ECLI:NL:RBROT:2022:5940

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
C/10/634055 / HA ZA 22-175
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot niet-ontvankelijkverklaring in civiele procedure met vorderingen tot schadevergoeding

In deze zaak, die diende bij de Rechtbank Rotterdam, is op 13 juli 2022 vonnis gewezen in een incident tot niet-ontvankelijkverklaring. De eisers, bestaande uit een natuurlijk persoon en een besloten vennootschap, hebben in vrijwaring vorderingen ingesteld tegen de gedaagden, die ook betrokken zijn in een hoofdzaak tegen de gemeente Rotterdam. De eisers vorderen onder andere hoofdelijke veroordeling van de gedaagden tot betaling van schadevergoeding, die zij mogelijk aan de gemeente Rotterdam verschuldigd zijn als gevolg van gestelde ambtelijke corruptie en valsheid in geschrifte. De gedaagden hebben verweer gevoerd en vorderden dat de rechtbank de eisers niet-ontvankelijk zou verklaren in hun vordering. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verweer van gedaagde niet kan worden aangemerkt als een exceptie, maar als een verweer ten gronde. Dit betekent dat de rechtbank niet tot een niet-ontvankelijkverklaring kan komen, maar dat de vordering van de eisers moet worden afgewezen. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld in de proceskosten van de eisers, die zijn begroot op € 3.999,00, vermeerderd met wettelijke rente. De zaak is vervolgens naar de rol verwezen voor beraad over een mondelinge behandeling in de hoofdzaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/634055 / HA ZA 22-175
Vonnis in incident van 13 juli 2022
in de zaak van

1..[naam eiser 1],

wonende in [woonplaats eiser 1],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam eiser 2],
gevestigd in [vestigingsplaats eiser 2],
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. S.J. Bruins Slot te Zaltbommel,
tegen

1..[gedaagde 1], TEVENS H.O.D.N. [handelsnaam 1],

wonende in [woonplaats gedaagde 1],
gedaagde,
niet verschenen,
2.
[gedaagde 2] TEVENS H.O.D.N. [handelsnaam 2],
wonende in [woonplaats gedaagde 2],
gedaagde,
eiser in het incident,
advocaat mr. G.H. Kroon te Gorinchem.
De partijen worden hierna afzonderlijk [naam eiser 1], [naam eiser 2], [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd. Eisers in de hoofdzaak, verweerders in het incident worden hierna gezamenlijk [eisers] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in vrijwaring van 15 februari 2022;
  • de akte overlegging producties, met producties 1 tot en met 4;
  • de conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid, tevens houdende (voorwaardelijke) conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 20;
  • de conclusie van antwoord in incident aan de zijde van [eisers], met producties 5 tot en met 9.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2..Het geschil in vrijwaring

2.1.
[eisers] vorderen om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I.
primair[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen om aan [eisers] te betalen datgene waartoe [eisers] als gedaagden in de hoofdzaak tegenover de gemeente Rotterdam mochten worden veroordeeld met inbegrip van de kostenveroordeling, althans
subsidiair[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen om aan [eisers] te betalen datgene waartoe [eisers] als gedaagden in de hoofdzaak tegenover de gemeente Rotterdam mochten worden veroordeeld met inbegrip van de kostenveroordeling, met dien verstande dat de hoofdelijke aansprakelijkheid van [gedaagde 2] is beperkt tot € 266.325,59, plus rente en kosten p.m.;
II. [gedaagde 2] te veroordelen om aan [naam eiser 2] te betalen een bedrag van € 100.231,80, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele betaling;
III. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten.
2.2.
Aan hun vorderingen leggen [eisers] - kort samengevat - het volgende ten grondslag.
2.2.1.
[eisers] zijn (samen met andere partijen) door de gemeente Rotterdam gedagvaard tot vergoeding van de beweerdelijk door de gemeente Rotterdam geleden schade als gevolg van gestelde ambtelijke corruptie en/of valsheid in geschrifte en/of oplichting binnen bepaalde afdelingen van de gemeentelijke organisatie. [eisers] hebben echter niet onrechtmatig tegenover de gemeente Rotterdam gehandeld. Zij hebben wel samengewerkt met [gedaagde 1], maar [eisers] wisten niet en behoorden ook niet te weten dat [gedaagde 1] die samenwerking misbruikte op de door de gemeente Rotterdam gestelde wijze. [gedaagde 2] was daar ook bij betrokken. In het geval dat [eisers] mede aansprakelijk worden gehouden voor de schade, dan is dat derhalve te wijten aan het handelen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben onrechtmatig gehandeld tegenover [eisers] en daarom zijn zij hoofdelijk aansprakelijk voor het bedrag tot betaling waarvan [eisers] in de hoofdzaak tegenover de gemeente Rotterdam worden veroordeeld.
2.3.
[gedaagde 2] voert (voorwaardelijk) verweer, dat strekt tot niet-ontvankelijkverklaring en afwijzing.

