlastelegging zijn opgenomen, niet kunnen worden bewezen.
Vennootschappelijke- en geconsolideerde jaarrekeningen (gedachtestreepjes 1 en 2)
De verdachte wordt verweten dat zij verschillende vennootschappelijke en geconsolideerde jaarrekeningen van [naam bedrijf 3] niet heeft opgemaakt en/of bewaard, en dat zij daardoor niet heeft voldaan aan de wettelijke administratie- en bewaarverplichtingen in artikel 344, tweede lid, sub b, Sr, waardoor de afhandeling van het faillissement van [naam bedrijf 3] is bemoeilijkt.
De wettelijke verplichtingen waar in artikel 344a Sr naar wordt verwezen, zijn vervat in artikel 2:10, eerste lid, BW: het bestuur van een rechtspersoon is verplicht om van de vermogenstoestand van een rechtspersoon op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat ‘te allen tijde de rechten en verplichtingen van de rechtspersoon kunnen worden gekend’.
De jaarrekening van een rechtspersoon betreft een momentopname van de vermogenspositie van die rechtspersoon en wordt opgemaakt over het voorgaande boekjaar. Hieruit kunnen de rechten en plichten van een rechtspersoon op een later moment niet worden gekend. Zo zien de in de ten tenlastelegging genoemde jaarrekeningen niet op de vermogenstoestand van [naam bedrijf 3] op het moment van het faillissement en het gestelde niet opmaken/bewaren van die jaarrekeningen staat er als zodanig niet aan in de weg dat ten behoeve van de afhandeling van het faillissement de rechten en plichten van [naam bedrijf 3] konden worden gekend.
Om deze redenen zal de verdachte van gedachtestreepjes 1 en 2 worden vrijgesproken.
Onjuiste omzetbelasting- en voorraadadministratie (gedachtestreepjes 3 en 4)
Vast staat dat de omzetbelasting niet altijd juist is aangegeven bij de Belastingdienst. Op basis van het dossier kan echter niet worden vastgesteld dat de administratie die aan de aangifte van de omzetbelasting ten grondslag lag niet juist was. Integendeel, de Belastingdienst heeft de interne (digitale en fysieke) omzetbelastinggegevens gebruikt om te vergelijken met de aangegeven omzetbelasting en zo het (strafrechtelijk) nadeel vast te stellen.
Hetzelfde geldt voor de voorraadadministratie. Er bestond een groot verschil tussen de waarderingen van de voorraden en de geadministreerde voorraad, maar op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat de administratie van de voorraden die fysiek in het bedrijf aanwezig waren, niet juist was.
De verdachte wordt ook van deze gedachtestreepjes vrijgesproken.
Gaps in elektronische administratie (gedachtestreepje 5)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het vijfde gedachtestreepje niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
5.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
zij in de periode van 1 mei 2015 tot en met 30 juni 2016 in Nederland, als bestuurder van een rechtspersoon, te weten [naam bedrijf 1] . (vanaf 21 september 2017 [naam bedrijf 8] . geheten), welke rechtspersoon bij vonnis van de Rechtbank Den Haag d.d. 6 oktober 2017 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van genoemde rechtspersoon, enig goed aan de boedel heeft onttrokken, immers heeft zij, verdachte:
-geldbedragen ten titel van managementvergoeding tot een maandelijks bovenmatig bedrag van 20.000 euro (exclusief btw) betaald aan [naam bedrijf 2] (tot een bedrag van totaal ongeveer 280.000 euro (exclusief btw);
-geldbedragen betaald aan [naam bedrijf 12] en [naam bedrijf 5] . en [naam bedrijf 11] . en [naam bedrijf 10] . ;
geldbedragen ten titel van huurpenningen voor het privé vakantiehuis Zwitserland (residence [naam wooncomplex] , [adres 1] , [plaats] ) betaald aan [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] voor een bedrag van totaal 6.000 euro exclusief btw per kwartaal
-kosten voor een medewerkster ( [persoon D] ) van [naam bedrijf 1] . van 2.250 euro (bruto) per maand, die voor
23,7% (9 uur per week) van haar tijd fungeerde als nanny van [naam medeverdachte 1] en [persoon E] );
2. primair
