ECLI:NL:RBROT:2022:594

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 januari 2022
Publicatiedatum
31 januari 2022
Zaaknummer
9477468 \ CV EXPL 21-32693
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgverzekeringsovereenkomst en betalingsverplichtingen in het kader van de Zorgverzekeringswet

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 28 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen ASR Basis Ziektekostenverzekeringen N.V. en een gedaagde die op een geheim adres woont. ASR vorderde betaling van een achterstallige zorgpremie van € 560,67, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde had de zorgpremie voor de maanden maart tot en met juni 2021 niet betaald en betwistte de zorgverzekeringsovereenkomst met ASR. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde, ondanks haar verweer, een zorgverzekeringsovereenkomst met ASR had, die tot stand was gekomen via het CAK, dat bevoegd is om zorgverzekeringen af te sluiten voor ingezetenen die geen verzekering hebben afgesloten. De rechter oordeelde dat de gedaagde verplicht was de premie te betalen en dat de vordering van ASR gegrond was. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van het verschuldigde bedrag, de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten, en heeft de proceskosten aan de zijde van ASR toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9477468 \ CV EXPL 21-32693
uitspraak: 28 januari 2022
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ASR Basis Ziektekostenverzekeringen N.V.,
gevestigd te Amersfoort,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 1 oktober 2021,
gemachtigde: Landelijke Associatie van Gerechtsdeurwaarders B.V. te Groningen,
tegen
[gedaagde],
wonende op een bij de deurwaarder bekend geheim adres te Rotterdam,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [gedaagde] ’ respectievelijk ‘ASR’.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
  • het exploot van dagvaarding, met één productie;
  • de aantekeningen van de griffier van het door [gedaagde] gegeven mondelinge antwoord op de rolzitting van 14 oktober 2021;
  • de conclusie van repliek, met producties;
  • de aantekeningen van de griffier van de door [gedaagde] gegeven mondelinge reactie op de rolzitting van 29 december 2021.
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

In deze procedure wordt van het volgende uitgegaan:
2.1.
[gedaagde] staat vanaf 29 november 2018 (weer) ingeschreven als ingezetene van Nederland. In de periode daarvoor heeft zij een tijd niet verbleven in Nederland.

3..De vordering

3.1.
ASR heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 560,67, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 507,80 vanaf 2 september 2021 tot de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Aan die vordering heeft ASR – verkort weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1.
Tussen ASR (toen handelend onder de naam ‘De Amersfoortse’) en [gedaagde] is een zorgverzekeringsovereenkomst tot stand gekomen met ingang van 1 maart 2020. [gedaagde] moet de verzekeringspremie van € 126,95 per maand vooruit betalen. Zij heeft echter de premie voor de maanden maart 2021 tot en met juni 2021 niet betaald. De betalingsachterstand bedraagt in totaal € 507,80.
3.2.2.
[gedaagde] is wettelijke rente verschuldigd over de betalingsachterstand. De rente bedraagt € 4,47, berekend tot 2 september 2021.
3.2.3.
[gedaagde] moet ook buitengerechtelijke incassokosten betalen aan ASR. Doordat [gedaagde] de verzekeringspremie niet (tijdig) heeft betaald, heeft ASR buitengerechtelijke werkzaamheden moeten laten verrichten. De incassogemachtigde van ASR heeft op 16 juli 2021 een zogeheten veertiendagenbrief aan [gedaagde] verzonden en daarin buitengerechtelijke incassokosten aangezegd. De buitengerechtelijke incassokosten bedragen € 48,40 inclusief btw. De kosten zijn berekend volgens het tarief van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.

4..Het verweer

4.1.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd. Haar verweer kan als volgt worden samengevat.
4.2.
[gedaagde] heeft geen zorgverzekeringsovereenkomst met ASR gesloten. Zij is in het verleden verzekerd geweest bij een andere zorgverzekeraar (FBTO). In 2016 tot 2018 heeft [gedaagde] in Duitsland gewoond. Zij was daar automatisch verzekerd bij een Duitse zorgverzekeraar. De laatste jaren heeft [gedaagde] geen zorgverzekering, omdat zij de verzekeringspremie niet kan betalen. Als zij medische hulp nodig heeft, betaalt zij dat zelf. [gedaagde] heeft geen toestemming gegeven om een zorgverzekering namens haar te sluiten.