3..Het geschil in het incident

3.1.
[gedaagde 2] vordert dat de rechtbank [eisers] niet-ontvankelijk zal verklaren in hun vordering op [gedaagde 2] in de hoofdzaak tegen [gedaagde 2], dan wel die vordering af zal wijzen, met veroordeling van [eisers], uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde 2] stelt daartoe - zakelijk weergegeven - het volgende.
3.2.1.
In het verleden hebben [eisers] overeenkomsten gesloten met [naam bedrijf 1], destijds tevens handelend onder de naam [naam bedrijf 2]. Genoemde V.O.F. betreft een zogenoemd afgescheiden vermogen, hetgeen met zich meebrengt dat [gedaagde 2] - tevens handelend onder de naam [handelsnaam 2] - niet de juiste partij is die op dit moment in rechte is betrokken. [eisers] hebben de verkeerde partij gedagvaard en zij moeten niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen.
3.3.
[eisers] voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vordering van [gedaagde 2], met veroordeling van [gedaagde 2] in de kosten van het incident, te vermeerderen met de wettelijke rente.

4..De beoordeling in het incident

4.1.
De titel van de conclusie van [gedaagde 2] luidt: “exceptie van onbevoegdheid, tevens houdende (voorwaardelijke) conclusie van antwoord”. Deze titel dekt niet de lading van de conclusie, want de bevoegdheid van de rechtbank om te oordelen in het geschil wordt niet ter discussie gesteld. Het antwoord is voorwaardelijk ingesteld, kennelijk onder de voorwaarde dat de rechtbank niet-ontvankelijkverklaring achterwege laat. De rechtbank begrijpt [gedaagde 2] aldus, dat hij aanstonds een beslissing op de ontvankelijkheid van [eisers] wenst (los van wat hij in het (voorwaardelijk) antwoord heeft aangevoerd) en dus heeft beoogd een beslissing “eerst en vooraf” (vgl. artikel 209 Rv) te verkrijgen.
4.2.
[gedaagde 2] legt echter geen processuele regel aan zijn vordering tot niet-ontvankelijkverklaring ten grondslag (zoals een overeenkomst waarbij partijen bindend advies zijn overeengekomen), maar een materiële regel, namelijk dat hij in privé niet gebonden is. Dat is dus geen exceptie, want een exceptie is een verweermiddel dat ertoe strekt dat de rechter aan wie het geschil is voorgelegd, op grond van regels van processuele aard niet tot een beoordeling van de rechtsbetrekking in geschil zelf kan komen (Hoge Raad 22 oktober 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1104, rechtsoverweging 3.3). Het is ook geen verweer dat los van het geschil ten gronde, in een incident, kan worden beoordeeld. Als het verweer slaagt, ligt ten gronde geen niet-ontvankelijkverklaring in de rede, maar afwijzing van de vordering.
4.3.
Kortom: hetgeen als exceptie naar voren is gebracht, is een verweer ten gronde en moet aldus worden behandeld. Tot toewijzing van de incidentele vordering kan het niet leiden.
4.4.
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [gedaagde 2] veroordeeld in de kosten. Deze worden aan de zijde van [eisers] begroot op:
- salaris advocaat
€ 3.999,00(1,0 punt × tarief € 3.999,00)
Totaal € 3.999,00
4.5.
De proceskostenveroordeling wordt vermeerderd met wettelijke rente vanaf de bij deze rechtbank gebruikelijk termijn van twee weken na de datum waarop het vonnis is gewezen.

5..Ambtshalve beoordeling in de hoofdzaak

5.1.
De rechtbank constateert dat met de verwerping van de incidentele vordering is voldaan aan de voorwaarde waaronder de conclusie van antwoord is genomen. Daarom wordt de zaak naar de rol verwezen voor beraad van de rolrechter omtrent het bepalen van een mondelinge behandeling.

6..De beslissing

De rechtbank:
in het incident
6.1.
wijst het gevorderde af;
6.2.
veroordeelt [gedaagde 2] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 3.999,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na het wijzen van dit vonnis;
in de hoofdzaak
6.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
10 augustus 2022voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een mondelinge behandeling;
6.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J. van den Bos. Het is door de rolrechter ondertekend en op 13 juli 2022 uitgesproken in het openbaar.
3349 / 1407