zij in de periode van 1 juli 2016 tot en met 30 augustus 2017 in Nederland, als bestuurder van een rechtspersoon, te weten [naam bedrijf 1] . (vanaf 21 september 2017 [naam bedrijf 8] . geheten), welke rechtspersoon bij vonnis van de Rechtbank Den Haag d.d. 6 oktober 2017 in staat van faillissement is verklaard, voor intreding van het faillissement, wetende dat hierdoor een of meer schuldeisers van de rechtspersoon in hun verhaalsmogelijkheden worden benadeeld, enig goed aan de boel heeft onttrokken en buitensporig middelen van de rechtspersoon heeft uitgegeven, immers heeft zij, verdachte:-geldbedragen ten titel van managementvergoeding tot een maandelijks bovenmatig bedrag van 20.000 euro (exclusief btw) betaald aan [naam bedrijf 2] (tot een bedrag van totaal ongeveer 280.000 euro (exclusief btw);
-geldbedragen betaald aan [naam bedrijf 12] en [naam bedrijf 5] . en [naam bedrijf 11] . en [naam bedrijf 10] . ;
geldbedragen ten titel van huurpenningen voor het privé vakantiehuis Zwitserland (residence [naam wooncomplex] , [adres 1] , [plaats] ) betaald aan [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] voor een bedrag van totaal 6.000 euro exclusief btw per kwartaal
-kosten voor een medewerkster ( [persoon D] ) van [naam bedrijf 1] . van 2.250 euro (bruto) per maand, die voor
23,7% (9 uur per week) van haar tijd fungeerde als nanny van [naam medeverdachte 1] en [persoon E] );
-schoonmaakkosten ( [naam bedrijf 13] .) voor verrichte werkzaamheden in de (privé)woningen van [naam medeverdachte 1] en [persoon E] ( [adres 2] , Den Haag) en [naam verdachte] ( [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ) welke zijn geboekt als zakelijke kosten (op grootboekrekening [rekeningnummer] Kantinekosten) in de administratie van [naam bedrijf 1] . (tot een bedrag van totaal ongeveer 7.067 euro) .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

6..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.

(in de periode van 1 mei 2015 t/m 30 juni 2016:)als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon enig goed aan de boedel onttrekken, meermalen gepleegd;

2..primair

(in de periode van 1 juli 2016 t/m 30 augustus 2017:)
als bestuurder van een rechtspersoon, wetende dat hierdoor een of meer schuldeisers van de rechtspersoon in hun verhaalsmogelijkheden worden benadeeld, voor de intreding van het faillissement, terwijl dit is gevolgd, enig goed aan de boedel hebben onttrokken en buitensporig middelen van de rechtspersoon uitgeven, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8..Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich als bestuurder van een rechtspersoon gedurende ruim twee jaren schuldig gemaakt aan faillissementsfraude. Terwijl haar bedrijf in zwaar weer verkeerde en een faillissement niet ondenkbaar was, bleef de verdachte structureel grote geldbedragen overmaken naar of ten behoeve van familieleden zonder dat daar werkzaamheden voor het bedrijf tegenover stonden of die bovenmatig hoog waren. De verdachte wilde zo doen vóórkomen dat het goed ging met het door haar geleide bedrijf. Ook in de maanden dat het bedrijf een liquiditeitstekort dreigde te hebben, gingen deze betalingen door. De verdachte koos er dan voor om aan de Belastingdienst minder omzetbelasting af te dragen dan werkelijk verschuldigd om zo voldoende liquide middelen over te houden om die betalingen aan of ten behoeve van familieleden te kunnen doen.
De verdachte heeft door haar handelen de schuldeisers van de uiteindelijke gefailleerde rechtspersoon, waaronder de Belastingdienst, benadeeld. Een gevolg waarvoor de maatschappij uiteindelijk deels zal moeten opdraaien. Daarnaast tast faillissementsfraude het onderling vertrouwen tussen ondernemers aan dat essentieel is voor een goed functionerend handelsverkeer.
8.3
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 7 februari 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten. Zoals eerder overwogen, is de verdachte op 13 juli 2021 veroordeeld voor het plegen van omzetbelastingfraude, maar is dat vonnis nog niet onherroepelijk.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van de voorlichtingsrapportage gedateerd 16 juni 2021, die Mijnreclassering.nl over de verdachte heeft opgemaakt.
8.4
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van de feiten en de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, is in beginsel het opleggen van een gevangenisstraf, zoals de officier van justitie heeft geëist, op zijn plaats.