5..De beoordeling

Zorgverzekeringsovereenkomst
5.1.
Om te beoordelen of [gedaagde] zorgverzekeringspremie aan ASR moet betalen over maart 2021 tot en met juni 2021, moet eerst worden beoordeeld of tussen ASR en [gedaagde] een zorgverzekeringsovereenkomst tot stand is gekomen.
5.2.
In de wet is bepaald dat iedere ingezetene van Nederland verplicht is een zorgverzekering af te sluiten om zich tegen ziektekosten te verzekeren of te laten verzekeren (artikel 2 lid 1 Zvw in samenhang met artikel 2.1.1 Wlz). Er zijn uitzonderingen op dit uitgangspunt, maar niet gebleken is dat in deze procedure sprake is van die uitzonderingen.
Het CAK is belast met de opsporing van verzekeringsplichtigen die in weerwil van hun verzekeringsplicht geen zorgverzekering hebben afgesloten. Als de verzekeringsplichtige ondanks aanmaningen en boetes niet alsnog zelf een zorgverzekering heeft afgesloten, is het CAK bevoegd om een zorgverzekering namens en ten behoeve van de verzekeringsplichtige af te sluiten met een zorgverzekeraar naar keuze (artikel 9a tot en met 9d Zwv).
5.3.
ASR heeft toegelicht dat het CAK heeft geconstateerd dat [gedaagde] als ingezetene in Nederland geen zorgverzekering heeft afgesloten, dat het CAK [gedaagde] hierover meerdere malen heeft aangeschreven en haar boetes heeft opgelegd en dat het CAK vervolgens namens [gedaagde] een zorgverzekering heeft gesloten met ASR, omdat [gedaagde] in gebreke bleef met het afsluiten van een zorgverzekering. ASR heeft een brief met bijlagen bij de dagvaarding gevoegd, waaruit kan worden afgeleid zij in februari 2020 een polisblad en zorgpas(sen) aan [gedaagde] heeft toegezonden. Op het polisblad wordt vermeld dat de polis geldig is vanaf 1 maart 2020. [gedaagde] heeft de toelichting van ASR niet betwist. Zij heeft zelfs erkend dat zij de laatste jaren geen zorgverzekering heeft afgesloten. In rechte wordt daarom uitgegaan van de juistheid van de toelichting van ASR. Gelet op die toelichting kan het verweer van [gedaagde] – dat er geen zorgverzekeringsovereenkomst tussen haar en ASR tot stand is gekomen – niet standhouden. [gedaagde] heeft weliswaar aangevoerd dat zij geen toestemming heeft gegeven om namens haar een zorgverzekering af te sluiten bij ASR, maar het CAK heeft daarvoor geen toestemming nodig van [gedaagde] . De bevoegdheid van het CAK om dat te doen volgt namelijk uit de wet.
De conclusie is dat vaststaat dat tussen ASR en [gedaagde] een zorgverzekeringsovereenkomst tot stand is gekomen met ingang van 1 maart 2020.
Zorgverzekeringspremie
5.4.
[gedaagde] is op basis van de zorgverzekeringsovereenkomst verplicht om maandelijks een premiebedrag te betalen, eerst vanaf 1 maart 2020 aan het CAK en vanaf 1 maart 2021 aan ASR. [gedaagde] heeft de hoogte van het door ASR genoemde premiebedrag niet betwist. Zij heeft ook niet betwist dat zij de premie voor de maanden maart 2021 tot en met juni 2021 niet heeft betaald en een betalingsachterstand van in totaal € 507,80 heeft laten ontstaan. Dat bedrag zal daarom worden toegewezen.
Rente
5.5.
[gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen de rentevordering. Dat onderdeel van de vordering is gegrond op de wet en zal worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.6.
ASR heeft een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is en dat aan de vereisten van artikel 6:96 lid 6 BW is voldaan. [gedaagde] moet daarom een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten betalen aan ASR. Het bedrag dat ASR vordert, is in overeenstemming met het tarief dat wordt genoemd in het Besluit. Dit onderdeel van de vordering zal dan ook worden toegewezen.
Proceskosten
5.7.
[gedaagde] wordt in de proceskosten veroordeeld, omdat zij in het ongelijk wordt gesteld. De proceskosten bestaan uit verschotten en gemachtigdensalaris. De verschotten zijn vastgesteld op € 123,60 aan dagvaardingskosten en € 507,00 aan griffierecht. Het salaris van de gemachtigde wordt begroot op € 150,00 (twee salarispunten van € 75,00 per punt).

6..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan ASR tegen kwijting te betalen € 560,67, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 507,80 vanaf 2 september 2021 tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van ASR vastgesteld op € 630,60 aan verschotten en € 150,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
34286