De bewezen faillissementsfraude vloeit echter in grote mate voort uit de hiervoor genoemde omzetbelastingfraude. Door het plegen van de omzetbelastingfraude waren er voldoende liquide middelen beschikbaar om de betalingen aan en ten behoeve van de familie te voldoen. De verdachte heeft hiervoor al een forse gevangenisstraf opgelegd gekregen. Gelet op deze omstandigheden en met toepassing van art. 63 Sr wordt aanleiding gezien om niet nog een gevangenisstraf aan de verdachte op te leggen. Bij deze beslissing heeft de rechtbank ook de volgende, strafverminderende omstandigheden betrokken.
De rechtbank spreekt de verdachte van meer vrij dan waartoe de officier van justitie heeft gerekwireerd.
Uit het dossier en wat op de terechtzitting is besproken, is voldoende gebleken dat de verdachte een grote (intrinsieke) druk voelde om aan haar vader en broer te laten zien dat zij een goede ondernemer was en goede resultaten met haar bedrijf kon halen. Dit rechtvaardigt uiteraard haar handelen niet, maar verklaart dit handelen tot op zekere hoogte wel. Zij lijkt de feiten vooral te hebben gepleegd om haar imago naar haar familie hoog te houden en niet zozeer voor eigen, financieel gewin.
De faillissementsfraude is inmiddels geruime tijd geleden gepleegd.
De rechtbank komt vanwege deze omstandigheden tot een andere strafoplegging dan de officier van justitie heeft geëist.
Alles afwegend acht de rechtbank het opleggen van een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, passend en geboden.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 63 en 343 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart de dagvaarding nietig voor zover het betreft het onder het vierde gedachtestreepje van de feiten 1, 2 primair en subsidiair ten laste gelegde ‘(privé) uitgaven en/of contante opnames via (zakelijke) creditcard(s) welke op naam gesteld was/waren van [naam bedrijf 1] ., althans sommen geld’;
verklaart de dagvaarding voor het overige geldig;
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdenveertig) uren,waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
120 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. D.C.J. Peeck, voorzitter,
en mrs. R.H. Kroon en A. Bonder, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Aagaard, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 april 2022.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
zij, in of omstreeks de periode van 1 mei 2015 tot en met 30 juni 2016,
te Den Haag en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
als bestuurder van (een) rechtspersoon, te weten
[naam bedrijf 1] . (vanaf 21 september 2017 [naam bedrijf 8] . geheten),
welke rechtspersoon bij vonnis van de Rechtbank Den Haag
d.d. 6 oktober 2017 in staat van faillissement is verklaard [DOC-017; BB II];
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van
genoemde rechtspersoon,
lasten heeft verdicht en/of enig goed aan de boedel heeft onttrokken en/of op
een tijdstip waarop zij wist dat het faillissement niet kon worden voorkomen,
een of meer van haar schuldeisers heeft bevoordeeld,
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s):
-(een) geldbedrag(en) (ten titel van managementvergoeding) tot een
maandelijks (bovenmatig en/of onzakelijk) bedrag van (totaal) 20.000 euro
(exclusief btw) [DOC-009; BB II] betaald aan [naam bedrijf 2] , althans sommen
geld (tot een bedrag van totaal ongeveer 280.000 (exclusief btw));
-(een) geldbedrag(en) (ten titel van managementvergoeding) betaald aan [naam bedrijf 12]
en/of [naam bedrijf 5] . en/of [naam bedrijf 11] . en/of [naam bedrijf 10] . , althans grote
sommen geld en/of onzakelijke managementvergoedingen (tot een bedrag van
totaal ongeveer 140.000 euro (inclusief btw)) (AMB-027a; BB II];
-(een) geldbedrag(en) (ten titel van huurpenningen) voor het (privé)
vakantiehuis Zwitserland (residence [naam wooncomplex] , [adres 1] , [plaats]
) betaald aan [naam medeverdachte 1] en/of [naam medeverdachte 2] (voor een bedrag
van totaal 6.000 euro exclusief btw per kwartaal) [DOC-047; BB II];
-(privé) uitgaven en/of contante opnames via (zakelijke) creditcard(s) welke
op naam gesteld was/waren van [naam bedrijf 1] ., althans sommen
geld (tot een bedrag van totaal ongeveer 420.000 euro) (DOC-104; BB II;
-kosten voor een medewerkster ( [persoon D] ) van [naam bedrijf 1] .
van 2.250 euro (bruto) per maand [DOC-095; BB II], die voor 25% (9 uur per
week) van haar tijd fungeerde als nanny van [naam medeverdachte 1] en/of [persoon E]
(tot een bedrag van totaal ongeveer 24.300 euro) (OPV-l, p. 18; BB-II);
2.
zij, in of omstreeks de periode van 1 juli 2016 tot en met 30 augustus 2017,
te Den Haag en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
als bestuurder van (een) rechtspersoon, te weten [naam bedrijf 1] .
(vanaf 21 september 2017 [naam bedrijf 8] . geheten),
welke rechtspersoon bij vonnis van de Rechtbank Den Haag
d.d. 6 oktober 2017 in staat van faillissement is verklaard [DOC-017; BB II],
voor intreding van het faillissement,
wetende dat hierdoor een of meer schuldeisers van de rechtspersoon in hun
verhaalsmogelijkheden worden benadeeld,
enig goed aan de boel heeft onttrokken en/of buitensporig middelen van de
rechtspersoon heeft verbruikt en/of heeft uitgegeven en/of heeft vervreemd,
dan wel hieraan haar medewerking heeft verleend of daarvoor haar toestemming
heeft gegeven,
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s):
-(een) geldbedrag(en) (ten titel van managementvergoeding) tot een
maandelijks (bovenmatig en/of onzakelijk) bedrag van (totaal) 20.000 euro
(exclusief btw) [DOC-009; BB II] betaald aan [naam bedrijf 2] , althans sommen
geld (tot een bedrag van totaal ongeveer 280.000 (exclusief btw));
-(een) geldbedrag(en) (ten titel van managementvergoeding) betaald aan [naam bedrijf 12]
en/of [naam bedrijf 5] . en/of [naam bedrijf 11] . en/of [naam bedrijf 10] . , althans grote
sommen geld en/of onzakelijke managementvergoedingen (tot een bedrag van
totaal ongeveer 98.000 euro (inclusief btw)) (AMB-027a; BB II];
-(een) geldbedrag(en) (ten titel van huurpenningen) voor het (privé)
vakantiehuis Zwitserland (residence [naam wooncomplex] , [adres 1] , [plaats]
) betaald aan [naam medeverdachte 1] en/of [naam medeverdachte 2] (voor een bedrag
van totaal 6.000 euro exclusief btw per kwartaal) [DOC-047; BB II];
-(privé)uitgaven en/of contante opnames via (zakelijke) creditcard(s) welke
op naam gesteld was/waren van [naam bedrijf 1] ., althans sommen
geld;
-kosten voor een medewerkster ( [persoon D] ) van [naam bedrijf 1] .
van 2.250 euro (bruto) per maand [DOC-095; BB II], die voor 25% (9 uur per
week) van haar tijd fungeerde als nanny van [naam medeverdachte 1] en/of [persoon E]
(tot een bedrag van totaal ongeveer 24.300 euro) [OPV-1, p. 18; BB-II];
-schoonmaakkosten ( [naam bedrijf 13] .) voor verrichte werkzaamheden in de
(privé)woning(en) van [naam medeverdachte 1] en/of [persoon E] ( [adres 2] ,
Den Haag) en [naam verdachte] ( [adres 3] , Den Haag) welke zijn geboekt
als (zakelijke) kosten (op grootboekrekening [rekeningnummer] Kantinekosten) in de
administratie van [naam bedrijf 1] . (tot een bedrag van totaal
ongeveer 7.067 euro) [OPV-1, p. 50];
subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij, in of omstreeks de periode van 1 juli 2016 tot en met 30 augustus 2017,
te Den Haag en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
als bestuurder van (een) rechtspersoon, te weten [naam bedrijf 1] .
(vanaf 21 september 2017 [naam bedrijf 8] . geheten),
welke rechtspersoon bij vonnis van de Rechtbank Den Haag d.d. 6 oktober 2017
in staat van faillissement is verklaard [DOC-017; BB II],
buitensporig middelen van bovengenoemde rechtspersoon heeft gebruikt en/of
heeft uitgegeven en/of heeft vervreemd, dan wel hieraan haar medewerking heeft
verleend of daarvoor haar toestemming heeft gegeven,
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s):
-(een) geldbedrag(en) (ten titel van managementvergoeding) tot een maandelijks
(bovenmatig en/of onzakelijk) bedrag van (totaal) 20.000 euro (exclusief btw)
[DOC-009; BB II] betaald aan [naam bedrijf 2] , althans sommen geld (tot een
bedrag van totaal ongeveer 280.000 (exclusief btw));
-(een) geldbedrag(en) (ten titel van managementvergoeding) betaald aan [naam bedrijf 12]
en/of [naam bedrijf 5] . en/of [naam bedrijf 11] . en/of [naam bedrijf 10] . , althans grote
sommen geld en/of onzakelijke managementvergoedingen (tot een bedrag van
totaal ongeveer 98.000 euro (inclusief btw)) [AMB-027a; BB II];
-(een) geldbedrag(en) (ten titel van huurpenningen) voor het (privé)
vakantiehuis Zwitserland (residence [naam wooncomplex] , [adres 1] , [plaats]
) betaald aan [naam medeverdachte 1] en/of [naam medeverdachte 2] (voor een bedrag
van totaal 6.000 euro exclusief btw per kwartaal) [DOC-047; BB II];
-(privé) uitgaven en/of contante opnames via (zakelijke) creditcard’s) welke
op naam gesteld was/waren van [naam bedrijf 1] ., althans sommen
geld;
-kosten voor een medewerkster ( [persoon D] ) van [naam bedrijf 1] .
van 2.250 euro (bruto) per maand [DOC-095; BB II], die voor 25% (9 uur per
week) van haar tijd fungeerde als nanny van [naam medeverdachte 1] en/of [persoon E]
(tot een bedrag van totaal ongeveer 24.300 euro) [OPV-1, p. 18; BB-II];
-schoonmaakkosten ( [naam bedrijf 13] .) voor verrichte werkzaamheden in de
(privé)woning(en) van [naam medeverdachte 1] en/of [persoon E] ( [adres 2] ,
Den Haag) en [naam verdachte] ( [adres 3] , Den Haag) welke zijn geboekt
als (zakelijke) kosten (op grootboekrekening [rekeningnummer] Kantinekosten) in de
administratie van [naam bedrijf 1] . (tot een bedrag van totaal
ongeveer 7.067 euro) [OPV-1, p. 50];
ten gevolge waarvan [naam bedrijf 1] . ernstig nadeel heeft
ondervonden en het voorbestaan in gevaar is gekomen;
3.
zij, in of omstreeks de periode van 1 juli 2016 tot en met 30 augustus 2017
te Den Haag en/of elders in Nederland
als bestuurder van de rechtsperso(o)n(en) [naam bedrijf 3] . (vanaf 21 september
2017 [naam bedrijf 7] . geheten) en/of [naam bedrijf 1] . (vanaf 21
september 2017 [naam bedrijf 8] . geheten) en/of [naam bedrijf 4] (vanaf
21 september 2017 [naam bedrijf 9] . geheten) , (welke rechtspersonen in de
maand oktober 2017 failliet zijn verklaard) (DOC-014; DOC-017; DOC-019; BB II]
voor en/of tijdens het faillissement van de rechtsperso(o)n(en),
opzettelijk
niet heeft voldaan aan en/of heeft bewerkstelligd dat werd voldaan aan de
wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en/of het
bewaren van de daartoe behorende boeken, bescheiden en/of andere
gegevensdragers,
immers
-zijn de vennootschappelijke jaarrekeningen over de boekjaren eindigende op
30 april 2015 en/of 30 april 2016 en/of 30 april 2017 van genoemde
vennootschappen niet opgemaakt en/of bewaard en/of
-is de geconsolideerde jaarrekening van [naam bedrijf 3] . over de boekjaren
eindigende op 30 april 2015 en/of 30 april 2016 en/of 30 april 2017 (telkens)
niet opgemaakt en/of bewaard en/of
-is er geen juiste administratie van de omzetbelasting gevoerd voor de
fiscale eenheid van de vennootschappen [naam bedrijf 3] ., [naam bedrijf 1]
. en [naam bedrijf 4] en/of
-is er geen juiste voorraadadministratie gevoerd ten behoeve van
[naam bedrijf 1] . en/of [naam bedrijf 4] en/of
-zijn in de electronische administratie van [naam bedrijf 1] . een
groot aantal 'gaps' aanwezig [AMB-0321,
ten gevolge waarvan de afhandeling van genoemd(e) faillissement(en) werd
bemoeilijkt.